In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de betaling van huurtermijnen en de toepassing van een contractuele boete. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. R.C.H. Bruinier, vorderde betaling van een bedrag van € 17.085,00, vermeerderd met een maandelijkse boete van € 300,00, alsook een subsidiaire vordering van € 17.761,95 met wettelijke handelsrente. De huurder, vertegenwoordigd door mr. A. Köker, voerde verweer en stelde dat de algemene voorwaarden niet tijdig ter hand waren gesteld, waardoor de boete vernietigbaar zou zijn.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst was aangegaan en dat de huurder contractueel verplicht was tot betaling van de huurtermijnen, die in totaal € 11.000,00 bedroegen. De rechter oordeelde dat de huurder zich terecht op de vernietigbaarheid van de boete beroept, omdat niet was komen vast te staan dat de algemene voorwaarden tijdig aan hem ter hand waren gesteld. Dit leidde tot de afwijzing van de primaire vordering tot betaling van de contractuele boete.
Wel werd de subsidiaire vordering tot betaling van de wettelijke handelsrente toegewezen, berekend tot en met 29 april 2015, en de buitengerechtelijke kosten van € 885,00 werden eveneens toegewezen. De huurder werd veroordeeld in de proceskosten, en de rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak benadrukt het belang van de terhandstelling van algemene voorwaarden in contractuele relaties en de gevolgen van het niet naleven daarvan.