ECLI:NL:RBNHO:2014:7916

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
C/15/209305 / FA RK 13-4299
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezag en geslachtsnaam na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 april 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige, ingediend door de moeder. De ouders waren op 28 juli 2000 met elkaar gehuwd, maar dit huwelijk is op 5 februari 2009 ontbonden. Na de echtscheiding bleef het gezamenlijk gezag over de minderjarige bestaan, maar de moeder verzocht om dit te wijzigen in eenhoofdig gezag, omdat de omstandigheden sinds de echtscheiding waren veranderd. De vader had geen bezwaar tegen het verzoek van de moeder en was niet aanwezig op de zitting van 10 maart 2014.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de minderjarige is, gezien het gebrek aan contact tussen de ouders en de afwezigheid van de vader in de opvoeding van het kind. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de moeder om het gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag toegewezen. Daarnaast heeft de moeder verzocht om wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige in de geslachtsnaam van de moeder, onder verwijzing naar artikel 1:253t BW. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de analoge toepassing van dit artikel in dit geval niet van toepassing is, omdat de minderjarige niet in een nieuw gezin opgroeit en de wijziging van de geslachtsnaam niet in het belang van het kind is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot geslachtsnaamswijziging afgewezen, met de overweging dat de huidige naam de afstamming van het kind weerspiegelt en dat het belang van het kind niet in gevaar komt door de toepassing van de wet. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de moeder is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
gezags- en geslachtsnaamswijziging
zaak-/rekestnr.: C/15/209305 / FA RK 13-4299
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 30 april 2014
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen, kantoorhoudende te Beverwijk,
---tegen---
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder van 28 november 2013, ingekomen op 29 november 2013;
- de door de vader ondertekende verklaring van 6 november 2013, waaruit blijkt dat hij geen bezwaar heeft tegen het verzochte;
- de brief van de vader van 31 januari 2014, houdende afbericht en akkoordverklaring ten aanzien van de verzochte gezagswijziging.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 maart 2014 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. P.K. de Blieck-Willemsen.
De vader is, met bericht, niet ter zitting verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op 28 juli 2000 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 5 februari 2009 is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 27 januari 2009.
2.2
Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats].
2.3
Het gezamenlijk gezag over deze minderjarige is na de echtscheiding in stand gebleven. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij voornoemde echtscheidingsbeschikking van 27 januari 2009 bij de moeder bepaald.

3.Verzoek

3.1
Het verzoek van de moeder strekt tot wijziging van het gezamenlijk gezag over voornoemde minderjarige in het eenhoofdig gezag door de moeder.
De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op de stelling dat de omstandigheden sedert de echtscheiding zijn gewijzigd en dat het niet langer in het belang van het kind is dat het gezamenlijk gezag blijft voortduren.
De moeder heeft daartoe aangevoerd dat ouders geen contact met elkaar hebben, de vader niet betrokken is bij de opvoeding en verzorging van de minderjarige, geen contact zoekt met de minderjarige en dat de minderjarige in poli-energetische therapie is wegens vermeend belast verleden.
3.2
Het verzoek van de moeder is vergezeld van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige in de geslachtsnaam van de moeder. Onder verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank Groningen d.d. 15 juli 2008 (LJN BD8497) en van deze rechtbank d.d. 17 juli 2003 (zaak-/rekestnr. C/15/199594 / FA RK 13-242) heeft de moeder verzocht om analoge toepassing van artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Ter onderbouwing van het verzoek tot geslachtsnaamwijziging heeft de moeder aangevoerd dat de minderjarige niet meer aan de vader herinnerd wenst te worden en van slag raakt als zij geconfronteerd wordt met de achternaam van de vader. Op school wordt om die reden de achternaam van de moeder gebruikt. De moeder acht de geslachtsnaamwijziging in het belang van de minderjarige. De moeder stelt dat het belang van de minderjarige om de analoge toepassing van artikel 1:253t BW als de meest praktische oplossing vraagt, aangezien de moeder niet binnen afzienbare tijd over voldoende financiële middelen beschikt voor de naamswijziging door de Kroon.

4.Verweer

De vader heeft met het verzochte ingestemd.

5.Beoordeling

5.1
Gelet op de vaststaande feiten, hetgeen ter terechtzitting is verklaard en het feit dat de vader het verzoek niet heeft tegengesproken, acht het de rechtbank niet langer in het belang van de minderjarige dat het gezamenlijk gezag blijft voortduren. De moeder zal daarom overeenkomstig het verzoek worden belast met het eenhoofdig gezag.
5.2
Ten aanzien van het verzoek tot geslachtsnaamswijziging overweegt de rechtbank als volgt. Het Nederlandse naamrechtsysteem kent slechts een zeer beperkt aantal mogelijkheden tot achternaamswijziging. Deze beperking is te begrijpen vanuit de behoefte aan duidelijkheid rond de identiteit van natuurlijke personen. Het systeem ging ervan uit dat daarin slechts door een wijziging in familierechtelijke betrekkingen of door een beslissing van de Kroon, op grond van artikel 1:7 BW, verandering kan komen, totdat het door de wetgever is doorbroken door een koppeling van de geslachtsnaamswijziging aan gezag in artikel 1:253t BW.
Artikel 1:253t BW bepaalt dat indien het gezag over een kind bij één ouder berust, de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind kan belasten. Het verzoek van de gezaghebbende ouder en de betreffende andere kan vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van de met het gezag belaste ouder of de ander. Het verzoek tot geslachtsnaamwijziging wordt in de volgende drie gevallen afgewezen:
Indien het kind van twaalf jaar of ouder niet instemt met het verzoek;
Indien het verzoek tot gezamenlijk gezag wordt afgewezen;
Indien het belang van het kind zich verzet tegen toewijzing.
5.3
Nu de moeder om beëindiging van het gezamenlijk gezag heeft verzocht, welk verzoek als gebaseerd op artikel 1:253n BW dient te worden verstaan, en niet om haar (eenhoofdig) gezag op grond van artikel 1:253t BW met een ander te delen door middel van het gezamenlijk gezag, dient de vraag te worden beantwoord of ook dat verzoek verzegeld kan gaan van het verzoek tot geslachtsnaamswijziging.
5.4
Anders dan de moeder is de rechtbank van oordeel dat artikel 1:253t lid 5 BW in het onderhavige geval niet (analoog) van toepassing is. De bepalingen van artikel 1:253t BW zijn toegeschreven op een situatie, waarin het kind doorgaans door een ouder en een stiefouder wordt opgevoed en deel uitmaakt van een (nieuw of samengesteld) gezin, terwijl de andere ouder al langere tijd geen gezag heeft over het kind. Het belang van het kind kan in die situatie meer vergen dat het gezag met de stiefouder wordt gedeeld en dat ook de achternaam van het kind die situatie reflecteert, dan dat de achternaam de afstamming van het kind weergeeft.
5.5
Die situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor. De minderjarige wordt al langere tijd door de moeder alleen opgevoed, maar het gezamenlijk gezag van de ouders is na de echtscheiding in stand gebleven. De achternaamswijziging wordt niet verzocht omdat het kind deel uitmaakt van een nieuw gezin en zijn belang zich tegen een uitzonderingspositie daarin verzet, maar omdat het kind niet geassocieerd wenst te worden met de vader. De feiten en omstandigheden van dit geval geven de rechtbank geen aanleiding om de aangewezen mogelijkheid voor geslachtsnaamswijziging op grond van artikel 1:7 BW uitgesloten te achten en een afwijking van de wet en van het naamrechtsysteem te billijken.
De rechtbank is van oordeel dat het toepassen van de letter van de wet in dit geval niet ten koste gaat van het family life van de betrokkenen, aangezien de biologische en sociale werkelijkheid het uitgangspunt vormt bij de beoordeling van het verzoek.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot geslachtsnaamswijziging worden afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
Beëindigt het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarige [minderjarige]:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
en bepaalt dat het gezag voortaan uitsluitend toekomt aan de moeder.
6.2
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.3
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, rechter, tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van A. Hausenblasová als griffier en in het openbaar uitgesproken
op 30 april 2014.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.