ECLI:NL:RBNHO:2015:105

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
C/14/153453 / FA RK 14-680
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderbijdrage in een samengesteld gezin na scheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 14 januari 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.N. Hermes, verzocht de rechtbank om de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. Menheere, te verplichten tot betaling van een maandelijkse kinderbijdrage van € 175,- voor hun minderjarige kind. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn medio 2012 uit elkaar gegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van de minderjarige moet worden berekend op basis van de inkomens van beide ouders, aangezien zij nooit samen hebben gewoond. De rechtbank heeft rekening gehouden met het kindgebonden budget en de financiële situatie van beide ouders. De man heeft verweer gevoerd en stelde dat hij al een lagere bijdrage had betaald. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de behoefte van de minderjarige in 2012 op € 114,- per maand is vastgesteld, maar dat de vrouw met het kindgebonden budget in haar behoefte kan voorzien. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek van de vrouw om een kinderbijdrage vast te stellen afgewezen, omdat de man niet in staat was om een bijdrage te betalen gezien zijn financiële situatie en de aflossingsverplichting van een eerdere WW-uitkering. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter R. van der Heijden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
MKG
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/14/153453 / FA RK 14-680
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 14 januari 2015
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.N. Hermes, kantoorhoudende te Noord-Scharwoude,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.M. Menheere, kantoorhoudende te Den Haag.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 2 april 2014;
- het verweerschrift van de man, ingekomen op 23 mei 2014;
- het bericht met bijlagen van de man, ingekomen op 12 november 2014;
- het bericht met bijlage van de man, ingekomen op 19 november 2014, en
- het bericht met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 21 november 2014.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 november 2014 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. L.N. Hermes en de man bijgestaan door mr. M.M. Menheere.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2
Uit deze relatie is geboren de minderjarige:
-[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige].
2.3
[minderjarige] is onder toezicht gesteld, deze ondertoezichtstelling is verlengd tot
11 februari 2015.
2.4
De man heeft uit een eerdere relatie een zoon:
- [zoon], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. [zoon] verblijft bij zijn moeder.
2.5
Tot het gezin van de vrouw behoren eveneens de minderjarigen:
  • [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en
  • [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].

3.Verzoek

3.1
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar een bedrag (hierna ook: kinderbijdrage) van € 175,- per maand dient te voldoen in de kosten van [minderjarige], dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 2 april 2014.
Zij stelt hiertoe dat zij behoefte heeft aan een kinderbijdrage en dat de man als vader is gehouden bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige].

4.Verweer

4.1
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw. De man stelt dat hij vanaf
augustus 2013 een bijdrage aan de vrouw heeft betaald van € 40,- à € 50,- per maand. Hij heeft berekend dat de gemiddelde behoefte van [minderjarige] € 63,- per maand bedraagt. De man stelt dat hij een bijdrage ten behoeve van [minderjarige] dient te betalen van € 53,- per maand.
4.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man voorts gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek omdat zij onder bewind staat.

5.Beoordeling

5.1
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek omdat zij, zoals blijkt uit de stukken, onder bewind staat. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zij onder een vrijwillig bewind staat. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de griffier geconstateerd dat de vrouw niet is opgenomen in het curatele- en bewindregister. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de vrouw inderdaad onder een vrijwillig bewind staat en is van oordeel dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek.
5.2
In het navolgende gaat de rechtbank eerst in op de ingangsdatum, vervolgens op de behoefte van [minderjarige] en de draagkracht van man.
5.3
Ingangsdatum
5.3.1
De man heeft verweer gevoerd tegen de door de vrouw verzochte ingangsdatum omdat hij vanaf augustus 2013 tot en met oktober 2014 aan de vrouw een bijdrage van € 40,- à € 50,- per maand heeft betaald.
5.3.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw erkend dat de man aan haar een bijdrage heeft betaald. Aangezien de man zelf heeft aangegeven dat hij met ingang van november 2014 geen bijdrage meer aan de vrouw heeft betaald, omdat hij vanaf dat moment zijn schuld aan het UWV diende af te betalen, acht de rechtbank het redelijk om als ingangsdatum voor de door de man aan de vrouw – eventueel – te betalen kinderbijdrage 1 november 2014 te nemen. De rechtbank zal in het navolgende van deze ingangsdatum uitgaan.
5.4
Behoefte [minderjarige]
5.4.1
Partijen verschillen voorts van mening over de behoefte van [minderjarige]. Omdat partijen nimmer hebben samengewoond dient de behoefte van [minderjarige] te worden berekend aan de hand van het gemiddelde van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de vrouw en het inkomen van de man.
5.4.2
De man heeft berekend dat de vrouw, op basis van haar jaaropgaaf 2013 waaruit een inkomen van € 17.643,- bruto per jaar blijkt, een netto besteedbaar inkomen heeft van
€ 1.153,- per maand. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen deze stelling van de man zodat de rechtbank van voormeld netto besteedbaar inkomen zal uitgaan.
5.4.3
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen in 2012 na de geboorte van [minderjarige] uit elkaar zijn gegaan. Voor het bepalen van de behoefte van [minderjarige] dient derhalve van de tarieven van de bijlage juli 2012 behorende bij het Rapport Werkgroep Alimentatienormen te worden uitgegaan. Met ingang van 1 januari 2013 beveelt de Werkgroep Alimentatienormen aan het kindgebonden budget niet langer te verwerken bij de draagkracht maar bij de behoefte. Aangezien de behoefte van [minderjarige] voor de toekomst wordt vastgesteld, ziet de rechtbank aanleiding om bij voormelde aanbeveling aan te sluiten ondanks dat de behoefte van [minderjarige] wordt vastgesteld op basis van de tarieven van juli 2012. Derhalve zal de rechtbank het kindgebonden budget bij het inkomen van de vrouw optellen voordat de behoefte van [minderjarige] wordt vastgesteld aan de hand van de Tabel Eigen Aandeel Kosten van Kinderen (hierna: de Tabel). Op basis van voormeld inkomen bedroeg het kindgebonden budget waar de vrouw in 2012 aanspraak op maakte € 123,- per maand ten behoeve van [minderjarige] en [minderjarige] gezamenlijk. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw is derhalve te stellen op (€ 1.153,- + € 123,- =) € 1.276,- per maand. Op basis van de Tabel juli 2012 zijn de kosten van [minderjarige] en [minderjarige] in 2012 bij een dergelijk netto besteedbaar inkomen te stellen op € 235,- per maand, en derhalve voor [minderjarige] op € 117,- per maand.
5.4.4
De man heeft berekend dat hij ten tijde van uiteengaan een netto besteedbaar inkomen had van € 827,- per maand. Omdat de man op dat moment ook onderhoudsplichtig was jegens [zoon] bedragen de kosten van [minderjarige] en [zoon] op basis van de Tabel van 2012 € 220,- per maand. De rechtbank ziet geen aanleiding, zoals de man heeft gedaan, om de behoefte verhoudingsgewijs te berekenen aangezien het netto besteedbaar inkomen van de man lager was dan € 1.250,- per maand. De behoefte zoals deze volgt uit de Tabel is te beschouwen als een minimale behoefte. Voorts geldt dat de Tabel bij inkomens boven de € 5.000,- of meer, de behoefte ook niet wordt aangepast aan het hogere netto besteedbaar inkomen. De behoefte van [minderjarige] in 2012 aan de zijde van de man stelt de rechtbank derhalve op € 110,- per maand.
5.4.5
Op basis van het vorenstaande bedroeg de gemiddelde behoefte van [minderjarige] in 2012 (€ 117,- + € 110,- : 2 =) € 114,- per maand. Geïndexeerd naar 2014 bedraagt de behoefte van [minderjarige] € 117,- per maand en in 2015 op basis van een rentepercentage van 0,8% € 118,- per maand.
5.4.6
Van deze behoefte dient het kindgebonden budget dat de vrouw in 2014 ontving en vanaf 2015 ontvangt te worden afgetrokken. Op basis van de betaalspecificatie van de maand januari 2014, waaruit blijkt dat de vrouw een Wajong-uitkering ontvangt van € 1.114,25 bruto per maand alsmede een toeslag van € 286,67 bruto per maand, en de betaalspecificatie van de maand juli 2014, waaruit blijkt dat de vrouw een Wajong-uitkering ontvangt van
€ 1.121,43 bruto per maand alsmede een toeslag van € 285,14 bruto per maand, en voorts rekening houdend met 8 % vakantietoeslag, bedraagt het inkomen van de vrouw
€ 18.193,- bruto per jaar in 2014. Op basis van dit inkomen ontvangt de vrouw een kindgebonden budget ten behoeve van [minderjarige], [minderjarige] en [minderjarige] van € 144,- per maand in 2014 en van € 421,- per maand in 2015.
5.4.7
Het eigen aandeel van partijen in de kosten van [minderjarige] bedraagt in 2014
€ 117,- per maand verminderd met 1/3e deel van het kindgebonden budget over 2014 van
€ 144,- per maand en is derhalve te stellen op € 69,- per maand.
Het eigen aandeel van partijen in de kosten van [minderjarige] bedraagt in 2015 € 118,- per maand verminderd met 1/3e deel van het kindgebonden budget over 2015 van € 421,- per maand en is derhalve te stellen op € 0,- per maand. Het verzoek van de vrouw om een kinderbijdrage vast te stellen dient derhalve vanaf 1 januari 2015 te worden afgewezen.
5.5
Draagkracht man
5.5.1
Met betrekking tot de draagkracht van de man over de periode 1 november 2014 tot en met 31 december 2014 overweegt de rechtbank als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man uitdrukkelijk een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets. In verband met teveel ontvangen WW-uitkering dient hij, blijkens een brief van het UWV van 17 september 2014, een bedrag van € 9.025,76 terug te betalen. Bij de aflossingsverplichting is ervan uitgegaan dat de man 90% van de bijstandsnorm voor zichzelf dient over te houden en is de aflossingsverplichting gesteld op € 450,89 per maand. De vrouw heeft gesteld dat met deze aflossingsverplichting geen rekening dient te worden gehouden.
5.5.2
Uitgangspunt is dat alle schulden van een onderhoudsplichtige van invloed zijn op zijn draagkracht, onverschillig of zij zijn ontstaan voor of na het tijdstip waarop de onderhoudsplicht is komen vast te staan. De enkele stelling van de vrouw dat de aflossing van de schuld niet mag prevaleren boven de door de man te betalen kinderbijdrage omdat de man maar een lage kinderbijdrage aan de vrouw zou dienen te betalen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om met de schuld en de aflossing geen rekening te houden. Aangezien bij het vaststellen van de aflossingsverplichting van de man reeds rekening is gehouden met het feit dat de man 90% van de bijstandsnorm dient over te houden, ontstaat er een onaanvaardbare situatie indien de man tevens een kinderbijdrage zou moeten betalen. Onder deze omstandigheden wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw om over 2014 een kinderbijdrage vast te stellen eveneens af.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
Wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. van der Heijden, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Knoop-Gerritsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2015.
”Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden”.