ECLI:NL:RBNHO:2015:1050

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
16 februari 2015
Zaaknummer
15/821100-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijke invoer van cocaïne op Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 november 2014 op Schiphol werd aangehouden. De verdachte, geboren op Curaçao en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie, mr. A. van Eck, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

Tijdens de zitting heeft de raadsvrouw van de verdachte, mr. L. Baroud, aangevoerd dat de lijfsvisitatie onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld zou zijn. De rechtbank verwierp dit verweer, stellende dat douanebeambten op Schiphol bevoegd zijn om reizigers te controleren zonder dat er een verdenking vereist is. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk cocaïne had ingevoerd, gebaseerd op de aangetroffen hoeveelheid van 1,3 kilogram, die was vastgesteld door het Nederlands Forensisch Instituut.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank overwoog dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne bestemd moest zijn voor verdere verspreiding en dat de verspreiding van cocaïne gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821100-14 (P)
Uitspraakdatum: 10 februari 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 januari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Curaçao (Nederlandse Antillen),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag te Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Eck en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. Baroud, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 november 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Bewijsverweer
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het handelen van verbalisant, door verdachte te verzoeken zijn spijkerbroek te laten zakken, onrechtmatig is geweest, nu er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Aldus dient het bewijsmateriaal, bestaande uit de aangetroffen cocaïne, te worden uitgesloten van het bewijs en dient verdachte te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt omtrent dit verweer het volgende. Op grond van de bepalingen van de Algemene Douanewet hebben de douanebeambten op Schiphol de bevoegdheid om onder andere reizigers aan een controle te onderwerpen. Verdachte heeft in casu vrijwillig meegewerkt aan deze controle. Anders dan de raadsvrouw meent, is voor een dergelijke controle geen verdenking in de zin van een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering vereist. Het verweer wordt derhalve verworpen.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 6 november 2014 is verdachte op de luchthaven Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer aangekomen. Verdachte werd aan een douanecontrole onderworpen. Door middel van een lijfsvisitatie zonder ontkleding werd bij verdachte ter hoogte van de billen en bovenbenen een abnormale verdikking gevoeld. Bij nader onderzoek werd in de door verdachte gedragen boxershort een transparante substantie aangetroffen die qua kleur en samenstelling op cocaïne leek. [2] In totaal werden 4 transparante pakketten aangetroffen welke in hun geheel ter analyse werden verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). [3] Het NFI heeft geconcludeerd dat het onderzoeksmateriaal cocaïne bevat, alsmede dat het totaal nettogewicht aan cocaïne 1,3 kilogram bedraagt. [4]
3.4. Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat hij drugs vervoerde maar niet echt wist of dit cocaïne betrof.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Door in te stemmen met het vervoer van drugs tegen een aanzienlijke beloning heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het om cocaïne zou gaan. Verdachte heeft aldus, uitgaande van zijn verklaring, voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne gehad.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 november 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1,3 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van NEGEN (9) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Otter, voorzitter,
mr. A.C.M. Rutten en mr. D. Gruijters, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2015.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 6 november 2014 (dossierpagina 1 t/m 4).
3.Het proces-verbaal van onderzoek van verdovende middelen d.d. 6 november 2014 (dossierpagina 29 t/m 31).
4.Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 9 december 2014, zaaknummer 2014.11.10.009, los opgenomen.