ECLI:NL:RBNHO:2014:6689

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
AWB-13_3245
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. L. Beijen
  • mr. G. Guinau
  • mr. J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in verband met geluidsoverlast door Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de besliscommissie van Schadeschap Luchthaven Schiphol. Eiser verzocht om schadevergoeding van € 3.500,- wegens waardevermindering van zijn woning door geluidsoverlast als gevolg van het Luchthavenverkeersbesluit van 20 februari 2003 (Lvb 2003). De rechtbank heeft vastgesteld dat de schadevergoeding door de adviescommissie was vastgesteld op basis van een taxatie die rekening hield met een levenslang recht van vruchtgebruik ten gunste van de moeder van eiser. Eiser betwistte de waardering van zijn woning, omdat hij vond dat de schadevergoeding hoger had moeten zijn zonder de last van het vruchtgebruik. De rechtbank oordeelde dat de adviescommissie in haar advies voldoende inzichtelijk had gemaakt welke factoren waren meegewogen bij de waardebepaling. De rechtbank concludeerde dat verweerster zich in redelijkheid op het advies van de adviescommissie had kunnen baseren en dat de waardedrukkende factor van het vruchtgebruik terecht was meegenomen in de besluitvorming. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat de woningen, waarover hij vergeleek, wezenlijk van elkaar verschilden. De rechtbank oordeelde dat de besluitvorming niet onzorgvuldig was en dat eiser niet in zijn belangen was geschaad. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/3245

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 mei 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: G.J. Dijkman),
en
de besliscommissie van Schadeschap Luchthaven Schiphol, verweerster
(gemachtigde: mr. B.P.M. van Ravels).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerster aan eiser een schadevergoeding toegekend ten bedrage van € 3.500,- met betrekking tot het object [adres].
Bij besluit van 4 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van mr. A. Sengur.

Overwegingen

1.
Eiser stelt dat hij ten gevolge van het Aanwijzingsbesluit 1996 en het Luchthavenindelingsbesluit en/of Luchthavenverkeersbesluit van 20 februari 2003 (het Lvb 2003) schade heeft geleden. Bij dit besluit zijn onder meer geluidzones definitief vastgesteld en is een intensivering van het gebruik van het vierbanenstelsel mogelijk gemaakt. Volgens eiser is de woning aan de [adres], die hij sinds 23 maart 2000 in eigendom heeft, als gevolg van een toegenomen geluidsbelasting in waarde gedaald.
2.
Verweerster heeft aan haar besluitvorming het advies van de Adviescommissie Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: de adviescommissie) van 17 september 2012 ten grondslag gelegd. In dit advies wordt geconcludeerd dat eiser schade heeft geleden in de vorm van waardedaling van zijn woning vanwege een toename van de geluidsbelasting van circa 41 Ke naar circa 42 Ke als gevolg van het Lvb 2003. De waardedaling bedraagt volgens de adviescommissie 1% van de waarde van de woning op de peildatum. Die waarde is door de adviescommissie geschat op € 350.000,- rekening houdend met het feit dat de woning op de peildatum was belast met een levenslang recht van vruchtgebruik ten gunste van mevrouw [naam], de moeder van eiser. De adviescommissie heeft de waardedaling derhalve gesteld op € 3.500,-, Voor zover tevens om schadevergoeding als gevolg van het Aanwijzingsbesluit 1996 is verzocht, is dit verzoek niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk gedaan en dient daarom te worden afgewezen, aldus de adviescommissie.
3.
De rechtbank stelt voorop dat het in het onderhavige geschil uitsluitend gaat om schade ten gevolg van het Lvb 2003, nu eisers verzoek om schadevergoeding ten aanzien van het Aanwijzingsbesluit 1996 is afgewezen op grond van verjaring en eiser daartegen in bezwaar noch in beroep is opgekomen.
4.
Eiser voert aan dat de waarde van de woning ten onrechte lager is gewaardeerd vanwege het vruchtgebruik. Volgens eiser dient voor de omvang van de schade te worden uitgegaan van een waarde van de woning zonder de last van vruchtgebruik, nu alle waardeveranderingen de (bloot-)eigenaar aangaan. Uitgaande van 1% waardedaling van de woning, had de schadevergoeding - gebaseerd op de vrije waarde van de woning - derhalve hoger moeten uitvallen. Daarbij komt dat de adviescommissie de woning aan de [adres], net als de woning aan de [locatie], ten aanzien waarvan eiser eveneens om schadevergoeding heeft verzocht, heeft getaxeerd op € 350.000,-, terwijl de woningen in belangrijke mate verschillen van elkaar, aldus eiser. Op de hoorzitting in bezwaar heeft eiser hierop gewezen, maar verweerster is hier in het bestreden besluit niet op ingegaan. De exact gelijke waardering van deze woningen, die volgens eiser in belangrijke mate van elkaar verschillen, levert volgens eiser concrete aanknopingspunten op voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies van de adviescommissie.
5.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 december 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB9458) is geoordeeld dat inzichten van deskundigen, zoals de onderhavige adviescommissie, in een geval als dit gebaseerd zijn op kennis en ervaring. Een nadere onderbouwing van die inzichten kan dan ook niet in alle gevallen worden verlangd. Wel mag worden verlangd dat de gedachtegang duidelijk en voldoende controleerbaar is en dat het advies voldoende basis biedt voor verdere besluitvorming.
6.
De rechtbank stelt vast dat de adviescommissie in haar advies heeft aangegeven met welke factoren rekening is gehouden bij het beoordelen van de waarde van de woning. Zo is onder meer rekening gehouden met het levenslange recht van vruchtgebruik ten gunste van mevrouw [naam], de moeder van eiser. De adviescommissie heeft de woning daarom, mede rekening houdend met de leeftijd van mevrouw [naam] ten tijde van de peildatum, lager gewaardeerd dan wanneer de woning in volle eigendom zou zijn geweest van de aanvrager.
7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerster zich in redelijkheid, in navolging van het advies van de adviescommissie, op het standpunt heeft kunnen stellen dat een redelijk denkend en handelend koper een hogere prijs zal willen betalen voor een woning die vrij is van een recht van vruchtgebruik, dan voor dezelfde woning die belast is met het levenslange recht van vruchtgebruik, aangezien de koper in het laatste geval niet vrijelijk over de onroerende zaak kan beschikken. Dat de adviescommissie het levenslange recht van vruchtgebruik als een waardedrukkende factor in aanmerking heeft genomen, leidt dan ook niet tot de conclusie dat verweerster dit advies niet aan haar besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De mate waarin bij de waardebepaling rekening is gehouden met het recht van vruchtgebruik en met de individuele factoren die daarbij een rol kunnen spelen, zoals de leeftijd van de vruchtgebruikster, is eerst ter zitting door eiser ter discussie gesteld en zal daarom buiten beschouwing worden gelaten. In dit verband merkt de rechtbank op dat uit het advies blijkt dat bij de bepaling van de waardedrukkende factor als gevolg van het vruchtgebruik met de leeftijd van de vruchtgebruikster rekening is gehouden.
De enkele stelling van eiser dat de woning verschilt van het pand aan de [locatie] biedt geen grond voor het oordeel dat er aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid en de volledigheid van het advies. Wanneer twee woningen op diverse punten van elkaar verschillen, doet dat er niet aan af dat de uiteindelijke waarde toch gelijk kan zijn. Het lag op de weg van eiser om ter onderbouwing van zijn stelling een tegenrapport in te dienen.
8.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerster eerst op de hoorzitting een nieuwe kaart heeft getoond met betrekking tot de geluidscontouren en Ke-lijnen. Deze kaart is kennelijk in belangrijke mate bepalend. Eiser stelt dat hij niet adequaat heeft kunnen reageren op deze nieuwe kaart, waardoor de besluitvorming onzorgvuldig en in strijd met het fair play-beginsel tot stand is gekomen.
9.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerster aangegeven dat op de hoorzitting uitsluitend de grote (originele) versies van de kaarten zijn getoond, waarvan reeds uitsneden bij het advies van de adviescommissie waren gevoegd. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerster aangegeven dat dit niet goed blijkt uit het verslag van de hoorzitting. De kaarten zijn op de hoorzitting bekeken om na te gaan waar de woning precies is gelegen en hoe de woning is gelegen ten opzichte van de Ke-contouren.
10.
De rechtbank concludeert dat niet vastgesteld kan worden dat op de hoorzitting ander kaartmateriaal is getoond dan reeds bij eiser bekend was. Voor zover hiervan al sprake was, is de rechtbank van oordeel dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij in beroep de mogelijkheid heeft gehad om naar aanleiding van de verstrekte informatie beroepsgronden aan te voeren.
11.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L. Beijen, voorzitter, mr. G. Guinau en mr. J.M. Janse van Mantgem, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.