ECLI:NL:RBNHO:2014:8345

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
C/14/150289 / FA RK 13/2373
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van gezag en geslachtsnaam van minderjarigen afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag en de geslachtsnaam van haar minderjarige kinderen. De moeder verzocht om het gezag over de kinderen alleen aan haar toe te kennen en om de geslachtsnaam van de kinderen te wijzigen naar die van haar nieuwe partner. De vader van de kinderen verzet zich tegen deze verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders, en dat het gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen moet worden voortgezet. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat wijziging van het gezag noodzakelijk is voor het welzijn van de kinderen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek tot geslachtsnaamwijziging niet kan slagen, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een dergelijke wijziging. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder dan ook afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
BB
zaak- en rekestnummer: C/14/150289 / FA RK 13/2373
datum: 27 augustus 2014
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
advocaat: mr. A.J. Butter,
tegen:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat: mr. E.M. Hoorenman.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de moeder en de vader.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 21 november 2013 het verzoekschrift van de moeder ingekomen, waarin wordt verzocht:
de beschikking van de rechtbank te Alkmaar van 15 november 2001 te wijzigen, in die zin dat de moeder wordt bekleed met het gezag over de minderjarigen [minderjarige 1], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] en [minderjarige 2], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum];
analoog aan artikel 1:253t lid 5 BW de geslachtsnaam van de minderjarigen te wijzigen in de geslachtsnaam van de ander die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, zijnde [geslachtsnaam].
De vader heeft daarop een verweerschrift ingediend, strekkende tot afwijzing van het onder a. genoemde verzoek. Primair wordt verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het onder b. genoemde verzoek en subsidiair wordt verzocht het onder b. genoemde verzoek af te wijzen.
De minderjarigen zijn opgeroepen voor een gesprek met de rechter en zijn aldaar verschenen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2014, alwaar zijn verschenen de moeder bijgestaan door mr. Butter, de vader bijgestaan door mr. Hoorenman, alsmede als informant mevrouw [informant] namens de Raad voor de Kinderbescherming te Alkmaar (verder: de Raad).
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK

Feiten

De (toenmalige) rechtbank te Alkmaar heeft bij beschikking van 15 november 2001 tussen partijen, [huwelijksdatum] in [plaats] gehuwd, de echtscheiding uitgesproken. Die beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 17 december 2001. Voor zover hier van belang is in die beschikking weergegeven dat de moeder en de vader gezamenlijk belast blijven met het gezag over de minderjarigen.
Bij beschikking van de (toenmalige) rechtbank te Alkmaar van 15 februari 2006 is de beslissing van de rechtbank te Alkmaar van 15 november 2001 gewijzigd in die zin dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de minderjarigen, wordt beëindigd.

Standpunten

Moeder
De moeder voert als gronden voor het verzoek het volgende aan. Zij is op [huwelijksdatum] gehuwd met [naam]. De heer [naam] voedt de minderjarigen op samen met de moeder. Op grond van de beschikking van 15 februari 2006 is er geen contact met de vader. In die beschikking is onder andere overwogen dat de vader nog steeds geen inzicht heeft in de problematiek van de minderjarige [minderjarige 1] en daarin zijn eigen aandeel niet erkent. Dit heeft onder meer te maken met een kwestie die tussen partijen heeft gespeeld ter zake van seksueel misbruik. De moeder heeft destijds aangifte gedaan van seksueel misbruik van de minderjarige [minderjarige 1] door de vader en/of zijn vader. Het OM heeft de vader niet vervolgd. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft een klacht van de moeder daartegen afgewezen, omdat er geen bewijs is en dienaangaande aanvullend onderzoek geen uitkomst zal bieden.
De vader is niet in staat geweest om invulling te geven aan het ouderlijk gezag. Alle beslissingen zijn door de moeder genomen en daardoor heeft zich geen situatie voorgedaan waarin een kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. Het feit dat de vader omtrent de geslachtsnaamwijziging contact wil met de minderjarigen en alleen met hen een gesprek wil hebben, is een omstandigheid waardoor de minderjarigen klem of verloren zouden kunnen raken.
Een verzoek tot geslachtsnaamwijziging gericht aan de Kroon is in 2011 afgewezen bij gebrek aan medewerking van de vader. Nu de minderjarigen hun vervolgstudie niet willen aanvangen met de naam van de vader - en omdat indien de geslachtsnaam tijdens hun studie wordt gewijzigd er diverse administratieve problemen ontstaan - wordt met een beroep op artikel 3 IVRK verzocht artikel 1:253t lid 5 BW analoog toe te passen, waarbij de geslachtnaam van [geslachtsnaam] wordt aangenomen. Daarbij wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Groningen van 15 juli 2008 (ECLI:NL:RBGRO:2008:BD8497).
Ter zitting heeft de moeder aan de hand van pleitnotities nog aangevoerd dat uit niets blijkt dat de vader in de afgelopen jaren zelf pogingen heeft ondernomen om het contact met de minderjarigen te herstellen.
Vader
Ter bestrijding van het standpunt van de moeder heeft de vader het volgende aangevoerd. Hij heeft de indruk dat de moeder de aangifte van seksueel misbruik heeft gedaan met het doel hem zijn kinderen en zijn ouderschap te ontnemen. Helaas is dat uitgekomen. Het is juist dat de vader feitelijk zijn ouderlijk gezag niet heeft uitgeoefend. Hij was en is echter zeer wel in staat het gezag uit te oefenen. De moeder heeft hem echter nooit enige informatie omtrent de minderjarigen verstrekt, zodat de vader niet in staat is gesteld het ouderlijk gezag uit te oefenen. In het belang van de minderjarigen heeft hij er na de beschikking van 15 februari 2006 voor gekozen niet langer de strijd aan te gaan. Het door de moeder ter zitting ingenomen standpunt dat uit niets is gebleken dat de vader pogingen heeft ondernomen om in contact te komen met de minderjarigen, kan niet aan de vader worden verweten, omdat de moeder vanaf het begin heeft gezegd dat de vader de minderjarigen nooit meer zou zien. Die houding van de moeder dient niet beloond te worden. Er zijn geen dragende redenen om het gezag alleen aan de moeder toe te kennen. Tegenover alle negatieve berichten van de moeder, heeft de vader de behoefte om door middel van schriftelijke verklaringen personen aan het woord te laten die een andersluidende mening zijn toegedaan. Daarom heeft hij allerlei verklaringen als producties overgelegd. Hij hoopt te zijner tijd, als de minderjarigen dat zelf willen, contact met de minderjarigen te onderhouden.
De vader is van mening dat het verzoek om geslachtsnaamwijziging niet ontvankelijk dient te worden verklaard en verwijst daarbij op zijn beurt naar de vereisten van artikel 1:253t BW en een beschikking van de rechtbank Maastricht van 16 maart 2009 (ECLI: NL:RBMAA:2009:BH6945). Voor zover de rechtbank analoge toepassing zou overwegen, meent de man dat de door de moeder aangehaalde uitspraak van de rechtbank Groningen van 15 juli 2008 ziet op een geenszins vergelijkbare situatie.

Beoordeling

Gezag
Ingevolge artikel 3, lid 1 IVRK dienen bij maatregelen met betrekking tot kinderen de belangen van het kind als uitgangspunt voor de daartoe te nemen beslissing. Volgens artikel 18 van het IVRK heeft de minderjarige er recht op dat zijn ouders gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor zijn opvoeding en ontwikkeling dragen.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253n lid 1 BW kan het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 1:251a lid 1 BW, door de rechtbank worden gewijzigd indien nadien de omstandig-heden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit verzoek voorop dat het systeem van de wet uitgaat van gezamenlijk ouderlijk gezag. Duidelijk is geworden dat de relatie tussen de ouders ernstig is verstoord en dat er reeds geruime tijd geen contact is tussen partijen. Het ontbreken van communicatie brengt echter niet zonder meer met zich dat in het belang van de minderjarigen het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Daarbij heeft voorts te gelden dat het sinds voormelde beschikking van 15 februari 2006 naar omstandigheden redelijk goed gaat met de minderjarigen. In de afgelopen jaren hebben zich, zo heeft de moeder ter zitting verklaard, geen situaties voorgedaan waarin de vader zijn toestemming heeft geweigerd in gevallen waarin die toestemming was vereist. Daarnaast heeft de moeder ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat het haar niet gaat om het (eenhoofdig) gezag, maar enkel om de geslachtsnaamwijziging van de minderjarigen.
Hoewel er sprake is van (ernstige) communicatieproblemen tussen de ouders, is de rechtbank op grond van het vorenstaande van oordeel dat er bij voortzetting van het gezamenlijk gezag geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarigen klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Het verzoek van de moeder op dit onderdeel wordt derhalve afgewezen.
Geslachtsnaamwijziging
De moeder verzoekt met een beroep op artikel 3 IVRK om artikel 1:253t BW analoog toe te passen, zodat de minderjarigen de naam van de heer [geslachtsnaam] kunnen aannemen. De vader is van mening dat het verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Artikel 1:253t BW ziet op de situatie waarin een met het eenhoofdig gezag belaste ouder op gezamenlijk verzoek met een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarigen staat, verzoekt dat zij gezamenlijk met het gezag wordt belast. Dit verzoek kan ingevolge lid 5 van ditzelfde artikel vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarigen. Nog los van het feit dat geen gezamenlijk verzoek is gedaan, zoals lid 1 van voormeld artikel vereist, is in casu geen sprake van eenhoofdig gezag. Tussen partijen staat niet ter discussie dat een beroep op artikel 1:253t BW de vrouw niet kan baten.
Voor zover de moeder heeft bedoeld te betogen dat artikel 3 IVRK er toe zou moeten leiden dat de wet “opzij” wordt gezet, kan dit verzoek niet slagen. Er moet vanuit worden gegaan dat de belangen van het kind in artikel 1:253t BW uitgangspunt zijn. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Groningen gaat alleen daarom al niet op, omdat in die zaak nu juist het eenhoofdig gezag werd uitgesproken. De moeder heeft haar beroep op artikel 3 IVRK voor het overige op geen enkele wijze onderbouwd.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder op dit onderdeel afwijzen.
DE BESLISSING
De rechtbank:
Wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, lid van gemelde kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2014, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.