ECLI:NL:RBNHO:2014:8640

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 augustus 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
AWB-14_835
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vergunning voor terras bij woonschip in Haarlem ondanks privacybezwaren van buren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een vergunning voor het aanbrengen van een terras bij een woonschip in Haarlem. Verzoekers, bewoners van een nabijgelegen woonschip, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning die is verleend aan een derde partij, die het terras wilde aanleggen. De verzoekers voerden aan dat de vergunning in strijd was met hun privacybelangen en dat er een langdurig conflict bestond tussen hen en de vergunninghouder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, de vergunning in redelijkheid niet had hoeven weigeren. De rechter oordeelde dat de privacybelangen van de verzoekers door de plaatsing van een hekwerk voldoende gewaarborgd waren. Bovendien was de verhouding tussen de verzoekers en de vergunninghouder al ernstig verstoord, ongeacht de vergunning. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verzoekers niet in hun belangen zijn geschaad door het feit dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijze naar voren te brengen, omdat zij hun bezwaren voldoende hadden kunnen uiten in de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter heeft het beroep van de verzoekers ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 14/1129 (voorlopige voorziening) en HAA 14/835 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 augustus 2014 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] en[verzoeker 2], te [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr.drs. R. Müller),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Braeken).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde partij], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde partij] op grond van de Scheepvaart- en havenverordening een vergunning verleend tot opheffing van het verbod van artikel 15 van deze verordening, voor het aanbrengen van een terras gelegen tussen het woonschip en de kade aan de [locatie].
Bij besluit van 13 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit gehandhaafd en bepaald dat[derde partij] in de gelegenheid wordt gesteld een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het terras in te dienen.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2014. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van[naam]. Voorts is de derde-partij verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen de gelegenheid geboden om de mogelijkheid van mediation te onderzoeken.
Op 19 mei 2014 heeft registermediator [registermediator] de rechtbank bericht dat na enkele gesprekken met partijen is gebleken dat er geen mogelijkheden bestaan voor mediation.
De rechtbank heeft op verzoek van verzoekers het onderzoek ter zitting voortgezet op 4 augustus 2014. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Braeken. Voorts is de derde-partij verschenen.

Overwegingen

1.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot het oordeel gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak in de hoofdzaak.
2.
De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoekers bewonen een woonschip aan de [locatie 2] te Haarlem.[derde partij] woont in het naastgelegen woonschip op [locatie]. Tussen zijn woonschip en de kade heeft[derde partij] aanvankelijk zonder vergunning een terras aangelegd.
3.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 24 december 2012, verzonden op 27 december 2012, aan[derde partij] op grond van artikel 3.1.1, eerste lid, van de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, een watervergunning verleend voor het aanbrengen en hebben van twee terrassteigers in het Spaarne.
Met het primaire besluit heeft verweerder aan[derde partij] een vergunning verleend op grond van de Scheepvaart- en havenverordening ter opheffing van het gebod (naar de rechtbank begrijpt: verbod) van artikel 15 van deze verordening ten behoeve van het aanbrengen van een steiger boven het water (terras).
Bij bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar dat voor het terras geen omgevingsvergunning is verleend gegrond verklaard en de overige bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit gehandhaafd. Voorts heeft verweerder beslist op dat moment niet handhavend op te treden tegen het terras in verband met het ontbreken van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en[derde partij] in de gelegenheid te stellen voor het terras een omgevingsvergunning aan te vragen.
Op 26 maart 2014 heeft verweerder aan[derde partij] op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, Wabo, een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een vlonderterras tussen de woonboot en de wal op het perceel [locatie] te Haarlem.
3.1
Op 5 juli 2013 is de Verordening Haarlemse Wateren (hierna: VHW) in werking getreden, onder intrekking van de Scheepvaart- en havenverordening. Op grond van artikel 40 van de VHW geldt een besluit genomen op grond van de Scheepvaart- en havenverordening als een besluit genomen op grond van de VHW, indien deze een overeenkomstig besluit kent. Het besluit van 7 januari 2013 moet daarom worden aangemerkt als een besluit op grond van artikel 18 van de VHW.
3.2
Ingevolge artikel 18 van de VHW is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het college met een object ligplaats in te nemen, een object in, op of beven het water te plaatsen of een steiger, meerpaal of vergelijkbaar object op te richten of te hebben.
3.3
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de VHW is het verboden om met of op een schip of ander object te water de openbare orde te verstoren of op andere wijze overlast of hinder te veroorzaken. Onder overlast is in elk geval begrepen een geluidsapparaat of een toestel of een machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor omwonenden of voor de omgeving hinder wordt veroorzaakt. Ingevolge het derde lid kan het college voor de verschillende categorieën vaartuigen, steigers en anderszins genomen besluiten nadere voorschriften stellen in het belang van de vrijheid, schade, de veiligheid, de gezondheid, de volksgezondheid, het voorkomen van strafbare feiten, het voorkomen of beperken van overlast of het voorkomen van aantasting van het woon- en leefklimaat.
3.4
Ingevolge artikel 7 van de VHW kan, voor zover hier relevant, een vergunning of ontheffing op grond van deze verordening worden geweigerd in geval van strijd met het bestemmingsplan of dit in het belang van de vlotte en veilige doorvaart, de openbare orde of dit vanwege de overige doelen van deze verordening noodzakelijk is.
4.
Verzoekers voeren aan dat verweerder het bezwaar gegrond heeft verklaard omdat voor het terras geen omgevingsvergunning is verleend, terwijl verzoekers dit niet als bezwaargrond hebben aangevoerd. Bovendien verbaast het verzoekers ten zeerste dat[derde partij] in de gelegenheid is gesteld om een omgevingsvergunning aan te vragen voor het terras. Verzoekers hebben in bezwaar aangevoerd dat verweerder een vergunning heeft verleend zonder dat daarvoor een aanvraag is gedaan. Verweerder had op die grond het bezwaar gegrond moeten verklaren, maar is op die bezwaargrond in het bestreden besluit niet ingegaan. Verder heeft verweerder in zijn besluitvorming geen rekening gehouden met de inbreuk op de privacy die het besluit tot vergunnen van de aangelegde steigers met zich brengt. Verweerder stelt daarover dat er een hekwerk is geplaatst, maar gaat eraan voorbij dat dit hekwerk illegaal is geplaatst. Verweerder heeft besloten het primaire besluit in stand te laten onder verwijzing naar een tekening maar onduidelijk is op welke tekening verweerder doelt, aldus verzoekers. Ook deugt de grondslag van de verleende vergunning volgens verzoekers niet. Tot slot voeren verzoekers aan dat zij - in strijd met het bepaalde in artikel 4:8 van de Awb - niet in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen.
5.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij een beoordeling van de beroepsgrond die betrekking heeft op de gegrondverklaring van het bezwaar omdat geen omgevingsvergunning was verleend geen belang meer bestaat, nu die omgevingsvergunning inmiddels op 26 maart 2014 is verleend. Hiertegen kunnen afzonderlijk rechtsmiddelen worden aangewend.
5.2
Aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder de in geding zijnde vergunning heeft verleend als gevolg van het handhavingstraject dat eerder heeft gespeeld. De onderhavige vergunning is een uitvloeisel van de wens van verweerder om niet te handhaven, maar tot legalisatie over te gaan. Bij de vergunningverlening heeft verweerder gebruik gemaakt van de tekening behorende bij de aanvraag om een watervergunning die[derde partij] bij het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft ingediend. In de bezwaarfase is vervolgens gebleken dat voor de legalisatie van het terras nog een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Verweerder heeft[derde partij] in de gelegenheid gesteld daartoe een aanvraag in te dienen, van welke gelegenheid hij gebruik heeft gemaakt. Dit heeft geleid tot de omgevingsvergunning van 26 maart 2014. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen rechtsregel zich verzet tegen voorgaande handelwijze.
5.3
Verzoekers hebben aangevoerd dat door de vergunningverlening inbreuk wordt gemaakt op hun privacy. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de regel door plaatsing van een hekwerk de privacybelangen voldoende worden gewaarborgd. Dat dat in het onderhavige geval wellicht anders is, omdat zoals uit het dossier en ter zitting is gebleken, tussen verzoekers en de derde partij reeds lang een conflict bestaat over diverse aangelegenheden en ook zonder verlening van de in het geding zijn de vergunning de verhouding tussen verzoekers en de derde partij ernstig verstoord is, betekent niet dat moet worden geoordeeld dat verweerder de in geding zijnde vergunning had moeten weigeren.
5.4
Verzoekers hebben aangevoerd dat zij ingevolge het bepaalde in artikel 4:8 van de Awb in de gelegenheid hadden moeten worden gesteld om hun zienswijze naar voren te brengen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekers naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift alsnog in de gelegenheid zijn gesteld hun bezwaren naar voren te brengen.
De schending van dit voorschrift wordt thans met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, nu niet is gebleken dat verzoekers in hun belangen zijn geschaad. Zij hebben zowel in de bezwaarprocedure als in de onderhavige procedure genoegzaam hun bezwaren naar voren kunnen brengen.
6.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Gegeven deze beslissing in de hoofdzaak bestaat er geen aanleiding meer tot het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel