ECLI:NL:RBNHO:2014:6690

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
AWB-13_3252
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. L. Beijen
  • mr. G. Guinau
  • mr. J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in verband met geluidsoverlast door luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol. Eiser had een verzoek ingediend om schadevergoeding van € 3.500,- vanwege waardevermindering van zijn woning aan de [adres] als gevolg van geluidsbelasting door de luchthaven, specifiek gerelateerd aan het Luchthavenverkeersbesluit van 20 februari 2003 (Lvb 2003). Eiser stelde dat zijn woning in waarde was gedaald door de toegenomen geluidsbelasting, die was vastgesteld op circa 43 Ke. De besliscommissie had eerder een schadevergoeding toegekend, maar het bezwaar van eiser tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 29 april 2014 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de adviescommissie, die het advies voor de schadevergoeding had opgesteld, de woning van eiser had bezocht en een taxatie had uitgevoerd. Eiser betwistte de inzichtelijkheid van de taxatie en voerde aan dat de adviescommissie niet voldoende onderbouwing had gegeven voor de taxatiewaarde. De rechtbank oordeelde dat de adviescommissie op basis van haar deskundigheid tot een redelijke conclusie was gekomen en dat de stellingen van eiser niet voldoende waren om de besluitvorming van de commissie te weerleggen.

De rechtbank concludeerde dat de hoogte van de schadevergoeding niet afhankelijk was van de absolute geluidbelasting, maar van de vraag of de aanvrager door de planologische maatregel in een nadeliger positie was gekomen. Eiser had niet aangetoond dat hij door de besluitvorming was benadeeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de eerdere beslissing van de besliscommissie in stand bleef. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/3252

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 mei 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: G.J. Dijkman),
en
de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol, verweerster
(gemachtigde: mr. B.P.M. van Ravels).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerster aan eiser een schadevergoeding toegekend ten bedrage van € 3.500,- met betrekking tot het object [adres].
Bij besluit van 4 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van mr. A. Sengur.

Overwegingen

1.
Eiser stelt dat hij ten gevolge van het Aanwijzingsbesluit 1996 en het Luchthavenindelingsbesluit en/of Luchthavenverkeersbesluit van 20 februari 2003 (het Lvb 2003) schade heeft geleden. Bij dit besluit zijn onder meer geluidzones definitief vastgesteld en is een intensivering van het gebruik van het vierbanenstelsel mogelijk gemaakt. Volgens eiser is de woning aan de [adres], die hij sinds 1 mei 1979 in eigendom heeft, als gevolg van een toegenomen geluidsbelasting in waarde gedaald.
2.
Verweerster heeft aan haar besluitvorming het advies van de Adviescommissie Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: de adviescommissie) van 17 juli 2012 ten grondslag gelegd. In dit advies wordt geconcludeerd dat eiser schade heeft geleden in de vorm van waardedaling van de woning vanwege een toename van de geluidsbelasting van circa 41 Ke naar circa 43 Ke als gevolg van het Lvb 2003. Een deel van de schade is in natura vergoed door de afname van de geluidsbelasting met 1 Ke als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2004, aldus de adviescommissie. De waardedaling bedraagt volgens de adviescommissie 1% van de waarde van de woning op de peildatum. Die waarde is door de adviescommissie geschat op € 350.000,-. De adviescommissie heeft de waardedaling derhalve gesteld op € 3.500,-. Voor zover tevens om schade als gevolg van het Aanwijzingsbesluit 1996 is verzocht, is dit verzoek niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk gedaan en dient dit daarom te worden afgewezen, aldus de adviescommissie. Tot slot heeft de adviescommissie gesteld dat de woning als gevolg van het in werking treden van het Lvb 2008 niet is geconfronteerd met een hogere (te verwachten) geluidsbelasting dan voorheen op grond van het Lvb 2004 kon worden verwacht, zodat reeds daarom geen ruimte is voor een schadevergoeding.
3.
De rechtbank stelt voorop dat het in het onderhavige geschil uitsluitend gaat om schade ten gevolg van het Lvb 2003, nu eisers verzoek om schadevergoeding ten aanzien van het Aanwijzingsbesluit 1996 en het Lvb 2008 is afgewezen en eiser daartegen in bezwaar noch in beroep is opgekomen.
4.
Eiser voert aan dat de adviescommissie de vaststelling van de taxatiewaarde van de woning niet inzichtelijk heeft gemaakt. In dit verband voert eiser aan dat de adviescommissie de waarde van de woning aan de [locatie], ten aanzien waarvan eiser eveneens om schadevergoeding heeft verzocht, net als de woning aan de [adres] heeft getaxeerd op € 350.000,-, terwijl dit verschillende objecten zijn. Niet inzichtelijk is waarom beide woningen, die in belangrijke mate verschillen van elkaar, op hetzelfde bedrag zijn getaxeerd, aldus eiser.
5.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 december 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB9458) is geoordeeld dat inzichten van deskundigen, zoals de onderhavige adviescommissie, in een geval als dit gebaseerd zijn op kennis en ervaring. Een nadere onderbouwing van die inzichten kan dan ook niet in alle gevallen worden verlangd. Wel mag worden verlangd dat de gedachtegang duidelijk en voldoende controleerbaar is en dat het advies voldoende basis biedt voor verdere besluitvorming.
6.
De rechtbank stelt vast dat de adviescommissie de woning van eiser heeft bezocht. Van de woning is in het advies een omschrijving opgenomen. Verweerster heeft voorts in het verweerschrift, onder verwijzing naar overwegingen van diverse adviescommissies, aangegeven dat in geval van een boerderijwoning zoals de woning aan de [adres], uitsluitend het ‘huisperceel’ als uitgangspunt wordt genomen voor de taxatie van de waarde en eventuele waardevermindering. De enkele stelling van eiser dat de taxatiewaarde niet inzichtelijk is, omdat de adviescommissie deze woning op dezelfde waarde heeft getaxeerd als de woning aan de [locatie], is geen grond voor het oordeel dat verweerster het advies niet aan haar besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Wanneer twee woningen op diverse punten van elkaar verschillen, doet dat er niet aan af dat de uiteindelijke waarde toch gelijk kan zijn. Het lag op de weg van eiser om ter onderbouwing van zijn stelling een tegenrapport in te dienen.
7.
Eiser heeft verder gewezen op een bestemmingsplankaart waarop een smalle strook is ingetekend met de aanduiding “bouwbeperkingen risico contour”. Deze strook loopt precies over de woning van eiser aan de [adres]. Eiser betoogt dat hieruit niet anders kan worden afgeleid dan dat de aanvliegroute pal over deze woning loopt. De geluidsbelasting ter plaatse moet daarom hoger zijn dan die in het westelijk deel van Abbenes. Toch is voor een aantal woningen in het westen van Abbenes een hogere schadevergoeding toegekend.
8.
De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de toegekende schadevergoedingen niet afhankelijk is van de absolute geluidbelasting, maar van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de aanvragers door de relevante planologische maatregel in een nadeliger positie zijn gekomen. Dit betekent onder andere dat de geluidbelasting die mogelijk is gemaakt door het nieuwe planologische regime moet worden vergeleken met hetgeen voorheen mogelijk was. De door eiser gemaakte vergelijking met de geluidbelasting bij andere woningen leidt daarom niet tot de conclusie dat de aan hem toegekende schadevergoeding onjuist is.
9.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerster eerst op de hoorzitting een nieuwe kaart heeft getoond met betrekking tot de geluidscontouren en Ke-lijnen. Deze kaart is kennelijk in belangrijke mate bepalend. Eiser stelt dat hij niet adequaat heeft kunnen reageren op deze nieuwe kaart, waardoor de besluitvorming onzorgvuldig en in strijd met het fair play beginsel tot stand is gekomen.
10.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerster aangegeven dat op de hoorzitting uitsluitend de grote (originele) versies van de kaarten zijn getoond, waarvan reeds uitsneden bij het advies van de adviescommissie waren gevoegd. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerster aangegeven dat dit niet goed blijkt uit het verslag van de hoorzitting. De kaarten zijn op de hoorzitting bekeken om na te gaan waar de woning precies is gelegen en hoe de woning is gelegen ten opzichte van de Ke-contouren.
11.
De rechtbank concludeert dat niet vastgesteld kan worden dat op de hoorzitting ander kaartmateriaal is getoond dan reeds bij eiser bekend was. Voor zover hiervan al sprake was, is de rechtbank van oordeel dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij in beroep de mogelijkheid heeft gehad om daarover beroepsgronden aan te voeren.
12.
Gelet op de vorenstaande overwegingen is het beroep ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L. Beijen, voorzitter, mr. G. Guinau en mr. J.M. Janse van Mantgem, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.