In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Libanees Restaurant B.V. en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.T.P. Scheers, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij een boete van € 12.000,- was opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete was opgelegd omdat tijdens een controle op 14 december 2012 een Turkse vreemdeling in de keuken van het restaurant was aangetroffen, die arbeid verrichtte zonder de benodigde tewerkstellingsvergunning. De vreemdeling beschikte niet over een verblijfsvergunning die hem toestond om in Nederland te werken.
Eiseres voerde aan dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, omdat de minister niet had gewacht op duidelijkheid over de verblijfsstatus van de vreemdeling. De rechtbank oordeelde echter dat de minister niet verplicht was om te wachten, aangezien de vreemdeling in de maanden voorafgaand aan de aanvraag van een verblijfsvergunning al werkzaamheden had verricht zonder de juiste vergunning.
Daarnaast voerde eiseres aan dat de standstill-bepaling van artikel 41 van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst tussen de EEG en Turkije aan de boeteoplegging in de weg stond. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet als zelfstandige kon worden aangemerkt en dus niet onder de bescherming van deze bepaling viel. Ook het beroep op artikel 13 van Besluit nr. 1/80 werd verworpen, omdat de vreemdeling ten tijde van de werkzaamheden geen rechtmatig verblijf had in Nederland.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de boete te matigen, aangezien de vreemdeling geen verblijfsvergunning had. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 juni 2014.