ECLI:NL:RBNHO:2014:6750

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
C/14/147540 / FA RK 13-1489
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na echtscheiding en beoordeling van draagkracht

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.S. Vos, verzocht om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Dekker, te verlagen. De man stelde dat er sprake was van een relevante wijziging van omstandigheden, waaronder een lagere inkomen en nieuwe onderhoudsplicht jegens een derde dochter. De vrouw betwistte de stellingen van de man en vroeg om handhaving van de huidige alimentatie.

De rechtbank heeft de procedure in detail bekeken, inclusief de financiële situatie van beide partijen en de relevante documenten die zijn ingediend. De rechtbank oordeelde dat de man inderdaad een wijziging van omstandigheden had aangetoond, met name door zijn lagere inkomen en de extra onderhoudsplicht. De rechtbank heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij in staat was om een lagere alimentatie te betalen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de wijziging vastgesteld op de datum van ontvangst van het verzoekschrift, 19 juli 2013.

Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 19 juli 2013 tot 1 januari 2014 een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw dient te voldoen van € 2.066,00 bruto per maand, en met ingang van 1 januari 2014 van € 2.202,00 bruto per maand. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een hogere bijdrage afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
RvD
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/14/147540 / FA RK 13-1489
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 16 juli 2014
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.S. Vos, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J. Dekker, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties, van de man, ingekomen op 19 juli 2013;
- het verweerschrift, met producties, van de vrouw, ingekomen op 19 augustus 2013;
- de brief, met bijlagen 1 tot en met 11, van de vrouw, ingekomen op 7 april 2014;
- de brief met een wijziging van het verzoek van de man alsmede producties 21 tot en met 46, ingekomen op 8 april 2014.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 april 2014 in aanwezigheid van de man, bijgestaan door mr. M.S. Vos en de vrouw, bijgestaan door mr. M.J. Dekker.
1.3
De man is in de gelegenheid gesteld om na de zitting nog de in het proces-verbaal van de zitting genoemde aanvullende financiële stukken in te dienen. Op 24 april 2014 heeft de rechtbank producties 47 tot en met 62 van de man ontvangen. Bij brief van 19 mei 2014 heeft de vrouw op deze stukken gereageerd. Bij bericht van 26 mei 2014 heeft de man nog opgemerkt dat productie 50 benoemd is als “downloadgegevens” en niet als “screenshot”.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 13 januari 2005 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank te Alkmaar van 6 januari 2005 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen:
 [minderjarige] op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
 [minderjarige] op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
2.3
Bij de echtscheidingsbeschikking van 6 januari 2005 is bepaald dat het door partijen gesloten echtscheidingsconvenant van 13 oktober 2004 deel uitmaakt van de beschikking.
In artikel 2.1 van het echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat de man met ingang van de datum waarop de voormalig echtelijke woning van partijen aan de [adres] verkocht en geleverd is een bedrag van € 2.200,00 bruto per maand aan de vrouw zal betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Deze bijdrage is jaarlijks geïndexeerd en bedraagt per 1 januari 2013 € 2.551,67 per maand.
Voorts zijn partijen in artikel 1.3 van het convenant overeengekomen dat de man maandelijks € 225,00 per kind voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en [minderjarige]. Deze bijdrage bedraagt per 1 januari 2013 geïndexeerd € 260,96 per kind per maand.
2.4
Uit de relatie van de man met zijn partner is op [geboortedatum] [minderjarige] geboren.

3.Verzoek

3.1
De man verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van (geïndexeerd) € 2.574,64 bruto per maand, zoals neergelegd in het echtscheidingsconvenant d.d. 13 oktober 2004 en zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank van 6 januari 2005 te doen wijzigen, zodanig dat de ten laste van de man aan de vrouw toegekende uitkering tot levensonderhoud met ingang van 29 december 2012, dan wel de datum van indiening van het verzoekschrift op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig lager bedrag wordt gesteld en met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht.
3.2
Aan zijn verzoek legt de man ten grondslag dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden ten opzichte van de situatie waarvan ten tijde van de echtscheiding is uitgegaan. Hierdoor voldoet de overeengekomen bijdrage volgens de man niet langer aan de wettelijke maatstaven. De wijziging is erin gelegen dat de man forse betalingsverplichtingen in verband met zijn schulden heeft. Ook heeft hij thans een derde dochter voor wie hij onderhoudsplichtig is. Tot slot verwerft hij thans minder inkomen dan destijds het geval was. De man betoogt dat hij, gelet op voornoemde omstandigheden, niet langer in staat is om een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw te voldoen.

4.Verweer

4.1
De vrouw vraagt het verzoek van de man af te wijzen, althans de man te veroordelen tot het voldoen van een bijdrage die in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2
De vrouw betwist dat de door de man gestelde omstandigheden zich voordoen en bovendien dat zij ieder apart, noch gezamenlijk, tot de conclusie moeten leiden dat de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw dient te worden gewijzigd.

5.Beoordeling

Wijziging van omstandigheden
5.1
Ingevolge artikel 401, eerste lid, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De rechtbank is van oordeel dat reeds op grond van het feit dat de man thans ook onderhoudsplichtig is jegens zijn derde dochter, [minderjarige], voldoende aanleiding bestaat om de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw opnieuw te beoordelen aan de hand van de huidige financiële omstandigheden van partijen.
Ingangsdatum
5.2
De rechtbank zal de ingangsdatum van een eventuele wijziging bepalen op de datum van ontvangst van het verzoekschrift, te weten 19 juli 2013, aangezien de vrouw vanaf die datum rekening kon houden met een verlaging van de partnerbijdrage.
5.3
De rechtbank ziet aanleiding om de draagkracht van de man te beoordelen, alvorens in te gaan op de behoefte van de vrouw.
Draagkracht
5.4
De man is accountant. Hij is directeur-grootaandeelhouder van Romo Beheer BV, welke vennootschap als dochtermaatschappij heeft Romoco BV. De man heeft gegevens in het geding gebracht van zijn ondernemingen.
De vrouw heeft de juistheid van de door de man overgelegde fiscale rapporten van zijn ondernemingen en de onderliggende stukken, zoals de salarisspecificaties van de man en zijn managementovereenkomsten, in zijn algemeenheid betwist, nu deze door de man zelf zijn opgesteld.
De rechtbank volgt de vrouw hierin niet. Daartoe wordt overwogen dat de door de man overgelegde stukken een consistent beeld opleveren van de staat van de ondernemingen gedurende een langere periode en daardoor - in combinatie met bijvoorbeeld de gegevens van de belastingdienst die de man heeft overgelegd - een betrouwbare indruk maken. In hetgeen door de vrouw is aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om de stukken in twijfel te trekken. Dat de man zelf accountant is vormt daarvoor onvoldoende grond. Bovendien is, anders dan de vrouw stelt, een onafhankelijke accountantscontrole bij ondernemingen van deze omvang niet vereist. Bij de beoordeling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank derhalve uit van de door de man in het geding gebrachte stukken.
Inkomen
5.5
Voor de vaststelling van het inkomen van de man zal de rechtbank de managementovereenkomsten (productie 44 en 45 van de man) tussen Romoco BV met twee opdrachtgevers tot uitgangspunt nemen. Gebleken is dat de man vanaf 1 juni 2013 tot 1 december 2014 als zelfstandige wordt ingehuurd door bedoelde opdrachtgevers. De management fee die Romoco BV factureert bedroeg per 1 juli 2013 € 7.650,00 per maand. Blijkens de als productie 21 overgelegde declaraties van de managementvergoeding van 13 maart 2014 brengt Romoco BV per opdrachtgever € 4.075,00 (excl. BTW) per maand in rekening. Daarmee genereert Romoco BV sinds 1 januari 2014 een totale management fee van € 8.150,00 per maand.
De man betoogt dat, in verband met de kosten van de vennootschap, de afroommethode dient te worden toegepast. Hij legt ter onderbouwing als productie 26 onder meer een berekening over waarin deze methode wordt gehanteerd. Blijkens de als productie 8 overgelegde salarisspecificatie keerde de man zich, na afroming, in juli 2013 vanuit Romoco BV een salaris van € 5.250,00 bruto per maand uit. Blijkens de als productie 22 overgelegde salarisspecificaties keert de man zich sinds 1 juli 2014 vanuit Romo Beheer BV, na afroming, een salaris van € 3.750,00 bruto per maand uit. De man stelt dat van deze inkomensgegevens moet worden uitgegaan.
De vrouw stelt dat van een hoger salaris moet worden uitgegaan. Zij meent dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er noodzaak tot verlaging van zijn salaris bestond. In 2004 genoot de man een salaris van € 70.000,00 bruto uit Romoco Beheer BV. De vrouw stelt zich op het standpunt dat minimaal rekening moet worden gehouden met dit inkomen, en dat de man het totale als managementvergoeding gefactureerde bedrag aan inkomen ontvangt. Daarnaast voert de vrouw aan dat de man als zelfstandige gelden aan zijn onderneming moet kunnen onttrekken, hetgeen hij blijkens productie 27 ook daadwerkelijk doet. Naast zijn salaris neemt de man maandelijks een bedrag van € 3.300,00 op, welk vermogen hij gebruikt om van te leven en wat dus tot zijn inkomen moet worden gerekend, aldus de vrouw.
De rechtbank stelt voorop dat de afroommethode een fiscale regeling betreft. Bij het bepalen van een onderhoudsbijdrage dient te worden aangeknoopt bij het inkomen dat de onderhoudsplichtige zich verwerft, althans geacht kan worden zich te verwerven. Het inkomen van een ondernemer is aan schommelingen en risico’s onderhevig, hetgeen meebrengt dat een ondernemer in beginsel in de gelegenheid dient te worden gesteld reserves op te bouwen. Uit het door de man als productie 27 overgelegde overzicht blijkt echter dat de man zowel in 2012 als in 2013 feitelijk een bedrag van € 3.300,00 per maand aan Romo Beheer BV heeft onttrokken, naast zijn regulier salaris. Gelet op de structurele basis waarop de man deze onttrekkingen doet, alsmede op de omvang daarvan, acht de rechtbank het redelijk om het salaris dat de man zichzelf toekent te verhogen, in die zin dat de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht zal uitgaan van een salaris ter hoogte van de volledige managementvergoedingen, te weten € 7.650,00 bruto per maand vanaf 19 juli 2013 tot 1 januari 2014 en € 8.150,00 vanaf 1 januari 2014.
De rechtbank zal geen rekening houden met vakantietoeslag, nu de man onweersproken heeft gesteld dat hij deze niet ontvangt. De gebruikelijke op de man van toepassing zijnde heffingskortingen zullen in aanmerking worden genomen, te weten de arbeidskorting en de algemene heffingskorting. Daarnaast wordt rekening gehouden met de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, aangezien de man directeur-grootaandeelhouder is.
5.6
De vrouw voert voorts aan dat de man huurinkomsten ontvangt uit de verhuur van het bedrijfspand van HLB Schippers, dat is ondergebracht in JW 19 BV. Romo Beheer BV neemt deel in JW 19 BV voor een zevende deel.
Ter zitting heeft de man, onder verwijzing naar de als productie 28 overgelegde e-mail van de heer [naam], gesteld dat HLB Schippers weliswaar een huurverplichting aan JW 19 BV heeft, maar dat de betalingen als gevolg van de disputen met de ex-partners van HLB Schippers en de hoge fusiekosten aanzienlijk achterlopen, en dat dit heeft geleid tot de mededeling van de directie dat de aandeelhouders geen dividend meer hoeven te verwachten en zullen moeten bijstorten om aan de verplichtingen te blijven voldoen.
Gelet op deze door de man geschetste omstandigheden, in combinatie met het feit dat het bedrijfspand met een forse externe financiering is belast en de man bovendien geen meerderheidsaandeelhouder is en dus ook geen beslissende zeggenschap heeft, acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de participanten in JW19 BV geen dividend (dan wel huurinkomsten) meer zullen ontvangen. De rechtbank zal derhalve geen rekening houden met huurinkomsten/dividend uit JW 19 BV.
5.7
Met betrekking tot de stelling van de vrouw dat de man een uitkoopsom van HLB Schippers heeft ontvangen van € 1.000.000,00 en dat daarvan in ieder geval nog een bedrag van € 770.000,00 als vermogen aan de man ter beschikking staat, van welk vermogen de man rendement geniet, overweegt de rechtbank dat uit de door de man als producties 50 en 51 overgelegde gegevens (downloadgegevens box 3 2013 en aangifte inkomstenbelasting 2013) niet blijkt van enig resterend vermogen aan de zijde van de man. In dit verband overweegt de rechtbank voorts dat op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man in de afgelopen jaren in diverse projecten heeft geïnvesteerd, maar dat deze investeringen achteraf niet succesvol zijn gebleken. In dit licht bezien, bestaat geen reden te twijfelen aan de huidige vermogensopstelling van de man. De rechtbank volgt de vrouw derhalve niet in haar stelling, dat de man zich, gezien zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw, van deze investeringen had moeten onthouden, nu het doen van investeringen inherent is aan het ondernemerschap. Op voorhand is immers niet in te schatten wat het resultaat van een investering zal zijn. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de man welbewust aan risicovolle projecten heeft deelgenomen teneinde zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw te ontlopen.
Dit betekent dat de rechtbank geen rekening zal houden met inkomen van de man uit vermogen.
5.8
Daarnaast stelt de vrouw zich op het standpunt dat de man inkomen genereert uit zijn onderneming You Count, die zich bezighoudt met de verkoop van digitale kluizen. De man stelt dat You Count, ondanks de goede verwachtingen en voorbereidingen, niet het succes is geworden dat hij gehoopt had. Er is verlies geleden. Zijn zakenpartner heeft in 2012 een beperkt salaris (€ 20.961,00) uit de onderneming gehaald. De man stelt dat er geen ruimte was om hem ook een salaris uit te keren.
De rechtbank acht op basis van de door de man als productie 38 overgelegde saldibalans (2012) van You Count en de als producties 59 en 60 overgelegde aangiftes vennootschapsbelasting 2011 en 2012 voldoende aannemelijk dat de man geen inkomsten geniet uit deze onderneming. Zowel in 2011 als in 2012 heeft You Count verlies geleden en de schulden (voornamelijk bestaande uit de vordering op de participanten) overstijgen het eigen vermogen ruimschoots. De man heeft een vordering op You Count van € 67.624,00. Zoals reeds in het voorgaande overwogen, is de rechtbank, anders dan de vrouw, van oordeel dat de man zich vanuit ondernemersperspectief niet van deze investering had hoeven te onthouden. Dit leidt ertoe dat de rechtbank ook ter zake van You Count geen rekening zal houden met inkomsten van de man.
5.9
De vrouw betoogt voorts dat bij de berekening van het inkomen van de man rekening gehouden dient te worden met een rendement van in ieder geval 4% op zijn aandelen in het Noorse bedrijf Oceanteam Shipping ASA. In 2012 zijn er kennelijk aandelen verkocht en resteren er nog 1045 van de 10450 aandelen. Rekening gehouden dient te worden met de verkoopopbrengst van de aandelen op dat moment, aldus de vrouw.
Ter zitting heeft de man, desgevraagd, verklaard dat de onderneming Oceanteam Shipping ASA zich bezighoudt met de kabellegging voor de stroomvoorziening van offshore windparken. Omdat het een slechte tijd is voor die branche, is de waarde van deze aandelen op de beurs verwaterd. Aangezien er behoefte was aan geld zijn er in 2012 nieuwe participaties uitgegeven en zijn de aandelen afgewaardeerd, als gevolg waarvan de man thans nog 1045 aandelen heeft en niet langer 10450.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt voornoemde verklaring van de man bevestigd door de stukken die hij als productie 39 in het geding heeft gebracht. De aandelen zijn thans nog ca. 6 Noorse kronen (€ 0,71) per stuk waard. Dit betekent dat de rechtbank geen rendement uit aanmerkelijk belang van de man in aanmerking zal nemen.
Vaststaat dat het samenwerkingsverband Oceanteam Shipping ASA inmiddels is beëindigd wegens disputen tussen de man en de twee andere participanten. De man stelt een vordering te hebben op zowel Oceanteam Shipping ASA als Toha Invest BV. Toha Invest BV is licentiehouder van de software voor de administratie en is door de participanten van Oceanteam Shipping ASA opgericht om te kunnen factureren aan het beursfonds. De rechtbank acht op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk geworden dat de man de gestelde vordering van € 230.000,00 (die de man overigens heeft verkocht en overgedragen aan zijn vennootschap onder verrekening van zijn schuld in rekening-courant aan deze vennootschap) op het samenwerkingsverband Oceanteam Shipping ASA, alsook zijn vordering op Toha Invest BV (thans) nog niet te gelde kan maken, zodat daarmee geen rekening gehouden kan worden. De rechtbank zal de stellingen van de vrouw met betrekking tot deze vorderingen op het samenwerkingsverband voor het overige dan ook onbesproken laten.
5.1
Ten slotte constateert de rechtbank dat de vrouw een groot aantal posten uit de jaarstukken van de ondernemingen van de man en zijn aangiften inkomstenbelasting heeft betwist, dan wel heeft gesteld dat deze correctie behoeven, dan wel slechts benoemd, zonder daaraan concrete conclusies voor de berekening van de draagkracht van de man te verbinden. Voor zover de rechtbank in het vorenstaande stellingen van de vrouw onbesproken heeft gelaten, heeft te gelden dat de rechtbank daaraan, wegens voornoemde reden, voorbij gaat.
Schulden
5.11
De man stelt dat hij forse schulden heeft die zijn draagkracht drukken. Allereerst voert hij aan dat hij in privé een lening is aangegaan van € 100.000,00 bij ING ter verwerving van de aandelen Oceanteam Shipping ASA. Daarmee heeft hij zich in het bestuur van deze onderneming ingekocht. De man stelt dat hij in 2013 een rente van € 687,90 per maand op deze lening heeft voldaan. Ter zitting heeft de man toegelicht dat ING de - aanvankelijk hypothecaire - lening recentelijk heeft omgeboekt naar een consumptief krediet met een aanzienlijk hoger rentetarief (15%), omdat de man niet aan de verplichtingen ter zake van de hypothecaire lening voldeed. Blijkens het ter zitting door de man overgelegde bankafschrift van ING van 4 april 2014 is de schuld op zijn betaalrekening inmiddels opgelopen tot € 114.598,60 en heeft hij in de periode vanaf 1 januari tot 31 maart 2014 een rente van € 3.955,85 voldaan.
De vrouw betwist dat met deze schuld rekening gehouden dient te worden.
Gelet op het ondernemerschap van de man acht de rechtbank het redelijk om met de lasten van deze schuld rekening te houden, doch ter hoogte van een reëel rentepercentage van 5 over een bedrag van € 100.000,00. De stelling van de vrouw, dat de man de aankoop van de aandelen had moeten financieren met de uitkoopsom die hij van HLB Schippers heeft ontvangen, treft geen doel, nu niet gebleken is dat dit vermogen nog beschikbaar was ten tijde van de aankoop van de aandelen van Oceanteam Shipping ASA. Dat ING de lening heeft omgeboekt naar een consumptief krediet met een rentepercentage van 15% kan naar het oordeel van de rechtbank niet ten nadele van de vrouw komen. De rechtbank zal derhalve rekening houden met een last ter zake van de ING lening van € 417,00 per maand.
5.12
De man voert daarnaast aan dat er in 2011 conflicten zijn ontstaan binnen het samenwerkingsverband van Oceanteam Shipping ASA en dat hij als gevolg daarvan vanaf 1 juli 2012 tot 30 juni 2013 geen inkomsten heeft genoten. Om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen heeft hij gebruik moeten maken van een rekening-courant van Romo Beheer BV. Ten aanzien van deze schuld wordt maandelijks € 1.500,00 ingehouden op zijn salaris. Het oplopen van de rekening-courant van Romo Beheer BV vormt een groot risico voor de man, omdat deze lening aan de man door de fiscus wordt aangemerkt als nettosalaris/dividend, zodat er een forse naheffing zal moeten worden voldaan. Om aan dit vereiste te voldoen is er door Romo Beheer BV een hypotheekrecht gevestigd op de woning van de man, aldus de man.
De vrouw betwist dat de man in de periode vanaf 1 juli 2012 tot 30 juni 2013 geen inkomsten heeft genoten en daarom gebruik heeft moeten maken van zijn rekening-courantverhouding met Romo Beheer BV. Dat de fiscus de rekening-courantverhouding als inkomen zal aanmerken, is door de man niet onderbouwd, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt ter zake van deze schuld dat uit de stukken blijkt dat de rekening-courant schuld van de man wordt “opgerent”. Feitelijk vindt er dus geen afbetaling plaats en het betreft dan ook geen maandelijks op de draagkracht van de man drukkende last. Van de door de man gestelde naheffing door de fiscus is niet gebleken. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met de door de man opgevoerd rentelast van € 1.500,00 per maand op de rekening-courant van Romo Beheer BV. Dat blijkens de door de man overgelegde specificaties maandelijks een bedrag van € 1.500,00 op zijn salaris in mindering wordt gebracht, maakt dit niet anders. Of de man al dan niet terecht gebruik maakt van zijn rekening-courantverhouding met Romo Beheer BV kan, gelet op het hiervoor overwogene, in het midden blijven.
Overige lasten
5.13
Blijkens het als productie 25 overgelegde jaaroverzicht ING bedraagt de hypotheekrente die de man voor zijn woning betaalt € 3.875,00 bruto per jaar. De WOZ waarde van de woning bedraagt € 393.000,00. Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met de door de man gestelde servicekosten van € 135,00 per maand en € 69,00 per maand aan premie levensverzekering, alsook het gebruikelijke forfait eigenaarslasten van € 95,00 per maand.
Aangezien de man samenwoont met zijn partner, zal de rechtbank de helft van de netto woonlasten toerekenen aan de partner van de man.
5.14
Vaststaat dat de premie zorgverzekering van de man € 105,00 per maand bedraagt. De man heeft een bedrag van € 360,00 per jaar aan eigen risico opgevoerd. Nu de vrouw dit niet weersproken heeft, zal de rechtbank daarvan uitgaan.
5.15
De man stelt dat de behoefte van zijn dochter [minderjarige] € 1.000,00 per maand bedraagt en dat hij hiervan een bedrag van € 500,00 dient te voldoen. Op basis van de NIBUD-tabel eigen aandeel in de kosten van kinderen bedraagt de behoefte van [minderjarige] € 780,00 per maand, maar dit bedrag dient te worden verhoogd met de extra kosten van € 220,00 per maand die worden gemaakt in verband met het Prader-Willi syndroom van [minderjarige], aldus de man.
De vrouw betwist de gestelde extra behoefte van [minderjarige], nu de man deze niet met bewijs heeft onderbouwd.
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat de man zijn stelling, dat de behoefte van [minderjarige] wegens de extra kosten dient te worden verhoogd, onvoldoende heeft onderbouwd, zodat uitgegaan wordt van kosten van [minderjarige] die voor rekening van de man komen van € 390,00 per maand.
Ten aanzien van [minderjarige] en [minderjarige] zal uitgegaan worden van de geïndexeerde bijdrage van € 260,96 per kind per maand en met het fiscaal voordeel.
5.16
De rechtbank zal geen rekening houden met de door de man opgevoerde advocaatkosten, nu dit volgens de in de te hanteren richtlijnen geen last betreft die voorrang heeft op de onderhoudsverplichting van de vrouw.
Conclusie
5.17
Gelet op bovenstaande gegevens, en bij hantering van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, bedraagt het besteedbaar inkomen van de man in de periode vanaf 19 juli 2013 tot 1 januari 2014 € 4.259,00 per maand en zijn draagkrachtloos inkomen € 1.958,00 per maand. Uitgaande van een draagkrachtpercentage van 60 bedraagt de beschikbare draagkracht van de man in die periode € 2.066 bruto per maand.
Vanaf 1 januari 2014 bedraagt het besteedbaar inkomen van de man € 4.438,00 per maand en zijn draagkrachtloos inkomen € 1.962,00 per maand. Zijn beschikbare draagkracht bedraagt dan € 2.202,00 bruto per maand.
Behoefte
5.18
De man stelt dat de vrouw haar behoefte concreet dient te onderbouwen aan de hand van een behoeftelijst. Ter zitting heeft de man de behoefte van de vrouw bij gebrek aan wetenschap op maximaal € 1.500,00 per maand gesteld. Nu de vrouw heeft nagelaten een bewijs te overleggen waaruit blijkt dat zij afgekeurd is of waaruit volgt dat zij gedeeltelijk niet in staat is om te werkten, moet er ten aanzien van vaar verdiencapaciteit in ieder geval uitgegaan worden van € 1.500,00 netto per maand. De vrouw heeft geen aanvullende behoefte, aldus de man.
5.19
De vrouw heeft een onderliggend behoeftelijstje uit 2004 in het geding gebracht (productie 2). Zij stelt dat haar behoefte ongewijzigd is gebleven en thans geïndexeerd € 2.574,64 bruto per maand bedraagt. De vrouw ontvangt al acht jaar de vastgestelde bijdrage van de man. Zij heeft hier haar uitgavenpatroon op afgestemd. De vrouw beschikt niet over inkomen om in haar eigen behoefte te kunnen voorzien. De vrouw heeft de zorg voor de kinderen. Zij heeft zich een aantal jaar geleden laten omscholen tot schoonheidsspecialiste, maar zij kan dit beroep nauwelijks meer uitoefenen. Zij heeft last van PDS, het prikkelbare darm syndroom. De verdiencapaciteit van de vrouw is nihil. De vrouw ontvangt een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder, omdat de man gestopt is met het betalen van de bijdrage. Hierop wordt de kinderbijdrage van € 526,62 per maand ingehouden. Verder heeft de vrouw een gering resultaat uit haar eigen onderneming. De vrouw nam tijdens het huwelijk geen deel aan het arbeidsproces. Zij is gestopt met werken om voor de kinderen te zorgen. Als de vrouw al arbeidsgeschikt moet worden geacht, is de kans dat zij op de huidige arbeidsmarkt met haar beperkte werkervaring een baan zal vinden nihil. De vrouw stelt dat zij haar sollicitatieplicht nakomt.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat partijen het er in 2004 over eens waren dat de behoefte van de vrouw in ieder geval € 2.200,00 bruto per maand bedroeg. Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat partijen destijds overeenstemming hadden over de door de vrouw als productie 2 overgelegde behoeftelijst. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de behoefte van de vrouw in 2004 € 2.200,00 bruto per maand bedroeg. Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de verdiencapaciteit van de vrouw sinds de echtscheiding niet is gewijzigd en dat haar behoefte thans geïndexeerd € 2.551,67 bruto per maand bedraagt. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij na de komst van de kinderen is gestopt met werken. Gelet op haar beperkte werkervaring en haar leeftijd kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet van de vrouw verwacht worden dat zij volledig in haar eigen levensonderhoud voorziet. Vaststaat dat de vrouw thans een bijstandsuitkering ontvangt, in welk kader zij een sollicitatieplicht heeft. Gelet op de door de vrouw overgelegde stukken betreffende haar sollicitatieactiviteiten en gelet op het feit dat de vrouw nog altijd een bijstandsuitkering ontvangt, bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat de vrouw haar sollicitatieplicht niet nakomt. Het inkomen dat de vrouw als schoonheidsspecialiste genereert met haar eigen bedrijf is (thans nog) beperkt, zodat ervan moet worden uitgegaan dat zij in ieder geval behoefte heeft aan de onder 5.17 genoemde bijdrage van € 2.066 bruto per maand vanaf 19 juli 2013 tot 1 januari 2014 en van € 2.202,00 bruto per maand vanaf 1 januari 2014.
Slotsom
5.21
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank zal bepalen dat de man met ingang van 19 juli 2013 tot 1 januari 2014 een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw dient te voldoen van € 2.066,00 bruto per maand en met ingang van 1 januari 2014 van € 2.202,00 bruto per maand.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
bepaalt, met wijziging van de echtscheidingsbeschikking van 6 januari 2005 en het echtscheidingsconvenant van 13 oktober 2004 in zoverre, dat de man met ingang van 19 juli 2013 tot 1 januari 2014 een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw dient te voldoen van € 2.066,00 bruto per maand;
6.2
bepaalt, met wijziging van de echtscheidingsbeschikking van 6 januari 2005 en het echtscheidingsconvenant van 13 oktober 2004 in zoverre, dat de man met ingang van 1 januari 2014 een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw dient te voldoen van € 2.202,00 bruto per maand, telkens, voor zover het nog niet verstreken termijnen betreft, bij vooruitbetaling te voldoen;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, voorzitter, rechter, en mrs. R. van der Heijden en P. de Geus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. van Diepen, griffier, en, wegens ontstentenis van de voorzitter en de rechters, in het openbaar uitgesproken, alsmede ondertekend, door mr. A.S. Friedberg, rechter, op 16 juli 2014.
”Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden”.