ECLI:NL:RBNHO:2014:7903

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
14-2449 en 14-1870
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor lunchroom in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de vestiging van een lunchroom. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heemstede. De verzoekers, bewoners van een nabijgelegen woning, stelden dat de lunchroom in strijd is met het bestemmingsplan en vreesden voor overlast door bezoekers. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging door de verweerder niet kennelijk onredelijk was en dat de vergunning terecht was verleend. De voorzieningenrechter concludeerde dat de lunchroom planologisch aanvaardbaar was en dat er voldoende parkeerruimte beschikbaar was om de parkeerdruk te opvangen. Het beroep van de verzoekers werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 14/2449 (voorlopige voorziening) en HAA 14/1870 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 augustus 2014 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker 1] en [verzoeker 2], te [woonplaats], verzoekers,
(gemachtigde: mr. J.W. Spanjer),
en
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede, verweerder,
(gemachtigde: M. Jansen),

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam derde partij], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2013 (het primaire besluit), verzonden 31 juli 2013, heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van een winkel naar een daghorecabedrijf en het plaatsen van reclame op het perceel [locatie 1].
Bij besluit van 25 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en in heroverweging opnieuw omgevingsvergunning verleend, onder aanvulling van de motivering. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften van 27 november 2013.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2014. Verzoekers en hun gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is de derde partij verschenen.

Overwegingen

1.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.
Verweerder heeft aan de derde partij omgevingsvergunning verleend voor de vestiging van een lunchroom in het pand aan de [locatie 1]. Verzoekers wonen aan het [adres]. Hun tuin grenst aan de zijkant van het pand van de lunchroom.
3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de lunchroom niet zijnde ondergeschikte horeca in strijd is met het vigerende bestemmingsplan.
4.
Aan het primaire besluit heeft verweerder een advies van RBOI ten grondslag gelegd van 1 december 2011. Dit advies is geschreven in verband met het toen in voorbereiding zijnde nieuwe bestemmingsplan ‘Woonwijken noordoost’ en ziet op de effecten van het toestaan van ondergeschikte horeca bij detailhandel in de [locatie 2]. Verweerder meent op basis van dit advies dat een lunchroom op de onderhavige locatie passend is.
5.
In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 27 november 2013. In het advies wordt overwogen: “Het advies van RBOI vormt een argument voor het toestaan van ondergeschikte horeca in de [locatie 2]. De commissie is van mening dat dit advies van RBOI niet aan het bestreden besluit ten grondslag kan worden gelegd alsof […] het vestigen van niet ondergeschikte horeca, meer specifiek het toestaan van daghoreca in het pand [locatie 1]ondersteunt. De activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft betreft geen horeca die ondergeschikt is aan een andere activiteit die in het betreffende pand wordt uitgeoefend maar ziet op een uitsluitende horeca-functie. Aangezien het besluit geen andere, overtuigende, motivering bevat ten aanzien van het toestaan van daghoreca in het pand [locatie 1]is het besluit onvoldoende gemotiveerd en kan het om die reden niet in stand blijven. De commissie is niet gebleken dat onderzoek is verricht naar de ruimtelijke gevolgen van de vestiging van niet ondergeschikte horeca. Om deze reden meent de commissie dat het onderzoek ter voorbereiding van het besluit onvoldoende omvattend is geweest. De bezwaren hieromtrent zijn gegrond.”
5.
Naar aanleiding van het advies van de commissie bezwaarschriften heeft verweerder Rho - de rechtsopvolger van RBOI - gevraagd advies uit te brengen met betrekking tot de vraag welke mate van horeca passend is bij de functie van de [locatie 2]. Op 4 februari 2014 heeft Rho advies uitgebracht, waarin het volgende is opgenomen. De [locatie 2] maakt deel uit van een gebied dat met name is bedoeld als boodschappenvoorziening, zodat horeca niet de overhand moet krijgen. De conclusie luidt dat het in de [locatie 2] ontbreekt aan horeca, gericht op snelle service met concepten die zich richten op de directe consumptie dan wel het afhalen van hoge kwaliteit versproducten. De omvang en samenstelling van het wijkcentrum is gericht op het ‘onthaast’ boodschappen doen, waarbij de aankoop van luxe (vers)producten vaak wordt gecombineerd met persoonlijke verzorging of een horecabezoek als rustmoment en/of sociale gebeurtenis. Indicatief is ruimte voor 1 of 2 fastservicebedrijven die overdag en in het begin van de avond (tot 21:00 uur) geopend zijn. Dit zou het totaal aan horecabedrijven op 5 brengen, hetgeen aansluit bij de benchmark van vergelijkbare winkelcentra en de omvang van de functie van het gebied als winkelcentrum zal daarbij in stand kunnen blijven. Dit leidt volgens Rho niet tot een sterkte toename van de parkeerdruk en door de beperkte openingstijden vindt voor een groot deel overlap plaats in het parkeren door bezoekers van de horecabedrijven en omwonenden.
Dit advies heeft verweerder mede ten grondslag gelegd aan de nieuw verleende omgevingsvergunning.
6.
In beroep is het volgende aangevoerd. De woning van verzoekers is gelegen vlak naast de lunchroom. De lunchroom is een volwaardige horeca-inrichting, die in strijd is met het recente bestemmingsplan ‘Woonwijken noordoost’. Verzoekers vrezen voor parkeeroverlast, geuroverlast en geluidoverlast door bezoekers die gebruik maken van het terras, welke grenst aan de achtertuin van verzoekers. Daar komt nog bij dat de drie reeds bestaande horecabedrijven in de [locatie 2] al grote overlast veroorzaken, waar niet adequaat tegen wordt opgetreden. Het advies van Rho mocht volgens verzoekers niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd, omdat dit slechts is gebaseerd op economische overwegingen en niet op ruimtelijke overwegingen. Ook ontbreekt daarin een belangenafweging, aldus verzoekers. Het bestreden besluit is aldus onvoldoende gemotiveerd voor wat betreft de ruimtelijke gevolgen en de betrokken belangen. Verzoekers hebben een tegenadvies van BRO van 31 juli 2014 overgelegd ter onderbouwing van hun standpunt. In het bestreden besluit is voorts niet ingegaan op de parkeertellingen, terwijl de commissie voor de bezwaarschriften heeft aangegeven dat het primaire besluit daaromtrent onvoldoende inzicht biedt. Voorts wordt er volgens verzoekers, ondanks het vervallen van het terras, nog steeds niet voldaan aan de afstandscriteria uit de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering.
7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de eerste plaats door verweerder moet worden beoordeeld of een lunchroom op de onderhavige locatie ruimtelijk aanvaardbaar kan worden geacht. Indien dat het geval is, dient vervolgens door verweerder te worden beoordeeld of er belangen van derden zijn die in de weg staan aan verlening van de vergunning.
8.
Vastgesteld moet worden dat verweerder de Rho in tweede instantie uitsluitend advies heeft gevraagd om - in navolging van het advies van de commissie bezwaarschriften - na te kunnen gaan of een lunchroom in de [locatie 2] planologisch aanvaardbaar is. Dat in dit advies geen belangenafweging wordt gemaakt, is dan ook niet relevant. Anders dan verzoekers betogen kan uit dit advies worden afgeleid dat in de [locatie 2] ruimte is voor een lunchroom. Verweerder heeft dit advies dan ook aan zijn besluit ten grondslag kunnen leggen voor wat betreft de planologische aanvaardbaarheid van een lunchroom op deze locatie. Vervolgens is de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van derden niet in de weg staan aan deze ontwikkeling.
9.
In de besluitvorming heeft verweerder aangegeven dat hij daghoreca ziet als ondersteunend voor het bestaande winkelbestand, waarbij essentieel is dat om 18.00 uur wordt gesloten. De lunchroom is middels de omgevingsvergunning gebonden aan openingstijden van 8.00 uur tot 18.00 uur. Avondhoreca op deze locatie is ongewenst, omdat dit het woon- en leefklimaat van de [locatie 2] niet ten goede komt. In de openbare ruimte is voldoende parkeerruimte aanwezig om de parkeerdruk als gevolg van de komst van de lunchroom op te vangen. De parkeertellingen waarop deze conclusie is gebaseerd, zijn voorts nader toegelicht. Onder deze omstandigheden heeft verweerder het belang van vergunninghouder zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van verzoekers. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in feite alleen het belang van verzoekers wordt geraakt, nu hun woning een eindwoning betreft en daarmee als het ware de overgang vormt tussen het woon- en winkelgebied. Van een kennelijke onredelijke belangenafweging is geen sprake. Het door verzoekers overgelegde tegenadvies kan aan het vorenstaande niet afdoen.
10.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Gegeven deze beslissing in de hoofdzaak bestaat er geen aanleiding meer tot het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.