ECLI:NL:RBNHO:2014:8500

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
C/14/155198 / FA RK 14/1288
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gezamenlijk gezag over minderjarige na complexe relatie en omgangsproblemen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 3 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind. De vader, bijgestaan door advocaat mr. L.C. de Jong, verzocht de rechtbank om hem mede te belasten met het gezag over de minderjarige, geboren uit een langdurige relatie met de moeder, die werd vertegenwoordigd door advocaat mr. F.J. van Zwieten. De vader stelde dat de omgangsregeling goed verliep en dat er een positieve ontwikkeling was in de communicatie tussen hem en de moeder. Hij voerde aan dat het in het belang van het kind was dat hij ook gezag kreeg, gezien zijn betrokkenheid bij de opvoeding en de zorg voor het kind.

De moeder daarentegen betwistte de stellingen van de vader en verwees naar een verleden van huiselijk geweld en problemen in de communicatie. Zij stelde dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind zou zijn, omdat er nog onvoldoende vertrouwen was tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming gaf aan dat er nog veel werk aan de winkel was voor beide ouders om hun verleden een plek te geven en dat de communicatie tussen hen nog steeds problematisch was.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek van de vader prematuur was. Er was een reëel risico dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders, gezien de spanningen en conflicten die nog steeds aanwezig waren. De rechtbank wees het verzoek van de vader af, maar erkende dat er in de toekomst mogelijkheden voor gezamenlijk gezag zouden kunnen zijn, mits de ouders in staat waren om constructief met elkaar te communiceren. De rechtbank moedigde de ouders aan om hulp te zoeken om hun relatie te verbeteren, zodat zij in de toekomst wellicht gezamenlijk gezag konden regelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
BB
zaak- en rekestnummer: C/14/155198 / FA RK 14/1288
datum: 3 september 2014 (bij vervroeging)
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
advocaat: mr. L.C. de Jong,
tegen:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat: mr. F.J. van Zwieten.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 19 juni 2014 het verzoekschrift van de vader ingekomen, waarin wordt verzocht te bepalen dat de vader mede wordt belast met het gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum].
De moeder heeft daarop een verweerschrift ingediend, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van de vader in zijn verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2014, alwaar zijn verschenen de vader bijgestaan door mr. L.C. de Jong, de moeder bijgestaan door mr. Van Zwieten, alsmede de heer [medewerker] namens de Raad voor de Kinderbescherming te Alkmaar (verder: de Raad).
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK

Feiten

Partijen hebben meer dan 10 jaar een affectieve relatie gehad. Uit die relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] op 27 december 2012 erkend, nadat daartoe toestemming is verleend door de rechtbank Utrecht bij beschikking van 12 september 2012. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige].
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 juni 2013 is het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] afgewezen.
Deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 juni 2014 bepaald dat een omgangsregeling geldt, waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft één maal per veertien dagen van vrijdagavond tot zondag, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag naar de vader brengt en de vader [minderjarige] op zondag uiterlijk om 18.00 uur weer naar de moeder brengt.

Standpunten

Vader
De vader heeft ter onderbouwing van het verzoek het volgende aangevoerd. Partijen hebben de afgelopen jaren veel strijd gehad, onder meer om een omgangsregeling tot stand te brengen tussen de vader en [minderjarige]. Dat is uiteindelijk gelukt en de verstandhouding is inmiddels zelfs goed te noemen. Partijen zijn weer in staat om samen onder het genot van een kop koffie over [minderjarige] te praten. De bij voormelde beschikking van 4 juni 2014 vastgestelde omgangsregeling verloopt bijzonder goed. Ook betaalt de vader al geruime tijd een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige], waarover partijen het ook in overleg eens zijn geworden. Partijen zijn gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat het in het belang van [minderjarige] is om de vader mede met het gezag te belasten. Er heeft altijd family life bestaan tussen de vader en [minderjarige]. Hij is vanaf de geboorte zeer betrokken geweest bij [minderjarige] en hij heeft tot eind januari 2012 ook samengewoond met de moeder en [minderjarige]. Partijen hebben [minderjarige] gezamenlijk opgevoed en [minderjarige] weet dat hij haar vader is. Ook heeft hij sinds de geboorte van [minderjarige] en zolang partijen samenwoonden, financieel bijgedragen in de kosten van verzorging en opvoeding. Er zijn geen beletselen waarom de vader niet mede het gezag zou kunnen krijgen. De moeder heeft aangegeven zich in dit verzoek te kunnen vinden.
Moeder
Ter bestrijding van het standpunt van de vader heeft de moeder het volgende aangevoerd. Zij heeft de voormalige echtelijke woning moeten verlaten in verband met huiselijk geweld en is toen naar een Blijf van m’n Lijf huis gegaan. De relatie van partijen werd gekenmerkt door lichamelijk en geestelijk geweld. Zij heeft daarvan aangifte gedaan op 20 mei 2012. Betwist wordt dat de vader vanaf de geboorte zeer betrokken is geweest bij [minderjarige] en dat partijen [minderjarige] gezamenlijk hebben opgevoed. [minderjarige] moest zelfs met de moeder mee naar het ziekenhuis toen de moeder geopereerd moest worden, omdat de vader niet voor haar kon zorgen. In 2012 heeft de vader procedures aangespannen omtrent de omgang, het gezamenlijk gezag en ondertoezichtstelling. In 2012 is getracht omgang tot stand te brengen via het Omgangshuis, maar dat is niet gelukt, omdat er zorgen waren over de veiligheid van de moeder en de draagkracht van [minderjarige]. Bij kort geding vonnis van 13 december 2012 is de moeder veroordeeld één maal per maand een verslag met foto aan de vader toe te sturen en één maal per twee weken een belmoment tussen de vader en [minderjarige] te regelen. Zij heeft zich hier keurig aan gehouden. De belmomenten verliepen niet goed, omdat [minderjarige] haar vader niet wilde spreken en erg van slag raakte. In voormelde procedures in 2012 heeft de Raad op 22 april 2013 geadviseerd het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen, hetgeen de rechtbank heeft overgenomen in de beschikking van 19 juni 2013. Hoewel er thans een omgangsregeling loopt, meent de moeder dat gezamenlijk gezag nog steeds niet in het belang van [minderjarige] is. Partijen zijn structureel niet in staat goed met elkaar te communiceren. Ook de afgelopen maanden heeft de moeder meermalen ervaren dat de vader zich dwingend opstelt als de dingen niet gaan zoals hij dat wil. Dit heeft tot gevolg dat de angst die de moeder tijdens de relatie ten opzichte van de vader heeft ervaren, opnieuw bovenkomt. De moeder wil deze angst graag overwinnen maar zolang de vader zijn opstelling niet aanpast, gaat dat niet lukken. Daardoor is er een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken. Het is niet juist dat partijen samen tot de conclusie zijn gekomen dat gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] is. Ook zitten partijen niet op één lijn wat betreft de opvoeding van [minderjarige]. Zo verschillen zij van mening over onder andere etenstijden, bedtijden, snoepen en wat [minderjarige] wel en wat ze niet mag. Het lukt niet daar samen rustig over te praten. Bij gezamenlijk gezag voorziet de moeder ook problemen bij het verlenen van toestemming door de vader voor bijvoorbeeld inschrijving op school of een therapeutische behandeling zodra zij ieder een andere mening zijn toegedaan. Het verzoek van de vader komt te snel, omdat er nog onvoldoende onderling vertrouwen is. Er is pas sinds 25 januari 2014 omgang, de weekendregeling loopt pas een paar maanden en de vader betaalt pas sinds november 2013 een bijdrage voor [minderjarige].
Raad
De Raad heeft ter zitting aangegeven dat de beleving van partijen over hun relatie zeer uiteenlopend is en dat zij daarover met elkaar in gesprek zullen moeten gaan. Het is opmerkelijk en positief dat partijen in staat zijn gebleken in zo korte tijd te komen tot een weekendomgangsregeling, die volgens beide partijen naar tevredenheid verloopt. Hoewel dat perspectieven biedt voor gezamenlijk gezag, zullen partijen eerst beiden hulp moeten zoeken om hun gezamenlijk verleden een plek te geven. De communicatie tussen partijen wordt daardoor besmet en lijdt tot op de zitting zichtbare spanningen over en weer. Deze drempel moet eerst worden weggenomen. Het verzoek van de vader is op dit moment daarom prematuur.

Beoordeling

Het verzoek van de vader dient te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 253c van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Op grond van het bepaalde in lid 2 van artikel 1:253c BW wordt een verzoek als het onderhavige slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
De rechtbank wenst allereerst op te merken dat de ouders een compliment verdienen voor het feit dat zij in staat zijn gebleken in (zeer) korte tijd de onbegeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] uit te breiden tot een weekendregeling.
Uit de stukken en hetgeen partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben verklaard, is gebleken dat de omgangsregeling en de overdracht van [minderjarige] naar tevredenheid van de ouders verloopt.
Dit is echter niet gelijk te stellen aan gezamenlijk overleg in het kader van de uitoefening van (gezamenlijk) ouderlijk gezag. Op de momenten dat partijen in de afgelopen maanden samen over [minderjarige] hebben gesproken en de vader een andere opvatting had dan de moeder, heeft de moeder negatieve (angstige) gevoelens ervaren door de wijze waarop de vader haar bejegende in combinatie met hun gezamenlijk verleden. Ter zitting zijn deze negatieve gevoelens voor de rechtbank ook zichtbaar geworden. De uitlatingen van de vader ter zitting hebben duidelijk gemaakt dat de vader hierover vervolgens veel frustratie ervaart, mede door een onterechte strafrechtelijke beschuldiging die de moeder in zijn richting heeft gedaan. Deze waarnemingen ter zitting sluiten aan bij de bevindingen van het Omgangshuis, die in haar rapport van 11 november 2013 heeft gemeld dat de vader zich onvoldoende rekenschap geeft van de impact van zijn wijze van uiten. Volgens het Omgangshuis is dit herhaaldelijk als intimiderend en dreigend overgekomen, waarbij de vader als excuus geeft dat hij last heeft van enorme frustratie en onmacht. Op basis van het voorgaande is de inschatting van de rechtbank dat er zowel bij de moeder als bij de vader thans geen, althans onvoldoende, draagkracht aanwezig is voor gezamenlijk overleg.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vader prematuur is, omdat op dit moment de kans op (toename van) conflicten en spanningen tussen de ouders bij gezamenlijk gezag reëel is te achten. Toewijzing van het verzoek van de vader zal naar het oordeel van de rechtbank leiden tot een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders. De rechtbank zal het verzoek van de vader om hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten afwijzen.
Daarbij overweegt de rechtbank, wellicht ten overvloede, gelijk de Raad heeft betoogd, dat er gelet op de positieve ontwikkelingen in het kader van de omgangsregeling zeker een perspectief is voor gezamenlijk gezag in de toekomst. De rechtbank begrijpt dat partijen zich bereid hebben verklaard zich aan te melden bij Bureau Jeugdzorg voor het traject “Ouderschap Blijft” om hun verleden een plek te geven met het doel om voor de toekomst wél constructief overleg over [minderjarige] te kunnen hebben. In dat kader heeft de Raad ter zitting meegedeeld een vooraankondiging bij Bureau Jeugdzorg te doen van de aanmelding van ouders.
De omstandigheid dat partijen bereid zijn aan voormeld hulpverleningstraject mee te doen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de beslissing in de onderhavige procedure aangehouden dient te worden in afwachting van het resultaat van voormeld traject, zoals namens de vader is verzocht. Indien immers het traject onverhoopt niet positief zal worden afgerond ontbreekt de basis voor gezamenlijk gezag onverkort, zodat dit na te melden beslissing niet anders maakt. Voor het geval genoemd traject wél het gewenste positieve effect zal hebben dat partijen in staat zijn om zaken aangaande [minderjarige] in overleg te regelen, gaat de rechtbank er vanuit dat partijen samen het gezamenlijk gezag gaan regelen via een aantekening in het gezagsregister.
DE BESLISSING
De rechtbank:
Wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, lid van gemelde kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 september 2014, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.