ECLI:NL:RBNHO:2015:10321

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
C/15/234529 / KG ZA 15-885
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot contactverbod en publicatieverbod in kort geding met betrekking tot de zorg voor een demente vader

In deze zaak vordert de eiser, in zijn hoedanigheid als mentor van zijn demente vader, dat aan een mantelzorgster een contactverbod wordt opgelegd. De eiser stelt dat de mantelzorgster geld van zijn vader heeft verduisterd en hem in de war brengt. De voorzieningenrechter wijst de vordering af, omdat de eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen. De rechter oordeelt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mantelzorgster de vader in de war brengt of dat er een risico is op onrechtmatig handelen. De reconventionele vordering van de gedaagden, die een publicatieverbod eisen tegen de eiser, wordt toegewezen. De rechter oordeelt dat de beschuldigingen van de eiser ernstig zijn en onvoldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak is gedaan op 25 november 2015 door de Rechtbank Noord-Holland.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/234529 / KG ZA 15-885
Vonnis in kort geding van 25 november 2015
in de zaak van
[eiser/verweerder],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. K.M. Wientjes te Hoorn,
tegen

1.[gedaagde/eiser1],

2. [gedaagde/eiser2],
Beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. H.H.R. Bruggeman te Lisse.
Partijen zullen hierna [eiser/verweerder] respectievelijk [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiser2] (gezamenlijk aan te duiden als [gedaagden/eisers]) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser/verweerder]
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 18 november 2015 zijn verschenen:
- [eiser/verweerder] en zijn echtgenote [A.], bijgestaan door mr. Wientjes voornoemd,
- [gedaagde/eiser1], bijgestaan door mr. Bruggeman voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[De vader van eiser/verweerder (hierna B.)] verblijft sedert medio 2012 in verpleegtehuis [adres] (hierna: het verpleegtehuis). [B.] wordt sindsdien in het verpleegtehuis regelmatig bezocht door [gedaagde/eiser1]. Ook doet zij boodschapjes voor hem en neemt ze hem mee op uitjes. [gedaagde/eiser2] is de partner van [gedaagde/eiser1].
2.2.
In november 2012 heeft [B.] [gedaagde/eiser1] gemachtigd tot zijn betaalrekening bij de ING Bank. Vanaf februari 2013 is [gedaagde/eiser1] tevens gemachtigd voor internetbankieren.
2.3.
Vanaf eind 2012 zijn diverse geldbedragen gepind van de bankrekeningen van [B.] Voorts zijn geldbedragen overgeschreven van deze bankrekeningen naar bankrekeningen van [gedaagden/eisers] en zijn aflossingen van € 52.000,- en € 100.000,- gedaan op de hypotheeklening van [gedaagden/eisers]
2.4.
Begin 2015 is voor het eerst na vele jaren contact gelegd tussen [eiser/verweerder] en zijn vader [B.] Bij beschikking van deze rechtbank van 5 oktober 2015 is [eiser/verweerder] benoemd tot bewindvoerder van [B.] Bij beschikking van 5 november 2015 is [eiser/verweerder] tevens tot mentor van [B.] benoemd.
2.5.
[eiser/verweerder] heeft een brief overgelegd van [C.], specialist ouderen geneeskunde (hierna: de geriater), van 4 juni 2015. Dit schrijven vermeldt – voor zover van belang – het navolgende:
“Bij deze deel ik u mede dat [de vader van eiser/verweerder], sinds oktober 2012 bekend is met dementie.”
2.6.
Bij brief van 16 oktober 2015 heeft [eiser/verweerder] – voor zover van belang – het volgende aan [gedaagden/eisers] bericht:
“Tot mijn ontzetting blijkt dat er vanaf augustus 2012 duizenden euro’s opnames, uitgaven en overboekingen gedaan zijn door jou die
niet op verzoek van mijn vader zijn gedaan of in zijn belang zijn gedaan.Deze betreffen jou privé.
[…]
Wij zullen terugbetaling van
alle prive uitgaven; t.w. 240.599,82vorderen via een strafrechterlijk proces. Hiervan zullen wij jullie beide werkgevers, [D.] en [E.], op de hoogte brengen. De belastingdienst wordt op de hoogte gebracht en met hen zullen we tevens alle uitgevoerde overboekingen nalopen.
[…]
Tevens zullen we de pers opzoeken met een bericht dat je als mantelzorger wordt verdacht van diefstal van het spaarvermogen van een afhankelijke, demente, hoogbejaarde man. Wij zullen er alles aan doen om te zorgen dat jij de straf krijgt die hiervoor past.”
2.7.
Bij e-mailbericht van 18 oktober 2015 heeft [eiser/verweerder] – voor zover van belang – het volgende aan [gedaagde/eiser1] bericht:
“Je hebt tot woensdag 13.00 u de tijd om je keuze aan te geven; terugbetalen of de stappen voor het strafrechterlijk proces nemen. Wij hebben reeds een afspraak bij de politie.
Als gevolg waarvan wij dan, zoals aangegeven, overal kenbaar maken wat er is gebeurd. Het is onze plicht dit te delen om zo anderen hiervoor te behoeden. Jij komt als hulpverlener vaker met mensen in aanraking die zich in een afhankelijke positie bevinden. Je vriendin, [gedaagde/eiser2], heeft zich laten verrijken. Ook haar werkgever wordt op de hoogte gebracht dat er een strafzaak wordt voorbereidt waarin zij een rol speelt.
Een persbericht voor in de [krant] over misbruik van vertrouwen van een mantelzorgster ligt klaar.”
2.8.
De raadsvrouw van [gedaagden/eisers] heeft [eiser/verweerder] op 20 oktober 2015 per brief en vervolgens nog per e-mail gemaand zich te onthouden van het openbaren van beschuldigingen aan het adres van [gedaagden/eisers] [eiser/verweerder] heeft op de laatste e-mail van mr. Bruggeman – voor zover van belang – als volgt gereageerd:
“Na de aangifte bij de politie zullen wij op de aangekondigde wijze naar buiten treden met het bericht dat er een strafrechterlijk onderzoek loopt naar [gedaagde/eiser1].
Er zal geen sprake van laster zijn omdat het mijn volle overtuiging is, gestaafd door feiten en bewijzen, dat [gedaagde/eiser1] schuldig is aan hetgeen waarvan zij wordt beschuldigd.
Zo kan er ook geen sprake van smaad zijn; het in de openbaarheid brengen van de beschuldigingen dient het algemeen belang! [gedaagde/eiser1] is immers hulpverleenster en komt als [verpleegkundige] vaker in aanraking met mensen die, net als mijn vader, afhankelijk zijn van haar.”

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser/verweerder] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden/eisers] een contactverbod met [B.] oplegt en hen daarnaast een straatverbod oplegt in een straal van 500 meter rondom het verpleegtehuis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag bij overtreding van deze verboden en met machtiging van [eiser/verweerder] en het verpleegtehuis om deze verboden met behulp van politie en justitie te bewerkstelligen. [eiser/verweerder] vordert voorts hoofdelijke veroordeling van [gedaagden/eisers] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de kosten niet binnen 14 dagen na het wijzen van het vonnis zijn voldaan.
3.2.
[eiser/verweerder] heeft aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag gelegd.
[gedaagde/eiser1] heeft de machtiging voor de bankrekeningen van [B.] misbruikt om duizenden euro’s voor zichzelf en [gedaagde/eiser2] op te nemen. Tevens zijn van het geld van [B.] grote bedragen op de hypotheeklening van [gedaagden/eisers] afgelost. [B.] is hierdoor geschokt, in de war, boos en verdrietig. [gedaagden/eisers] bezoeken [B.] echter nog steeds en doen dat op oneigenlijke tijdstippen, waarbij ze de deur op slot doen. Vermoedelijk laten [gedaagden/eisers] [B.] bij die gelegenheden allerlei documenten ondertekenen en maken ze hem wijs dat juist [eiser/verweerder] hem besteelt. Onder deze schrijnende, verwarrende en boosmakende omstandigheden is het niet in het belang van [B.] dat hij geconfronteerd blijft worden met [gedaagden/eisers], aldus nog steeds [eiser/verweerder]
3.3.
[gedaagden/eisers] hebben het volgende tot verweer gevoerd. [B.] en [gedaagde/eiser1] hebben de afgelopen jaren een hechte vriendschap opgebouwd en onderhouden dagelijks contact. Zij genieten daar allebei van. [gedaagden/eisers] worden ten onrechte beschuldigd van het oneigenlijk aanwenden van gelden van [B.] Alle opnamen en overboekingen zijn op verzoek en met instemming van [B.] gedaan. Er is dan ook geen enkele reden om [gedaagden/eisers] bij hem weg te houden. [B.] raakt juist emotioneel ontstemd door de nare verhalen die [eiser/verweerder] aan hem vertelt over [gedaagde/eiser1], aldus nog steeds [gedaagden/eisers]
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden/eisers] vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser/verweerder], al dan niet in zijn hoedanigheid van mentor van [B.], en zijn
volledige gezin, verbiedt om op enigerlei wijze, schriftelijk dan wel mondeling, via welk medium of persoon dan ook, contact op te nemen met alle voormalige, huidige en toekomstige werkgevers van [gedaagden/eisers];
II. [eiser/verweerder], al dan niet in zijn hoedanigheid van mentor van [B.], en zijn volledige gezin, verbiedt om op enigerlei wijze via welk medium of welke persoon dan ook contact op te nemen en uitlatingen in de meeste ruime zin te doen over [gedaagden/eisers] aan enig openbaar medium, daaronder in ieder geval begrepen kranten, tijdschriften, boeken en het internet;
III. [eiser/verweerder], al dan niet in zijn hoedanigheid als mentor van [B.], en zijn
volledige gezin, verbiedt jegens derden, familieleden inbegrepen, direct dan wel door tussenkomst van derden via woord, beeld of geschrift beschuldigingen te uiten en/of verhalen te verspreiden over [gedaagden/eisers], bevattende dat [gedaagden/eisers] op enigerlei wijze geld van [B.] hebben afgenomen;
IV. bepaalt dat bij overtreding van één van de geboden onder A, B of C [eiser/verweerder] een dwangsom per overtreding per dag verbeurt ad € 50.000,- met een maximum van € 1.000.000;
V. [eiser/verweerder] in de proceskosten van [gedaagden/eisers] veroordeelt, waaronder begrepen de kosten van gemachtigde; een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2.
[gedaagden/eisers] hebben aan hun vorderingen het volgende ten grondslag gelegd.
[eiser/verweerder] dreigt aanhoudend de pers en de werkgevers van [gedaagden/eisers] te benaderen met de onterechte beschuldigingen aan hun adres. Dit is onrechtmatig jegens [gedaagden/eisers] en kan verstrekkende (nadelige) gevolgen voor hen hebben. [eiser/verweerder] heeft reeds richting de notaris, de ING Bank en het CAK kwaadsprekerij over [gedaagden/eisers] verspreid. Het is een kwestie van tijd voordat hij zijn andere dreigementen uitvoert, aldus nog steeds [gedaagden/eisers]
4.3.
[eiser/verweerder] heeft het volgende tot verweer gevoerd. Er is alleen contact opgenomen met instanties en instellingen die te maken hebben met de betalingen die [gedaagde/eiser1] vanaf de bankrekeningen van [B.] heeft verricht. [eiser/verweerder] heeft de pers en de werkgevers van [gedaagden/eisers] niet in kennis gesteld van het handelen van [gedaagden/eisers] en hij zal dat ook niet doen, aldus nog steeds [eiser/verweerder]
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor toewijzing van een contactverbod sprake dient te zijn van een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen door [gedaagden/eisers] Het is in dit kort geding aan [eiser/verweerder] aannemelijk te maken dat, zoals hij stelt en [gedaagden/eisers] betwisten, van een dergelijke, toekomstige dreiging sprake is.
Voorts dient voor toewijzing van een ingrijpende maatregel als een straatverbod sprake te zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n maatregel kunnen rechtvaardigen. Een straatverbod vormt immers een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen.
5.2.
Vast staat dat [gedaagde/eiser1] geen toegang meer heeft tot de financiën van [B.], nu [eiser/verweerder] tot bewindvoerder is aangesteld. Voor zover al sprake is geweest van oneigenlijke onttrekkingen van gelden van [B.], is dat in de huidige situatie dus niet meer mogelijk. Het belang van [eiser/verweerder] bij de gevorderde verboden is dan ook niet gelegen in het beëindigen van de (gestelde) onrechtmatige onttrekkingen. Volgens [eiser/verweerder] dient voorkomen te worden dat [B.] door [gedaagden/eisers] in de war wordt gebracht en dat hij wordt gemanipuleerd om ontlastende documenten voor [gedaagden/eisers] op te stellen. Hij heeft evenwel niet aannemelijk gemaakt dat valt te vrezen voor dergelijk handelen van [gedaagden/eisers] Elke feitelijke onderbouwing voor het vermoeden van [eiser/verweerder] dat [gedaagden/eisers] bezig zijn [B.] te bewegen ontlastende documenten op te stellen, ontbreekt. Evenmin is, bijvoorbeeld met verklaringen van het verplegend personeel, onderbouwd dat [B.] door [gedaagden/eisers] in de war wordt gebracht. Daar komt nog bij dat de enkele omstandigheid dat [B.] in de war zou raken van contacten met [gedaagden/eisers] nog geen onrechtmatig handelen van [gedaagden/eisers] oplevert. Daar is meer voor nodig, bijvoorbeeld dat aannemelijk wordt dat die contacten de gezondheidstoestand van [B.] daadwerkelijk in gevaar brengen. Ook daarvan is niet gebleken. Gelet op het voorgaande is derhalve onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van dreigend onrechtmatig handelen door [gedaagden/eisers]
5.3.
Zijdens [eiser/verweerder] is er nog op gewezen dat de kantonrechter het mede op basis van gesprekken met het verplegend personeel aangewezen heeft geacht dat [gedaagde/eiser1] de toegang tot [B.] voorlopig wordt ontzegd. Dit doet aan het voorgaande niet af. Uit de beschikking van de kantonrechter blijkt niet welke mededelingen door het verzorgend personeel zijn gedaan. Voorts was [gedaagde/eiser1] geen partij bij die procedure. De betreffende overweging moet worden gezien in het licht van de belangenafweging in het kader van het in te stellen mentorschap. Een oordeel over de (on)rechtmatigheid van het handelen van [gedaagden/eisers] kan daarin niet worden gelezen.
5.4.
Gelet op het voorgaande zal het gevorderde contactverbod worden afgewezen. Het gevorderde straatverbod treft hetzelfde lot, nu daaraan geen andere feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd dan hetgeen hiervoor reeds aan de orde is geweest. Van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die een straatverbod kunnen rechtvaardigen is derhalve geen sprake.
5.5.
[eiser/verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden/eisers] worden begroot op:
- griffierecht € 285,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.101,00

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
[gedaagden/eisers] vorderen – samengevat – dat het [eiser/verweerder] wordt verboden beschuldigingen aan het adres van [gedaagden/eisers] jegens derden te uiten. Voor de beoordeling van de gevorderde verboden dient een afweging plaats te vinden tussen twee gelijkwaardige belangen: enerzijds het belang van [gedaagden/eisers] om niet blootgesteld te worden aan lichtvaardige verdachtmakingen die hun eer en goede naam aantasten (artikel 8 EVRM) en anderzijds het belang van [eiser/verweerder] om met gebruikmaking van zijn recht op uitingsvrijheid een misstand die de samenleving raakt aan de kaak te stellen (artikel 10 EVRM). Welke van deze belangen prevaleert, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Die omstandigheden betreffen onder meer de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de verdenkingen betrekking hebben, de ernst van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen, de mate waarin de verdenkingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal en de inkleding van de verdenkingen.
6.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. [eiser/verweerder] beschuldigt [gedaagden/eisers] kort gezegd van het verduisteren van grote geldbedragen van zijn demente hoogbejaarde vader. Ter onderbouwing van deze beschuldigingen heeft [eiser/verweerder] rekeningafschriften in het geding gebracht waaruit onder meer blijkt dat geldbedragen zijn overgeschreven van de bankrekening van [B.] naar de rekeningen van [gedaagden/eisers] Voorts heeft [eiser/verweerder] een verklaring van een geriater in het geding gebracht, waarin staat dat [B.] vanaf oktober 2012 ‘bekend is met dementie’. [gedaagden/eisers] heeft daar tegenin gebracht dat diezelfde geriater medio 2015 (schriftelijk) heeft opgemerkt dat [B.] nog redelijk goed kan aangeven wat hij wel en niet wil en dat alle overschrijvingen op verzoek en met instemming van [B.] hebben plaatsgevonden. Ter onderbouwing van hun verweer hebben [gedaagden/eisers] onder meer (handgeschreven) overschrijvingskaarten en verklaringen in het geding gebracht, voorzien van de naam en handtekening van [B.]
6.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De beschuldigingen van [eiser/verweerder] aan het adres van [gedaagden/eisers] zijn ernstig te noemen. Er zou sprake zijn van verduistering van een geldbedrag van ongeveer € 240.000,-. Aannemelijk is dat het (verder) openbaar maken van deze beschuldigingen aan het adres van [gedaagden/eisers] in de media en richting hun werkgevers verstrekkende gevolgen voor hen zal hebben, mede gelet op de omstandigheid dat [gedaagde/eiser1] in de zorgsector werkzaam is en [eiser/verweerder] zijn verwijten in de sleutel van misbruik van de positie van [gedaagde/eiser1] als zorgverlener plaatst.
6.4.
De beschuldigingen vinden naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende steun in het nu beschikbare feitenmateriaal, met name nu [gedaagden/eisers] met stukken onderbouwd heeft weersproken dat een en ander buiten [B.] om is gegaan, waarbij van belang is dat [B.] pas in oktober 2015 onder bewind is gesteld. Het staat daarom geenszins vast dat [B.] reeds vanaf 2012 niet meer in staat was zelfstandig zijn wil te bepalen. De verklaring van de geriater is in dat verband onvoldoende, nu ‘bekend zijn met dementie’ niet op één lijn gesteld kan worden met dement zijn. Toewijzing van het gevorderde verbod op het publiekelijk uiten van deze beschuldigingen is gelet op het voorgaande op zijn plaats. Dat wordt niet anders door de mededeling namens [eiser/verweerder] ter zitting dat hij niet verder naar buiten zal treden, omdat [eiser/verweerder] zich in zijn brieven en e-mails juist zeer vasthoudend en vastberaden heeft opgesteld op het punt van het zoeken van de publiciteit, ook nog nadat hij door de advocaat van [gedaagden/eisers] op de gebrekkige bewijsvoering en verstrekkende gevolgen van de beschuldigingen voor [gedaagden/eisers] is gewezen.
6.5.
Het onder III gevorderde verbod (vide 4.1) zal worden toegewezen, met dien verstande dat dit verbod niet aan de gezinsleden van [eiser/verweerder] zal worden opgelegd, nu zij geen partij zijn bij deze procedure. Het zal [eiser/verweerder] voorts niet worden verboden de daartoe geëigende instanties te benaderen voor het doen van aangifte of het indienen van een klacht. Evenmin zal het [eiser/verweerder] worden verboden zijn verdenkingen jegens [gedaagden/eisers] in de beperkte kring van zijn familie te bespreken. Dat zou een te ver gaande inbreuk op zijn recht op uitingsvrijheid vormen. Aan het verbod zal, als gevorderd, een dwangsom worden verbonden, die zal worden beperkt en gemaximeerd als in het dictum vermeld.
6.6.
De onder I en II gevorderde verboden zullen worden afgewezen. Deels hebben [gedaagden/eisers]geen belang bij toewijzing daarvan omdat hetgeen daarin wordt gevorderd reeds onder het toe te wijzen verbod als onder III gevorderd is begrepen. Voor het overige zijn deze verboden te algemeen en te ruim geformuleerd om voor toewijzing in aanmerking te komen.
6.7.
[eiser/verweerder] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden/eisers] worden begroot op:
- salaris advocaat € 816,00 (factor 1,0 × tarief € 816,00)
Totaal € 816,00

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [eiser/verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden/eisers] tot op heden begroot op € 1.101,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
verbiedt [eiser/verweerder], al dan niet in zijn hoedanigheid van mentor van [B.], jegens derden, direct dan wel door tussenkomst van derden via woord, beeld of geschrift beschuldigingen jegens [gedaagden/eisers] te uiten, inhoudende dat [gedaagden/eisers] op enigerlei wijze onrechtmatig geld van [B.] hebben afgenomen, uitgezonderd uitingen binnen de beperkte kring van zijn familie en het doen van aangifte of klacht bij de daartoe geëigende instanties;
7.5.
veroordeelt [eiser/verweerder] om na betekening van dit vonnis aan [gedaagden/eisers] een dwangsom te betalen van € 5.000,- voor iedere keer dat hij het in 7.4. opgelegde verbod overtreedt, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt,
7.6.
veroordeelt [eiser/verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden/eisers] tot op heden begroot op € 816,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. G. Drenth op 25 november 2015. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdambinnen vier wekenna de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.

Voetnoten

1.type: