ECLI:NL:RBNHO:2015:10480

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
C/15/223564/FA RK 15-1550
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en gezag over minderjarige na huiselijk geweld

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 18 november 2015 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw het verzoek heeft ingediend om de echtscheiding uit te spreken en het gezag over hun minderjarige kind alleen aan haar toe te kennen. De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, mede door psychisch en lichamelijk geweld van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man geen verweerschrift heeft ingediend en dat de vrouw bijgestaan werd door haar advocaat, mr. J.S. Vos. De rechtbank heeft de vrouw in haar verzoek tot echtscheiding ontvangen, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan, omdat de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het op dat moment niet mogelijk was om een dergelijk plan op te stellen.

De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het gezag over het minderjarige kind alleen aan de vrouw toekomt, gezien de omstandigheden van huiselijk geweld en de impact daarvan op de vrouw. De rechtbank heeft ook de huur van de woning aan de vrouw toegewezen en de man verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, alsook een partnerbijdrage aan de vrouw te betalen. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man heeft geen verweer gevoerd en de rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw als niet weersproken en op de wet gegrond toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/223564 / FA RK 15-1550
Beschikking d.d. 18 november 2015 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te Oudkarspel, gemeente Langedijk,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.S. Vos, gevestigd te Alkmaar,
tegen
[naam man],
wonende te Alkmaar,
hierna te noemen de man.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 16 maart 2015;
- het betekeningsexploot;
- de correspondentie waaronder:
 de op 7 oktober 2015 ter griffie ontvangen stukken van de man;
 2 brieven van de advocaat van de vrouw van 16 oktober 2015, waarvan 1 brief met bijlagen.
1.2.
Binnen de daarvoor gestelde termijn is door de man geen verweerschrift ingediend.
1.3.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 oktober 2015.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw bijgestaan door mr. J.S. Vos en de man.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] te Langedijk.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [naam kind], geboren op [geboortedatum] te Alkmaar.
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
Op grond van artikel 815, lid twee van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid zes Rv).
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid twee Rv overgelegd. De vrouw heeft gesteld dat de man op 16 januari 2015 de echtelijke woning heeft verlaten en dat er sindsdien geen overleg tussen partijen is geweest. Het huwelijk is gekenmerkt geweest door psychisch en lichamelijk geweld van de man jegens de vrouw. Een en ander blijkt uit de voorwaardelijke seponering in 2012. Onder druk van de proeftijd is lichamelijk geweld enige tijd achterwege gebleven, maar de psychische mishandeling en vernedering van de vrouw ging door. Op aanraden van de verschillende hulpverleners van de vrouw vindt er thans geen overleg plaats tussen partijen, nu niet voor de veiligheid van de vrouw en de minderjarige kan worden ingestaan. Partijen zijn derhalve niet in staat een ouderschapsplan op te stellen. Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
2.3.3.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Gezag
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat het gezag over de minderjarige na echtscheiding alleen aan haar toekomt.
2.4.2.
De rechtbank overweegt dat de hoofdregel is dat ouders na echtscheiding het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. Op grond van hetgeen hieronder wordt overwogen, acht de rechtbank in dit geval wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk.
Er is voldoende komen vast te staan dat de man is veroordeeld voor huiselijk geweld tot een proeftijd van twee jaar. De draagkracht van de vrouw ten opzichte van de man is daardoor aangetast. De vrouw is in dat kader verwezen naar een psycholoog voor traumaverwerking. Daar komt bij dat de man de stellingen van de vrouw omtrent haar recente meldingen bij de politie dat de man bij haar in de straat verschijnt, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Door het ontbreken van de toestemming van de man is de wisseling van de basisschool van de minderjarige na de zomervakantie 2015 niet doorgegaan. De man heeft tot op heden ook geen toestemming gegeven dat de minderjarige naar de kinderpsycholoog kan gaan voor speltherapie. De vrouw heeft diverse malen verzocht om het adres van de man om aan hem de vereiste toestemmingen te kunnen vragen. Ter zitting is gebleken dat de man dat tot nu toe niet heeft gedaan. Ter verkrijging van de toestemming van de man voor de basisschoolwisseling van de minderjarige heeft de vrouw post voor de man bij diens moeder bezorgd. Met betrekking tot de toestemming van de man voor de kinderpsycholoog is een aangetekende brief bezorgd op het adres van de zus van de man. De man heeft in beide gevallen daarop niet gereageerd.
Als gezaghebbende ouder ligt het op de weg van de man om de verzorgende ouder te informeren over zijn actuele adres, zodat de vrouw in staat wordt gesteld de gezagskwesties met de andere ouder te regelen.
De rechtbank acht het gegeven dat de draagkracht van de vrouw is aangetast als gevolg van het door de man gepleegde huiselijk geweld een contra-indicatie voor gezamenlijk gezag.
Op de zitting van 16 april 2015 in het kader van de voorlopige voorzieningen heeft de man zijn eerder geuite dreigement herhaald dat als hij de minderjarige niet meer mag zien de vrouw de minderjarige ook niet meer zal zien.
Al het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De rechtbank zal dit verzoek dan ook toewijzen.
2.5.
Verblijfplaats
2.5.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar zal zijn.
2.5.2.
Met inachtneming van na te melden beslissing omtrent het gezag zal de rechtbank het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats bij gebrek aan belang afwijzen.
2.6.
Woning
2.6.1.
De vrouw heeft het huurrecht van de woning verzocht.
2.6.2.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot het huurrecht van de woning als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
2.7.
Onderhoudsbijdragen
2.7.1.
De vrouw heeft, na wijziging, verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 480,00 per maand en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 1.250,00 per maand vast te stellen.
2.7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft ter zitting het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage gewijzigd. Daarbij heeft de vrouw zich beroepen op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011). Met inachtneming van die uitspraak, waarbij de Hoge Raad in een prejudiciële procedure heeft geoordeeld dat het kind gebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van de minderjarige, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kind gebonden budget ontvangt, stelt de vrouw dat het aandeel van de man in de behoefte van de minderjarige van € 498,-- per maand, € 480,-- per maand bedraagt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vrouw ter zitting een behoefteberekening en een draagkrachtberekening overgelegd. De vrouw heeft daarbij het inkomen van de man geschat op € 35.000,-- per jaar.
2.7.3.
De man heeft ter zitting bestreden de draagkracht te hebben om de verzochte kinderbijdrage te betalen. Daartoe heeft de man voormelde stukken overgelegd zonder nadere toelichting.
2.7.4.
Onder verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof Den Bosch van 1 oktober 2015 heeft de advocaat van de vrouw ter zitting betoogd dat de door de man op 7 oktober 2015 ingediende stukken onduidelijk zijn en buiten beschouwing dienen te blijven.
2.7.5.
Op grond van de door de man overgelegde stukken is voldoende komen vast te staan dat het inkomen van de man ongeveer € 1.000,-- bruto per week is. Met inachtneming daarvan is voormeld inkomen van de man waarvan de vrouw is uitgegaan niet te hoog geschat. De rechtbank zal het standpunt van de vrouw dienaangaande volgen en de rechtbank is derhalve van oordeel dat de man met dit geschatte inkomen in staat kan worden geacht een kinderbijdrage van € 480,-- per maand te voldoen.
2.7.6.
De rechtbank zal het gewijzigde verzoek met betrekking tot de kinderbijdrage als onvoldoende gemotiveerd weersproken en op de wet gegrond toewijzen. De vrouw heeft verzocht een kinderbijdrage vast te stellen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 826 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal de rechtbank, anders dan de vrouw heeft verzocht, na te melden ingangsdatum vaststellen.
2.7.7.
Het verzoek met betrekking tot de partnerbijdrage zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. De man heeft weliswaar gesteld dat hij geen draagkracht heeft en daartoe enige stukken ingediend zonder nadere toelichting. De rechtbank constateert echter dat de man formeel geen verweer heeft gevoerd door indiening van een verweerschrift via een advocaat.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Langedijk op [datum];
3.2.
bepaalt dat het gezag over het minderjarige kind van partijen alleen toekomt aan de vrouw;
3.3.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adresgegevens], gemeente Langedijk met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.4.
bepaalt dat de man € 480,00 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarige, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
bepaalt dat de man € 1.250,00 per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6.
verklaart de beslissing met uitzondering van de echtscheiding uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier A.M. Bergen op 18 november 2015.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.