ECLI:NL:RBNHO:2014:8129

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
25 augustus 2014
Zaaknummer
15/800083-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal met oplegging van ISD-maatregel en beoordeling van recidive

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meermalen gepleegde winkeldiefstal. De verdachte heeft op 9 februari 2014 in Zaandam diverse goederen, waaronder vis en brood, gestolen uit een winkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 22 juli 2014 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gevorderd, terwijl de verdediging zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft op basis van het bewijs vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van verpakkingen haring, garnalen, brood en spek, toebehorende aan de benadeelde. De rechtbank heeft de verdachte vervolgens strafbaar verklaard en de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren, met de bepaling dat na acht maanden een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden over de voortzetting van de maatregel. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de noodzaak om de maatschappij te beschermen. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat de ISD-maatregel als de meest passende sanctie werd beschouwd. De uitspraak benadrukt de ernst van winkeldiefstal en de gevolgen voor de verdachte, die al eerder veroordeeld was voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/800083-14 (P),
15/706070-13 (TUL), 15/700582-12 (TUL), 15/710055-11 (TUL) en 23/005369-11 (TUL)
Uitspraakdatum: 5 augustus 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 juli 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. E. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 09 februari 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen :
- een of meer verpakking(en) vis en/of haring en/of garnalen en/of
- een of meer verpakking(en) brood en/of spek,
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 9 februari 2014 gaat verdachte tweemaal naar de [benadeelde] in Zaandam, gemeente Zaanstad [2] , locatie [adres] [3] . Bij haar eerste bezoek neemt verdachte garnalen en haring mee de winkel uit, zonder dit te betalen. [4] Bij haar tweede bezoek die dag steelt verdachte brood en spek. [5] Bij de aanhouding na de tweede diefstal worden in de tas van verdachte garnalen, haring, witte bollen en Zeeuws spek aangetroffen. [6]
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op meerdere tijdstippen op 9 februari 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- verpakkingen haring en garnalen en
- verpakkingen brood en spek,
toebehorende aan [benadeelde].
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat aan verdachte geen ISD-maatregel dient te worden opgelegd, nu er geen plan van aanpak is opgesteld over het te volgen ISD-traject en er onvoldoende duidelijkheid is over de nazorg of de mogelijkheden van verdachte op medisch gebied. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat nog niet alle hulpverleningsinterventies zijn ingezet, en dat de ISD-maatregel daarom thans nog niet op zijn plaats is. De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen conform de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen. Winkeldiefstallen zijn ernstige feiten die aan winkeliers schade en hinder toebrengen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 juli 2014, waaruit blijkt dat verdachte reeds vele malen eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 3 juli 2014 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Palier te Haarlem. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
GGZ Reclassering Palier bracht op 15 april 2014 reeds een reclasseringsrapportage uit. Omdat betrokkene destijds op de wachtlijst stond voor een kortdurende klinische opname met als doel neuropsychologisch onderzoek, wachtten wij de resultaten hiervan af en naar aanleiding hiervan zouden wij aanvullend rapporteren voor de ISD-zitting.
Betrokkene werd akkoord bevonden voor de eerdergenoemde klinische opname en van 6 mei 2014 tot 2 juni 2014 zou zij verblijven in de kliniek van Brijder Verslavingszorg te Alkmaar. Betrokkene is echter niet verschenen op de opnamedatum. Het gevolg hiervan was dat de indicatiestelling voor opname en onderzoek is stopgezet en betrokkene van de wachtlijst is gehaald.
Gedurende de volgende weken was betrokkene niet gemotiveerd voor een opname en diagnostisch onderzoek, zij wilde enkel huisvesting en aanpassingen in haar woning. Daarnaast zijn er een aantal maal meldingen van de politie geweest ten aanzien van betrokkene.
Thans is het voor GGZ Reclassering Palier niet meer mogelijk om nog voor de zitting neuropsychologisch onderzoek te laten plaatsvinden. Dit werd wel noodzakelijk geacht om een plan van aanpak in een eventueel voorwaardelijk ISD-kader op te stellen. Ook de hulpverlening heeft aangegeven dat men het ‘niet meer weet’. Het is hierdoor momenteel niet mogelijk om een plan van aanpak in het kader van bijzondere voorwaarden op te stellen. Interventies die thans worden gepleegd of in het verleden zijn ingezet, hebben niet geleid tot een verminderd recidiverisico. Het vooralsnog geïndiceerde traject (uitvoering van neuropsychologisch onderzoek tijdens abstinentie en naar aanleiding van de bevindingen een passend hulpverleningsplan) zou binnen de ISD-maatregel de meeste kans van slagen hebben, omdat eerdere behandeltrajecten binnen een voorwaardelijk kader zijn mislukt en betrokkene zich meerdere malen onttrok aan behandeling en toezicht.
- de verklaring van getuige [reclasseringswerker 2], reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Palier, ter terechtzitting d.d. 22 juli 2014, onder meer inhoudende:
Wat de hulpverlening van verdachte betreft weten wij het niet meer en de ISD-maatregel lijkt de enig resterende mogelijkheid om verdachte nog op weg te helpen. We blijven bij het advies zoals dat in het rapport van 3 juli 2014 is opgenomen.
- de brief, inclusief bijlagen, van [sociaal verpleegkundige], als sociaal verpleegkundige werkzaam bij GGD Zaanstreek-Waterland van 16 juli 2014, onder meer inhoudende dat verdachte sinds 2004 een lange geschiedenis van aanmeldingen kent. In 2011 is verdachte aangemeld bij Restart (woonbegeleiding van het Leger des Heils) en heeft zij in een periode van enkele jaren drie verschillende hulpverleners gehad. Alle hulpverleners hebben te kampen gehad met zeer agressief gedrag van verdachte en het zelden nakomen van afspraken van haar kant.
Uit zowel bovengenoemd rapport van de reclassering, in combinatie met het eerder uitgebrachte rapport van 15 april 2014, als de informatie van GGD Zaanstreek-Waterland komt het beeld naar voren dat jarenlang gepoogd is verdachte allerhande hulp te bieden om het risico op recidive te verminderen, maar dat thans sprake is van een uitzichtloze situatie. Dit heeft er toe geleid dat verdachte, hoewel veelvuldig veroordeeld en bovendien gewaarschuwd door de 4 proeftijden waarin zij liep, op 9 februari 2014 opnieuw is gerecidiveerd. De rechtbank is mede daarom van oordeel dat thans de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren dient te worden opgelegd, nu het door verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte in de afgelopen vijf jaren driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging hiervan, er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel eist. De rechtbank ziet aanleiding te beslissen tot een tussentijdse beoordeling zoals hierna vermeld.
De raadsman heeft onder andere als argument tegen oplegging van de ISD-maatregel aangevoerd dat er geen plan van aanpak is opgesteld, zodat er geen enkel zicht is op de behandeling die verdachte in dat kader zou kunnen volgen en de maatregel niet bedoeld is als een kale vrijheidsstraf. Naar het oordeel van de rechtbank staat het thans ontbreken van een behandelplan niet aan oplegging van de ISD-maatregel in de weg. Het is aan de ISD-kliniek om tot een behandelplan te komen, waarbij huidige informatie van de reclassering kan worden meegenomen. In dat kader overweegt de rechtbank nog dat nu juist het gebrek aan medewerking van verdachte aan een kortdurende klinische opname ten behoeve van neuropsychologisch onderzoek maakte dat de reclassering geen plan van aanpak (in het kader van een mogelijk voorwaardelijke ISD-maatregel) heeft kunnen opstellen. Juist een verplichte opname in een ISD-kliniek waarbij verdachte abstinent van alcohol zal kunnen blijven maakt dat vervolgonderzoek mogelijk.
Ook de medische situatie van verdachte staat aan oplegging van de ISD-maatregel niet in de weg. De rechtbank heeft weliswaar kennis genomen van de diverse lichamelijke mankementen van verdachte, maar deze klachten kunnen ook gedurende de maatregel worden behandeld. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, is opname in een ISD-kliniek dan ook niet strijdig met een humane behandeling van verdachte.
Teneinde de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van haar problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.
De rechtbank zal tevens de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen, nu uit de rapportages van de reclassering van 15 april 2014 en 3 juli 2014 genoegzaam blijkt dat verdachte zich meermalen en op verschillende wijzen niet aan de voorschriften en aanwijzingen van GGZ Reclassering Palier heeft gehouden, zoals als voorwaarde bij de schorsing van de voorlopige hechtenis door de raadkamer van 19 februari 2014 is bepaald. Deze beslissing zal afzonderlijk worden geminuteerd.

7.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

7.1
Parketnummer 15/706070-13
Bij vonnis van 13 juni 2013 in de zaak met parketnummer 15/706070-13 heeft de politierechter te Noord-Holland verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder meer met als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 3 maart 2014 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 28 juni 2013 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
7.2
Parketnummer 15/700582-12
Bij vonnis van 11 september 2012 in de zaak met parketnummer 15/700582-12 heeft de politierechter te Haarlem verdachte ter zake van diefstallen veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder meer met als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 3 maart 2014 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 26 september 2012. Bij vonnis van 13 juni 2013 is deze proeftijd verlengd met een jaar. De proeftijd was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
7.3
Parketnummer 15/710055-11
Bij vonnis van 12 maart 2012 in de zaak met parketnummer 15/710055-11 heeft de politierechter te Haarlem verdachte ter zake van diefstallen veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 3 maart 2014 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 27 maart 2012. Bij vonnis van 11 september 2012 is deze proeftijd verlengd met een jaar. De proeftijd was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
7.4
Parketnummer 23/005369-11
Bij arrest van 13 december 2012 in de zaak met parketnummer 23/005369-11 heeft het gerechtshof te Amsterdam verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 4 maart 2014 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 28 december 2012 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
7.5
Beslissing ten aanzien van vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 15/706070-13; 15/700582-12; 15/710055-11 en 23/005369-11
De officier van justitie vordert thans de afwijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging, gelet op haar standpunt dat aan verdachte de ISD-maatregel moet worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vorderingen te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, nu gelet op het karakter van de opgelegde ISD-maatregel tenuitvoerlegging niet langer van toegevoegde waarde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 38m, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een
inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren.
Bepaalt dat in deze zaak uiterlijk 8 maanden na de aanvang van de maatregel ter terechtzitting van deze rechtbank een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen voor dat tijdstip de rechtbank bericht zal doen toekomen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15/706070-13 opgelegde voorwaardelijke straf.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Haarlem in de zaak met parketnummer 15/700582-12 opgelegde voorwaardelijke straf.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Haarlem in de zaak met parketnummer 15/710055-11 opgelegde voorwaardelijke straf.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/005369-11 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. A.F. van Hoorn en mr. E.M. ten Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. de Jong,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
5 augustus 2014.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, ingevuld door [aangever] d.d. 9 februari 2014 (p. 4),
3.Landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, ingevuld door [aangever] d.d. 9 februari 2014 (p. 4).
4.Landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, ingevuld door [aangever] d.d. 9 februari 2014 (p. 4) met als bijlage een kassabon van 9 februari 2014,
5.Landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, ingevuld door [aangever] d.d. 9 februari 2014 (p. 4) met als bijlage een kassabon van 9 februari 2014,
6.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten[verbalisanten] d.d. 9 februari 2014 (p. 6).