ECLI:NL:RBNHO:2015:10110

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
3498194 \ CV EXPL 14-7144
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • P.G. Vroom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurtermijnen en contractuele boete in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de betaling van huurtermijnen en de toepassing van een contractuele boete. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. R.C.H. Bruinier, vorderde betaling van een bedrag van € 17.085,00, vermeerderd met een maandelijkse boete van € 300,00, alsook een subsidiaire vordering van € 17.761,95 met wettelijke handelsrente. De huurder, vertegenwoordigd door mr. A. Köker, voerde verweer en stelde dat de algemene voorwaarden niet tijdig ter hand waren gesteld, waardoor de boete vernietigbaar zou zijn.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst was aangegaan en dat de huurder contractueel verplicht was tot betaling van de huurtermijnen, die in totaal € 11.000,00 bedroegen. De rechter oordeelde dat de huurder zich terecht op de vernietigbaarheid van de boete beroept, omdat niet was komen vast te staan dat de algemene voorwaarden tijdig aan hem ter hand waren gesteld. Dit leidde tot de afwijzing van de primaire vordering tot betaling van de contractuele boete.

Wel werd de subsidiaire vordering tot betaling van de wettelijke handelsrente toegewezen, berekend tot en met 29 april 2015, en de buitengerechtelijke kosten van € 885,00 werden eveneens toegewezen. De huurder werd veroordeeld in de proceskosten, en de rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak benadrukt het belang van de terhandstelling van algemene voorwaarden in contractuele relaties en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknummer/rolnummer: 3498194 \ CV EXPL 14-7144 WD (hoofdzaak)
Uitspraakdatum: 1 juli 2015

Vonnis in de zaak van:

[naam eiser] en [Naam eiser] ,wonende en zaakdoende te [adres] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verder ook te noemen: [verhuurder] ,
gemachtigde: mr. R.C.H. Bruinier,
tegen

[naam gedaagde] , wonende te [plaats] ,

gedaagde partij in de hoofdzaak,
verder ook te noemen: [huurder] ,
gemachtigde: mr. A. Köker.

Het procesverloop

Voor het procesverloop verwijst de kantonrechter naar de volgende stukken:
- het vonnis in incident d.d. 21 januari 2015 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van repliek, tevens akte houdende wijzing eis met producties;
- de conclusie van dupliek met producties.
Vervolgens is op vandaag uitspraak bepaald.

De feiten

Tussen partijen is een huurovereenkomst opgemaakt. Artikel 2.1. van deze huurovereenkomst luidt als volgt:
“2.1 Van deze overeenkomst maken deel uit de ‘ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE’ en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7230A BW, gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank te Den Haag op 11 juli 2003 en aldaar ingeschreven onder nummer 72/2003, hierna te noemen ‘algemene bepalingen’. De inhoud van deze algemene bepalingen is partijen bekend Huurder en verhuurder hebben een exem plaar van de algemene bepalingen ontvangen.”
[huurder] heeft de volgens de overeenkomst verschuldigde huur niet geheel voldaan.

Het geschil

[verhuurder] vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [huurder] veroordeelt tot betaling van:
Primaireen bedrag van € 17.085,00, vermeerderd met een bedrag van € 300,00 per maand
vanaf 1 mei 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
subsidiaireen bedrag van € 17.761,95, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over een bedrag van € 9.000,00 vanaf 30 april 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
primair en subsidiairde kosten van deze procedure, te vermeerderen met rente en nakosten.
Daarbij stelt [verhuurder] – kort weergegeven – dat [huurder] in gebreke is met de tijdige betaling van de verschuldigde huurtermijn. Over de periode van april 2013 tot en met februari 2014 staat een bedrag van € 11.000,00 open. Op grond van de algemene voorwaarden is [huurder] hierom een contractuele boete verschuldigd van € 300,00 per maand, wat tot en met april 2015 neerkomt op een bedrag van € 7.200,00. Voor het geval geen boete verschuldigd is, is [huurder] de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW verschuldigd, die berekend tot en met 29 april 2015 neerkomt op een bedrag van € 1.276,95. Voorts is [huurder] gehouden tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van
€ 885,00. Op dit alles strekt in mindering de betaling van [huurder] van een bedrag van
€ 2.000,00, aldus [verhuurder] .
[huurder] heeft verweer gevoerd. Volgens [huurder] houdt [verhuurder] ten onrechte er geen rekening mee dat [huurder] de overeenkomst heeft gesloten ten behoeve van de vennootschap onder firma [X] , waarvan hij beherend vennoot is. Daarbij komt dat [huurder] geen contractuele boete verschuldigd is omdat het betreffende beding in de algemene voorwaarden moet worden vernietigd, nu [verhuurder] de algemene voorwaarden niet voor of tijdens de contractsluiting aan [huurder] ter hand heeft gesteld. [huurder] heeft voorts betalingen gedaan tot een bedrag van € 2.000,00. Dit alles aldus [huurder] .
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling

Naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, oordeelt de kantonrechter als volgt.
Vastgesteld kan worden dat [huurder] zich contractueel namens [verhuurder] heeft verbonden tot betaling van huurtermijnen voor het gebruik van de aan [verhuurder] toebehorende bedrijfsruimte. Dat [huurder] deze overeenkomst is aangegaan ten behoeve van de vennootschap onder firma [X] waarvan hij beherend vennoot is, doet hieraan niet af. [huurder] is contractueel gehouden tot betaling van de huurtermijnen die in totaal kunnen worden begroot op € 11.000,00, welk bedrag niet in geschil is.
Tussen partijen is in geschil of [huurder] gehouden is tot betaling van de contractuele boete. [verhuurder] grondt de vordering tot betaling hiervan op een beding in de bij de huurovereenkomst behorende algemene voorwaarden. [huurder] beroept zich daarentegen op de vernietigbaarheid van het betreffende beding, daartoe stellende dat de algemene voorwaarden niet aan hem ter hand zijn gesteld voorafgaande of tijdens de sluiting van de overeenkomst.
Het beroep op vernietiging slaagt, omdat niet is komen vast te staan dat [verhuurder] deze voorwaarden tijdig aan [huurder] ter hand heeft gesteld. De inhoud van artikel 2.1. van de huurovereenkomst doet hieraan, gelet op het navolgende, niet af.
[huurder] heeft de terhandstelling gemotiveerd betwist. [verhuurder] heeft onder verwijzing naar voornoemd artikel hiertegen niet anders aangevoerd dat terhandstelling wel heeft plaatsgevonden. Een nadere feitelijke onderbouwing van de gestelde terhandstelling is niet gegeven.
Daarbij komt dat uit de in het procesdossier zich bevindende afschriften van de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden valt op te maken dat zij niet gelijktijdig zijn afgedrukt/ geprint. De huurovereenkomst is minder duidelijk leesbaar afgedrukt dan de algemene voorwaarden vanwege kennelijk een lagere afdrukkwaliteit. Voorts staat onderaan de pagina’s van de huurovereenkomst vermeld:
“You created this PDF from an application that is not licensed to print to nova PDF printer”,wat bij de algemene voorwaarden niet het geval is.
Al met al zijn er voldoende duidelijke aanwijzingen dat de set algemene voorwaarden waar [verhuurder] zich op beroept op een later moment aan het huurcontract zijn toegevoegd.
Het beroep op vernietiging slaagt.
De primaire vordering tot betaling van contractuele boete ligt voor afwijzing gereed. Wel is toewijsbaar de subsidiair gevorderde wettelijke handelsrente die onweersproken berekend tot en met 29 april 2015, kan worden begroot op € 1.276,95.
De gevorderde betaling van de buitengerechtelijke kosten, begroot op € 885,00, kan als zijnde onweersproken worden toegewezen.
Het door [huurder] gedane beroep op een verrichte deelbetaling van € 2.000,00 wordt verworpen, omdat [verhuurder] deze betaling heeft verdisconteerd in de begroting van het gevorderde bedrag.
[huurder] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [verhuurder] worden veroordeeld. De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar als na te melden, zo ook de nakosten.

De beslissing

De kantonrechter:
Veroordeelt [huurder] om aan [verhuurder] [tegen behoorlijk bewijs van kwijting] te betalen een bedrag van € 11.161,95, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 9.000,00 vanaf 29 april 2015 tot de dag van betaling.
Veroordeelt [huurder] in de proceskosten, die tot heden voor [verhuurder] worden vastgesteld op [evt.: nihil] een bedrag van € 1.155,80 (€ 93,80 aan dagvaardingskosten, € 462,00 aan griffierecht en een bedrag van € 600,00 voor salaris van de gemachtigde van [verhuurder] ), één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening.
Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Veroordeelt [huurder] in de nakosten, te begroten op een bedrag van € 100,00.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G. Vroom, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en op 1 juli 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter