ECLI:NL:RBNHO:2014:7925

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
C/15/212945 / TH ZA 14-5 en C/15212944 / FA RK 14-1257
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.A. Otter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk huisverbod en schending van de hoorplicht in een civiele procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een tijdelijk huisverbod. Verzoeker, die gedetineerd was, had beroep ingesteld tegen de verlenging van het huisverbod dat door de burgemeester was opgelegd. Dit huisverbod was oorspronkelijk opgelegd op 9 april 2014 en verlengd tot 7 mei 2014. Verzoeker stelde dat hij niet was gehoord over de verlenging, wat volgens hem een schending van de hoorplicht betekende. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker inderdaad niet was gehoord, wat in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft de rechtmatigheid van het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel de burgemeester in redelijkheid tot verlenging van het huisverbod kon komen, de schending van de hoorplicht verzoeker benadeelde met betrekking tot het contactverbod met zijn moeder. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, met uitzondering van het contactverbod tussen verzoeker en zijn moeder. Dit betekent dat er wederzijds contact tussen hen mag plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om dit te treffen.

De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming door de overheid. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeker en zijn moeder afgewogen en geconcludeerd dat de schending van de hoorplicht niet alleen een procedurele fout was, maar ook gevolgen had voor de persoonlijke situatie van verzoeker.

Uitspraak

Rechtbank NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
voorzieningenrechter
Wet tijdelijk huisverbod
zaak-/rekestnummers: C/15/212945 / TH ZA 14-5 (voorlopige voorziening)
C/15/212944 / FA RK 14-1257 (beroepschrift)
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb van 24 april 2014
in de zaak van:
[verzoeker], verzoeker, tevens eiser (hierna: verzoeker),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Zwaag Hoorn te Zwaag,
gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs, advocaat te Amsterdam,
en
[verweerder]verweerder,
zetelende te [plaats],
in welke zaken belanghebbenden zijn:
[moeder van verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna: moeder (van verzoeker)
en
[stiefvader van verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna: stiefvader (van verzoeker).

1.De procedure

1.1
Bij besluit van 9 april 2014 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod als bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) opgelegd voor de periode van 9 april 2014 tot 19 april 2014. Bij besluit van 17 april 2014 is het huisverbod verlengd met een aansluitende periode van achttien dagen, derhalve tot 7 mei 2014 (hierna: de verlenging).
Tegen de verlenging (ook: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij brief van 17 april 2014 beroep ingesteld.
1.2
Voorts heeft verzoeker bij brief van 17 april 2014 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van de verlenging voor de duur van de bodemprocedure.
1.3
Verweerder heeft bij brief van 22 april 2014 stukken betreffende het huisverbod en de verlenging ingediend.
1.4
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2014. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heren [naam] en [naam].
Voorts is verschenen: [moeder van verzoeker], belanghebbende, tevens moeder van verzoeker.

2.De beoordeling

2.1
Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien zij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden aan de orde zijn geweest, meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek in dit geval redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal zij gebruikmaken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.3
De voorzieningenrechter toetst het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid. Daarnaast dient de voorzieningenrechter ambtshalve te beoordelen of het bestreden besluit zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd.
2.4
Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod (Wth); Stb. 2008, 421) in werking getreden.
Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Op grond van artikel 9 van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
2.5
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het gevaar voor huiselijk geweld nog niet geweken was. Naar aanleiding van het uitgebrachte zorgadvies en informatie uit gesprekken met belanghebbenden, waaronder de zeer zorgwekkende uitspraken van verzoeker over het steken van een mes tussen de ribben van de moeder en de reële angst van de stiefvader voor de terugkeer van verzoeker, is verweerder tot de conclusie gekomen dat het gevaar van huiselijk geweld nog niet geweken was. Daarom is het huisverbod verlengd.
2.6
Namens verzoeker is aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden, aangezien hij niet is gehoord over de verlenging van het huisverbod. Verzoeker wil na zijn invrijheidstelling niet naar huis. Hij is voornemens eigen woonruimte te zoeken en kan zolang bij een van zijn vrienden wel een slaapplaats regelen. Verzoeker heeft spijt van zijn in boosheid gedane uitspraken. Het was niet zijn bedoeling om zijn moeder en stiefvader te bedreigen. Hij zou zijn dreigementen nimmer uitvoeren. Hij wil zijn excuses aanbieden en het met zijn moeder en stiefvader goedmaken. Mede daarom kan hij zich niet verenigen met het contactverbod.
2.7
De moeder van verzoeker heeft naar voren gebracht dat de terugkeer van verzoeker naar huis niet aan de orde is omdat het de verstandhoudingen binnen het gezin verder zou verstoren. Zij vreest bovendien dat haar relatie met de stiefvader bij terugkeer van verzoeker naar huis ten einde is. De moeder wil graag contact met verzoeker omdat zij zich ernstige zorgen om hem maakt, in het bijzonder over zijn psychische gesteldheid en zijn welzijn gedurende zijn detentie. Van het Steunpunt Huiselijk Geweld heeft de moeder vernomen dat er sprake is van een contactverbod met haar zoon.
2.8
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de aanwezigheid van de door verweerder gestelde feiten en omstandigheden vol dient te worden getoetst. Uit artikel 9 van de Wth volgt dat de gebruikmaking van de bevoegdheid door de burgemeester in een concreet geval slechts terughoudend door de rechter kan worden getoetst. Dit betekent dat die gebruikmaking slechts dan rechtens onaanvaardbaar moet worden geacht indien geoordeeld moet worden dat de burgemeester bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen gebruik van die bevoegdheid heeft kunnen maken.
2.9
Gezien de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, constateert de voorzieningenrechter dat verzoeker door verweerder niet is gehoord over de voorgenomen verlenging. Verweerder heeft geen contact opgenomen met verzoeker in P.I. Zwaag Hoorn, slechts met de casemanager van verzoeker in die inrichting ([casemanager]). Verzoeker heeft desgevraagd betwist dat hij contact heeft gehad met voornoemde persoon. Het Steunpunt Huiselijk Geweld heeft ook geen contact gehad met verzoeker in detentie. Gelet daarop stelt de voorzieningenrechter vast dat de hoorplicht als zodanig is geschonden, waardoor het bestreden besluit in strijd is met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde vereiste dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid. Artikel 6:22 van de Awb bepaalt echter dat het bestreden besluit, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
2.1
Gezien de gegeven situatie en de standpunten van verzoeker, zijn moeder en stiefvader ten opzichte van de terugkeer van verzoeker naar huis, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot verlenging van het huisverbod en van het contactverbod met de stiefvader van verzoeker mocht komen en de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
2.11
Daarentegen acht de voorzieningenrechter aannemelijk geworden dat verzoeker door de geschonden hoorplicht is benadeeld voor wat betreft de verlenging van het wederzijdse contactverbod met zijn moeder. De verlenging van het contactverbod is in dit geval - als nevengevolg - verboden aan de verlenging van het huisverbod. Gelet op de bijzondere omstandigheden, waaronder de psychiatrische- en persoonlijke problematiek van verzoeker, zijn detentie en de begrijpelijke zorgen van de moeder over verzoekers psychische gesteldheid in detentie, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder, zonder toereikende motivering, niet in redelijkheid tot continuering van het contactverbod tussen verzoeker en zijn moeder mocht komen.
Het doel van het huisverbod, zijnde het creëren van rust en onmiddellijke veiligheid in de thuissituatie en de mogelijkheid om de hulpverlening op te starten, zijn door het huisverbod en de verlenging daarvan bereikt. Verzoeker is gedetineerd en uit huis geplaatst, en zijn moeder heeft de hulp van het Steunpunt Huiselijk Geweld en van het maatschappelijk werk aanvaard. Onder die omstandigheden is het besluit voor wat betreft de voortzetting van het wederzijds contactverbod onvoldoende gemotiveerd.
2.13
Ten aanzien van het contactverbod met de moeder van verzoeker is het bestreden besluit in strijd met artikel het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde vereiste dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid en met het in artikel 3:46 van de Awb neergelegde vereiste dat een besluit deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit zal om die reden worden vernietigd.
De overige door de raadsvrouw aangevoerde gronden falen. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven met uitzondering van het wederzijds contactverbod tussen de moeder en verzoeker. Dat betekent dat er wederzijds contact tussen de moeder en verzoeker mag plaatsvinden en dat het besluit voor het overige zijn gelding behoudt.
2.14
Nu op het beroep tegen het besluit aldus wordt beslist ziet de rechtbank voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1
verklaart het beroep gegrond;
3.2
vernietigt het bestreden besluit van 17 april 2014;
3.3
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, met uitzondering van het wederzijds contactverbod tussen de moeder en verzoeker, in stand blijven;
3.4
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen op grond van artikel 8:81 Awb af;
3.5
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Otter, rechter, in tegenwoordigheid van A. Hausenblasová, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2014.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep in stellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.