ECLI:NL:RBNHO:2014:7902

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
AWB-14_2717
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs categorie B met code 103 (alcoholslot) na onvoldoende medewerking aan alcoholslotprogramma

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs voor de categorie B met de code 103, dat betrekking heeft op het rijden met een alcoholslot, ongeldig was verklaard. De ongeldigverklaring was het gevolg van het feit dat de verzoeker onvoldoende had meegewerkt aan het alcoholslotprogramma, waarbij meer dan drie foutieve hertesten waren geregistreerd. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 7 augustus 2014 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs een punitieve sanctie vormde in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verzoeker stelde dat hij door deze ongeldigverklaring niet in staat was zijn werkzaamheden als vastgoedondernemer uit te voeren, wat hem onredelijk bezwaarde. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het belang van verkeersveiligheid zwaarder woog dan het belang van de verzoeker bij het behoud van zijn rijbewijs.

De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. De rechter concludeerde dat, hoewel de verzoeker zijn werkzaamheden moeilijker kon uitvoeren zonder rijbewijs, het algemeen belang van verkeersveiligheid in dit geval doorslaggevend was. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/2717
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 augustus 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. M.A. Muntjewerf),
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. L.H. Kraaijenbrink).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser voor de categorie B met de code 103 ‘rijden met een alcoholslot’ ongeldig verklaard.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Bij besluit van 29 oktober 2012 is eisers rijbewijs ongeldig verklaard en een alcoholslotprogramma opgelegd. Eiser heeft vervolgens deelgenomen aan het alcoholslotprogramma en een rijbewijs voor de categorie B met de code 103 ‘rijden met een alcoholslot’ verkregen. Met het primaire besluit is het rijbewijs van eiser voor de categorie B met de code 103 ‘rijden met een alcoholslot’ ongeldig verklaard, omdat eiser volgens verweerder onvoldoende medewerking heeft verleend aan het alcoholslotprogramma. Dit blijkt volgens verweerder uit het feit dat tijdens het alcoholslotprogramma meer dan drie foutieve hertesten zijn geregistreerd. De schriftelijke verklaring die verzoeker hieromtrent desgevraagd heeft gegeven, heeft verweerder geen aanleiding gegeven om de beoordeling van deze foutieve hertesten te herzien.
3.
Verzoeker voert aan dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs en het opnieuw opleggen van een alcoholslotprogramma een criminal charge is in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hij verwijst in verband hiermee naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2005 in de zaak Nilsson tegen Zweden, nr. 73661/01. Voor verzoeker heeft de ongeldigverklaring van het rijbewijs voor een periode van vijf jaar en het daaraan gekoppelde tweede alcoholslotprogramma een punitief karakter, omdat hij daardoor feitelijk niet in staat is zijn normale werkzaamheden uit te voeren, aldus verzoeker.
In het bezwaarschrift, waarnaar in het verzoekschrift wordt verwezen, heeft verzoeker nog aangevoerd dat het primaire besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en in strijd is met het motiveringsbeginsel. Niet is ingegaan op het feit dat verzoeker na de derde foutieve hertest de aangeboden cursus heeft gevolgd over hoe om te gaan met het alcoholslot en evenmin heeft een deugdelijke belangenafweging plaatsgevonden, aldus verzoeker.
4.
Ingevolge artikel 132, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is, behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen, diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
a. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, dient te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
b. krachtens artikel 118, derde lid, of ingevolge de artikelen 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 134, zevende lid, onderdeel a, dient te onderwerpen aan een alcoholslotprogramma,
of c. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge het tweede lid van artikel 132 van de Wegenverkeerswet 1994 besluit het CBR, voor zover hier relevant, bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking.
Ingevolge artikel 20, onder l, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling) verleent betrokkene onder meer niet de vereiste medewerking, bedoeld in artikel 132, eerste lid, van de wet aan het alcoholslotprogramma, indien tijdens het alcoholslotprogramma vier of meer foutieve hertesten zijn geregistreerd.
5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het geval van verzoeker op vijf verschillende data zes foutieve hertesten zijn geregistreerd. Niet valt uit te sluiten dat in de heroverweging in bezwaar een enkele foutieve hertest komt te vervallen, omdat hier een gegronde reden voor bestaat. Dit leent zich evenwel - net als het betoog van verzoeker dat in dit geval sprake is van een punitieve sanctie in de zin van artikel 6 van het EVRM – niet voor een beoordeling in deze voorlopige voorzieningenprocedure. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot een belangenafweging.
6.
Verzoeker heeft in dit verband aangevoerd dat hij als gevolg van het besluit niet langer beschikt over een rijbewijs, en dat hij voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden als vastgoedondernemer thans is aangewezen op het openbaar vervoer, fiets en brommer. Dit acht hij onredelijk bezwarend. Verzoeker heeft dagelijks vele afspraken met klanten en omdat het bedrijf ook locaties heeft in verder gelegen plaatsen zoals Utrecht en Maastricht gaat het moeizaam en is het tijdrovend met het openbaar vervoer te reizen. Reeds vier keer is gebleken dat een klant niet bereikbaar was, aldus verzoeker.
7.
Tegenover het belang van verzoeker bij behoud van zijn rijbewijs staat het algemeen belang van verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval het algemeen belang boven het belang van verzoeker bij behoud van zijn rijbewijs gesteld mag worden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter is aanmerking dat het weliswaar lastiger, maar niet onmogelijk is voor verzoeker om zijn werkzaamheden in ieder geval grotendeels uit te oefenen. Er bestaat aldus geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.