ECLI:NL:RBNHO:2015:1049

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
16 februari 2015
Zaaknummer
15/821154-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland via Schiphol met verbeurdverklaring van in beslag genomen geld

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 19 november 2014 op de luchthaven Schiphol werd aangehouden. De verdachte, geboren in Cucuta (Colombia) en thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne in Nederland. Tijdens een douanecontrole werd in zijn koffer een zak chocoladebonbons aangetroffen, waarvan één bonbon geopend was en een witte substantie bevatte die op cocaïne leek. Na onderzoek door het Douanelaboratorium te Amsterdam werd bevestigd dat de substantie cocaïne was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door de chocolade niet te controleren, willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat deze cocaïne bevatte. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van dertig maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de schadelijkheid voor de gezondheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijke invoer van 2.940,3 gram cocaïne, wat een strafbaar feit oplevert volgens de Opiumwet. Daarnaast werd een bedrag van 500 euro, dat in beslag was genomen, verbeurd verklaard, omdat dit geld was gebruikt bij de uitvoering van het strafbare feit. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en legde de gevangenisstraf op, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821154-14 (P)
Uitspraakdatum: 10 februari 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 januari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Cucuta (Colombia),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Eck en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.H. van den Pol, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 november 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 19 november 2014 is verdachte op de luchthaven Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer aangekomen. Bij een douanecontrole werd in de koffer van verdachte een zak chocoladebonbons aangetroffen. Een van de bonbons was geopend, de chocolade was weggedrukt waardoor een witte verpakking tevoorschijn kwam. In deze verpakking zat een witte substantie die qua kleur en samenstelling geleek op cocaïne. [2] Bij nader onderzoek werden in totaal 142 chocoladebollen aangetroffen. Het nettogewicht van de daarin aangetroffen witte stof was in totaal circa 2.940,3 gram. Van de aangetroffen stof zijn drie representatieve monsters genomen en ter analyse aangeboden aan het Douanelaboratorium te Amsterdam. [3] Uit nader onderzoek door het Douanelaboratorium Amsterdam is gebleken dat het materiaal van de toegezonden monsters cocaïne bevat. [4]
3.3. Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat er zich in de chocolaatjes cocaïne bevond.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij pakketjes moest meenemen en dat hij daarvoor hij een beloning zou krijgen van 5000 euro. Voorts heeft hij verklaard dat hij wel wist dat het om iets illegaals ging. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte gelet op die verklaring, nu hij goederen meenam voor een ander, moeten controleren wat er zich in de pakketjes bevond.
Door in dit geval na te laten de mee te nemen zakken chocolade te onderzoeken is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de chocolaatjes cocaïne zouden bevatten, hetgeen ook het geval bleek te zijn. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat er vanuit Colombia cocaïne naar Nederland wordt ingevoerd.
Aldus heeft de verdachte ten minste het voorwaardelijk opzet gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de in de chocolaatjes aangetroffen hoeveelheid stof bevattende cocaïne.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 november 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.940,3 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
6.3. Bijkomende straf
verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van 500 euro, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dit geld, dat aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid. Verdachte heeft immers verklaard dat hij dit geld van dezelfde persoon heeft ontvangen, van wie hij ook de drugs heeft gekregen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG (30) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
Een bedrag van 500 euro (2 bankbiljetten van 200 euro en 2 bankbiljetten van 50 euro).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.M. Rutten, voorzitter,
mr. R.A. Otter en mr. D. Gruijters, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2015.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 19 november 2014 (dossierpagina 1 t/m 4).
3.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 19 november 2014 (dossierpagina 42 t/m 46).
4.Het deskundigenrapport van het Douanelaboratorium te Amsterdam d.d. 26 november 2014, kenmerk 14241 X 14, los opgenomen.