ECLI:NL:RBNHO:2014:6535

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
15/710216-13 en 23/003804-11 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwaar lichamelijk letsel door schuld door het afschieten van een kogeltje met een luchtdrukwapen op de openbare weg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 juli 2012 in Haarlem met een luchtdrukwapen een kogeltje heeft afgeschoten, waardoor een ander, genaamd [aangever], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een gevaarlijke situatie heeft gecreëerd door op de openbare weg te schieten. Het slachtoffer heeft hierdoor een schotwond en een slagaderlijke bloeding in de arm opgelopen, wat heeft geleid tot een operatie en blijvende littekens. De rechtbank heeft de tenlastelegging in drie onderdelen verdeeld: primair, subsidiair en meer subsidiair. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, maar wel aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. De officier van justitie had vrijspraak van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten gevorderd, en de verdediging stelde dat de verdachte integraal vrijgesproken moest worden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar het meer subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [aangever] voor materiële en immateriële schade, tot een totaalbedrag van € 4.142,52, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze al eerder was bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/710216-13 en 23/003804-11 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 14 maart 2013
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 februari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Vroombout en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 10 juli 2012 te Haarlem aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schotwond en/of een slagaderlijke bloeding in de arm en/of het compartimentsyndroom/syndroom van Loge), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met een luchtbuks) in diens (onder)arm te schieten;
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 juli 2012 te Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever]), (met een luchtbuks) in de arm heeft geschoten, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een schotwond en/of een slagaderlijke bloeding in de arm en/of het
compartimentsyndroom/syndroom van Loge), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 10 juli 2012 te Haarlem grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (met een luchtbuks) op de openbare weg, althans een voor het publiek toegankelijke plaats, heeft geschoten, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [aangever] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond en/of een
slagaderlijke bloeding in de arm en/of het compartimentsyndroom/syndroom van Loge), heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte het slachtoffer [aangever] opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke zin) zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht danwel heeft mishandeld. Verdachte moet in zoverre van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.4.
Betrouwbaarheidsverweer
Voor zover door de verdediging is gesteld dat verklaringen van aangever [aangever] en getuige [getuige 1], waarin zij verdachte aanwijzen als degene die heeft geschoten, niet betrouwbaar zijn en derhalve niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, zal de rechtbank dit verweer niet volgen. De rechtbank acht deze verklaringen juist wel betrouwbaar, gelet op het gegeven dat door voornoemde personen wordt benadrukt dat het feit door verdachte niet opzettelijk is begaan. Naar het oordeel van de rechtbank laat zich dit niet rijmen met de stelling van verdachte dat deze personen verdachte ‘er bij willen lappen’. Ook overigens zijn deze verklaringen niet in strijd met andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
3.5.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 10 juni 2012 bevindt [aangever] zich samen met [getuige 1], die achter het stuur zit, in een auto om een stukje te rijden en wat te kletsen. Op de [a-straat] ter hoogte van het [b-pad] te Haarlem komen ze een groepje van twee jongens en drie meisjes tegen. [aangever] stapt uit de auto en één van de jongens, [getuige 2], stapt in om een blokje te gaan rijden. Na enkele minuten komen ze terug. [getuige 2] stapt weer uit en [getuige 1] roept [aangever] om weer in de auto te stappen. [2] Terwijl [aangever] op de auto afloopt hoort hij een harde knal. Hij draait zich om en ziet verdachte, de andere jongen van het groepje, lachen [3] . In minder dan een minuut tijd begint de onderarm van het slachtoffer [aangever] hevig pijn te doen en op te zwellen. De arm blijkt hevig te bloeden. Vervolgens stopt verdachte iets donkers weg en komt naar het slachtoffer toe. Hij roept: “Kijken je arm” en vraagt aan het slachtoffer: “Heb ik je geraakt?” Hij zegt een aantal keer “sorry” en kijkt geschrokken. [4] Ook zegt hij dat het niet zo bedoeld was en dat het niet op hem (het slachtoffer) gericht was. [5]
Daarop is het slachtoffer samen met voornoemde [getuige 1], [getuige 2] en verdachte naar het Kennemer Gasthuis Locatie Zuid gereden. In de auto vraagt het slachtoffer aan verdachte waarmee hij hem heeft geraakt, waarop verdachte antwoordt: “het was niets, het was die luchtbuks”. Getuige [getuige 1] heeft gehoord dat verdachte op enig moment heeft gezegd dat er een slot op het wapen zat en dat hij (verdachte) dacht dat hij er niet mee kon schieten omdat het wapen op slot zou moeten staan. [6]
In het ziekenhuis blijkt dat er een klein kogeltje diep in de onderarm van het slachtoffer zit. Het kogeltje heeft een slagader beschadigd, die daardoor in de arm is gaan bloeden. Dit heeft bij aangever het compartimentssyndroom veroorzaakt. [7] Er is operatief een 15 centimeter lange snee in zijn arm gemaakt om ruimte te creëren en een zwelling tegen te gaan, [8] om het afsterven van de spieren te voorkomen. Indien het slachtoffer niet was geopereerd zou hij de arm in de toekomst niet meer kunnen gebruiken. [9] Hij heeft drie blijvende littekens in zijn arm. [10]
3.6.
Bewijsoverwegingen
Voor zover door de verdediging is betoogd dat verdachte slechts in zijn algemeenheid excuses heeft aangeboden voor het feit dat het slachtoffer werd geraakt door een kogeltje, maar dat dit niet inhoudt dat verdachte degene is geweest die het wapen heeft gehanteerd, verwerpt de rechtbank dit verweer. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte na het incident ook heeft gevraagd of hij het slachtoffer had geraakt. Ook anderszins is uit het dossier of het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat een andere persoon dan verdachte de kogel zou hebben afgeschoten. Naar het oordeel van de rechtbank kan het dus niet anders dan dat verdachte de schutter is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen door verdachte. Verdachte heeft zich er immers niet van vergewist of het wapen dat hij hanteerde wel op slot was. Bovendien kunnen zich bij het hanteren van een wapen op de openbare weg - waar zich ook andere mensen bevinden - diverse onvoorziene omstandigheden voordoen die voor verdachtes rekening komen.
3.7.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 juli 2012 te Haarlem aanmerkelijk onvoorzichtig op de openbare weg heeft geschoten, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [aangever] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond en een slagaderlijke bloeding in de arm en het compartimentsyndroom/syndroom van Loge, heeft bekomen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
  • een werkstraf voor de duur van tweehonderd (200) uren subsidiair honderd (100) dagen hechtenis;
  • een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdediging heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat het redelijk is verdachte een werkstraf van korte duur op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Door op de openbare weg met een (luchtdruk)wapen een kogeltje af te schieten heeft verdachte een gevaarlijke situatie geschapen. Daarbij is een ander getroffen, die daardoor zwaar lichamelijk letsel aan zijn arm heeft opgelopen. Uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer blijkt dat het gebeurde zowel psychisch als fysiek veel impact op diens leven heeft gemaakt. Het slachtoffer heeft gedurende enige tijd zijn arm niet kunnen gebruiken en zijn leven heeft lange tijd in het teken gestaan van afspraken bij de fysiotherapeut en slachtofferhulp. Bovendien moet hij leren leven met een blijvend litteken op zijn arm.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 31 januari 2014, waaruit blijkt dat de verdachte reeds is veroordeeld voor strafbare feiten, begaan na het bewezen verklaarde feit. Gelet hierop zal de rechtbank toepassing geven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten als het onderhavige.
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 19 december 2013 van [reclasseringswerkster], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, adviesunit Haarlem;
  • het psychologisch rapport gedateerd 18 december 2013, opgemaakt door [psycholoog], Gz-psycholoog.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte neemt de rechtbank verder nog in aanmerking dat verdachte, die tot de zogenaamde Top 25 Schalkwijk behoort, inmiddels een uitkering heeft en naar eigen zeggen niet meer omgaat met ‘slechte jongens’. Verdachte heeft aangegeven dat dit leven hem beter bevalt en dat hij uit het criminele circuit wil blijven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank heeft bij het bepalen van het aantal uren rekening gehouden met het advies van de reclassering dat psychische of psychiatrische problematiek bij verdachte een contra-indicatie voor het opleggen van een werkstraf vormen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 5.969,40 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
1. smartengeld ad € 3.500,-,
2. ziekhuisverblijf ad € 182,-,
3. extra telefoonkosten ad € 20,-,
4. extra reiskosten ad € 43,30,
4. extra taxikosten ad € 78,20,
5. medische hulp in Marokko ad € 126,50,
6. beschadigde kleding ad € 182,52,
7. kosten medische informatie ad € 10,-,
8. verlies van arbeidsvermogen ad € 1.826,88.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor onder 2 tot en met 7 gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Voorts komt vergoeding van de onder 1 gestelde immateriële schade de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor onder 8 gestelde materiële schade in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien de behandeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Opdat de benadeelde partij niet zelf wordt belast met de inning van het toegewezen bedrag zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van 16 februari 2012 in de zaak met parketnummer 23/003804-11 heeft het gerechtshof te Amsterdam verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van veertig (40) uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen. De rechtbank heeft voorts bevonden dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging, nu blijkens het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 31 januari 2014, de politierechter te Haarlem bij onherroepelijk vonnis van 30 mei 2013 reeds de tenuitvoerlegging heeft bevolen van voormelde voorwaardelijke werkstraf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 308 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.7. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.7. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZEVENTIEN (17) DAGEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot VEERTIEN (14) DAGEN
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte:
- zich zal melden bij de reclassering te Haarlem, Zijlstraat 148c, en zich hierna gedurende de proeftijd zal blijven melden zo frequent als reclassering Haarlem dit nodig acht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
tachtig (80) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door veertig (40) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [aangever] geleden schade tot een bedrag van
€ 4.142,52, bestaande uit € 642,52 voor de materiële en
€ 3.500,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangever] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.142,52, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
51 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/003804-11.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. M. Daalmeijer en mr. B.E.P. Myjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. van de Vijver,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2014.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juli 2012 (dossierpagina 33).
3.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 30 juli 2012 (dossierpagina 39).
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juli 2012 (dossierpagina 34).
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 13 augustus 2012 (dossierpagina 62).
6.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 13 augustus 2012 (dossierpagina 64).
7.Proces-verbaal van bevindingen gesprek arts d.d. 24 augustus 2012 (dossierpagina 54).
8.Proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juli 2012 (dossierpagina 34) en proces-verbaal van bevindingen gesprek arts d.d. 24 augustus 2012 (dossierpagina 54).
9.Proces-verbaal van bevindingen gesprek arts d.d. 24 augustus 2012 (dossierpagina 54).
10.Proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juli 2012 (dossierpagina 34) en proces-verbaal van bevindingen gesprek arts d.d. 24 augustus 2012 (dossierpagina 54).