ECLI:NL:RBNHO:2014:8371

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 januari 2014
Publicatiedatum
29 augustus 2014
Zaaknummer
haa 13-5169
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
  • J. Poggemeier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbeslagname van een hond en voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 januari 2014 uitspraak gedaan over de inbeslagname van de hond van verzoeker door de burgemeester van Zeevang. Bij besluit van 17 december 2013 werd de hond in beslag genomen voor de duur van acht weken, met de verplichting om een gedragstest te ondergaan. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter constateerde dat de rechtsgrondslag voor de inbeslagname op twee gedachten hinkte: enerzijds werd gesproken van bestuursdwang, anderzijds van een lichte bevelsbevoegdheid op basis van de Gemeentewet. De voorzieningenrechter oordeelde dat een hond geen voor menselijke beheersing vatbaar object is, waardoor de toepassing van bestuursdwang niet van toepassing was. De maatregelen waren genomen ter handhaving van de openbare orde, en niet als herstelmaatregel. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid het besluit had kunnen nemen, maar dat er gebreken waren in de motivering van de rechtsgrondslag en het kostenverhaal. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, met de opmerking dat de gebreken in bezwaar hersteld konden worden. De voorzieningenrechter benadrukte dat na de gedragstest bepaald zal worden wat er met de hond zal gebeuren, en dat verzoeker zich moet voorbereiden op de mogelijke terugkeer van de hond, inclusief intensieve training.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/5169
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 januari 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,
en
de burgemeester van Zeevang, verweerder,
gemachtigde: W. Kuppens, werkzaam bij de gemeente Zeevang.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2013 heeft verweerder de hond van verzoeker (verder:[hond]) in beslag doen nemen voor de duur van acht weken en bepaald dat[hond] aan een gedragstest onderworpen dient te worden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 januari 2014. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Hij werd vergezeld door P.H.M. van Zanten, wijkagent.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
[hond], een reu, is een kruising tussen een Duitse en een Anatolische herder. Hij is ongeveer 2,5 jaar oud en weegt 33 kilo. Naar aanleiding van twee bijtincidenten op respectievelijk 18 oktober 2013 en 8 november 2013, waarbij kinderen door[hond] in de arm zijn gebeten, heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeevang aan verzoeker een aanlijngebod (besluit van 31 oktober 2013) en een muilkorfgebod (besluit van 28 november 2013) opgelegd.
Na de oplegging van het aanlijn- en muilkorfgebod hebben zich twee incidenten voorgedaan die aanleiding zijn geweest voor de inbeslagname van[hond] en het hem laten ondergaan van een gedragstest, zoals vervat in het besluit van 17 december 2013. Het ene incident betreft de constatering door een agent dat[hond] zich op 7 december 2013 op een openbare plaats bevond zonder muilkorf; derhalve het door verzoeker niet naleven van het muilkorfgebod. Het andere incident vond plaats op 13 december 2013. Daarbij heeft[hond] een met een rollator lopende bejaarde vrouw omver gesprongen, waardoor zij ten val is gekomen met als resultaat een kapotte bril en een kapot kunstgebit. Daarnaast zijn er door de gemeente meerdere meldingen ontvangen dat[hond] niet was aangelijnd en/of gemuilkorfd.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat[hond] thans in een ‘hondenhotel’ verblijft. De gedragstest moet nog plaatsvinden.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het besluit van 17 december 2013 als het gaat om de rechtsgrondslag op twee gedachten hinkt. Enerzijds wordt in de aanhef van het besluit aangegeven dat het gaat om (spoed)bestuursdwang. Anderzijds wordt gewezen op de ‘lichte bevelsbevoegdheid’ neergelegd in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet.
Artikel 5:21, aanhef en onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt: ‘Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.’
Artikel 5:23 van de Awb luidt: ‘Deze afdeling is niet van toepassing op optreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.’
Artikel 5:24, eerste lid, van de Awb luidt: ‘De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen’.
Artikel 5:29, eerste lid, van de Awb luidt: ‘Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.’
Artikel 2 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek luidt: ‘Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.’
Een dier is geen voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object. Voor het overbrengen van[hond] naar het hondenhotel (meevoeren) en het gedwongen verblijf aldaar (opslaan) kan artikel 5:29, eerste lid, van de Awb derhalve niet als rechtsgrondslag dienen. Hierin ziet de voorzieningenrechter een aanknopingspunt dat de inbeslagname en het overbrengen van[hond] naar het hondenhotel niet kan worden aangemerkt als bestuursdwang in de zin van de Awb. Het meevoeren, het gedwongen verblijf en vooral het opgelegde gedragsonderzoek laten zich ook lastig duiden als herstelmaatregelen in de zin van artikel 5:24, eerste lid, van de Awb. Bestuursdwang is immers een sanctie gericht op herstel in de oude (lees: rechtmatige) toestand.
Een ander aanknopingspunt voor het oordeel dat geen sprake is van bestuursdwang kan worden gevonden in artikel 5:23 van de Awb. Gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting heeft verweerder het besluit van 17 december 2013 genomen teneinde de onrust in de wijk en het gevoel van onveiligheid bij buurtbewoners weg te nemen. Kortom: de bij besluit van 17 december 2013 opgelegde maatregelen zijn in het kader van de (onmiddellijke) handhaving van de openbare orde genomen.
Gelet op het feit dat er in deze zaak geen sprake is van toepassing van bestuursdwang kan het kostenverhaal op grond van artikel 5:25 van de Awb niet plaatsvinden. Dit gebrek in het bestreden besluit kan in bezwaar worden hersteld.
Ingevolge artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd bij versto-ring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
De bevoegdheidsgrondslag voor de inbeslagname van[hond], het overbrengen naar het hondenhotel en het opleggen van de gedragstest kan worden gevonden in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet. Gelet op de incidenten zoals hiervoor beschreven en welke door verzoeker in de kern ook niet worden ontkend, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid het besluit van 17 december 2013 kunnen nemen, nu het hier gaat om een openbare ordemaatregel er op gericht de ontrust in de wijk weg te nemen en de veiligheid van de bewoners en kinderen te waarborgen. Daarbij is mede van belang dat vaststaat dat verzoeker in ieder geval één keer het muilkorfgebod heeft genegeerd. De gebrekkige motivering voor wat betreft de rechtsgrondslag zal verweerder eveneens in het nemen van de beslissing op bezwaar kunnen herstellen. Ook hiervoor hoeft geen voorlopige voorziening te worden getroffen.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat[hond] door verweerder is overgedragen aan de Dienst Regelingen. Volgens de gemachtigde van verweerder is[hond] in goede handen. Degene die zich thans over[hond] ontfermt, heeft aangegeven dat[hond] bij de observaties tot nu toe normaal gedrag vertoonde, aldus de gemachtigde. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegezegd dat in het te nemen besluit op bezwaar een uitdrukkelijk standpunt zal worden ingenomen over de vraag of de beslissing over de toekomst van[hond] een zelfstandig appellabel besluit zal zijn dan wel in het verlengde ligt van de bestreden besluitvorming. In het laatste geval acht de voorzieningenrechter het aangewezen dat verweerder wacht met het nemen van een besluit op bezwaar totdat duidelijk is wat er met[hond] gaat gebeuren.
Ter zitting heeft de wijkagent aangegeven zowel verzoeker als[hond] goed te kennen. Hij beschrijft[hond] als een lieve, lompe, logge hond. In zijn visie is de combinatie hond-baas in deze specifieke situatie minder gelukkig, hetgeen door de voorzieningenrechter aldus is begrepen dat als het er op aankomt verzoeker[hond] niet onder controle heeft.
Na de gedragstest zal worden bepaald hoe het verder moet met[hond]. Of hij zal worden teruggegeven aan verzoeker, of hij wordt herplaatst, of hij zal moeten inslapen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, lijkt het vooralsnog niet voorstelbaar dat deze laatste optie in beeld zal komen.
Alles overziend kleeft het besluit van 17 december 2013 een tweetal gebreken (rechtsgrondslag van de opgelegde maatregel en het kostenverhaal). Die gebreken kunnen -zoals reeds opgemerkt- in bezwaar worden hersteld. Er bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat zodra de uitkomsten van de gedragstest bekend zijn verweerder voortvarend te werk zal gaan bij de beantwoording van de vraag hoe het in deze zaak verder moet. Verzoeker zal zich in de tussentijd ook goed dienen af te vragen wat hij moet doen, mocht[hond] hem worden teruggegeven. Een intensieve training door een hondentrainer is in dat geval sowieso een must. Mocht[hond] niet terug kunnen dan acht de voorzieningenrechter het wel wenselijk dat verzoeker -desgewenst- afscheid kan nemen en ‘op afstand’ op de hoogte wordt gehouden over de herplaatsing.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.