ECLI:NL:RBNHO:2015:10680

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
3974681 / CV EXPL 15-2284 (H.K.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • P.G. Vroom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van beëindigingsvergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert de werknemer, die sinds 29 september 2008 als chauffeur werkzaam was bij Gulf Oil Nederland B.V., een beëindigingsvergoeding van € 10.000,- bruto. De werkgever had eerder een aanbod gedaan tot betaling van deze vergoeding, maar de werknemer heeft dit aanbod niet tijdig en onvoorwaardelijk aanvaard. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming is bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, omdat de werknemer niet akkoord ging met de voorwaarden van de werkgever. De werkgever heeft twee beëindigingsvoorstellen gedaan, waarvan het eerste voorstel verviel door het niet tijdig aanvaarden door de werknemer. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer niet kan terugkomen op het eerste voorstel, omdat dit niet onvoorwaardelijk is aanvaard. De vordering van de werknemer wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Alkmaar
zaak/rolnr.: 3974681 \ CV EXPL 15-2284 (H.K.)
datum uitspraak: 9 december 2015
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[naam], wonende te [woonplaats]
eiser, hierna te noemen [de werknemer]
gemachtigde mr. N. Özdemir-Yesil van DAS Rechtsbijstand
tegen
de besloten vennootschap Gulf Oil Nederland B.V.,gevestigd en kantoorhoudende
te Den Helder
gedaagde, hierna te noemen Gulf Oil Nederland B.V.
gemachtigde mr. F.W. Aartsen, advocaat te Harderwijk.

1.De procedure

[de werknemer] heeft Gulf Oil Nederland B.V. gedagvaard op 10 maart 2015.
Gulf Oil Nederland B.V. heeft schriftelijk geantwoord.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 13 mei 2015 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2015. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
Gulf Oil Nederland B.V. houdt zich bezig met de groothandel van brandstoffen en smeermiddelen.
2.2.
[de werknemer] , geboren op [datum] , was sinds 29 september 2008 bij Gulf Oil Nederland B.V. werkzaam in de functie van chauffeur op basis van 40 uur per week.
2.3.
Gulf Oil Nederland B.V. heeft bij brief van 8 mei 2013 aangekondigd het dienstverband met [de werknemer] wegens boventalligheid te willen beëindigen.
2.4.
Bij brief van 9 september 2013 heeft Gulf Oil Nederland B.V. aan [de werknemer] bericht dat zijn arbeidsplaats zal komen te vervallen met ingang van 1 november 2013 als gevolg van de herstructurering van de logistieke afdeling.
2.5.
In verband met de herstructurering heeft Gulf Oil Nederland B.V. een Sociaal Plan opgesteld. Art. 6.2 van dit Sociaal Plan vermeldt onder meer, dat aan boventallige werknemers met een leeftijd van 50 jaar en ouder die geen gebruik maken van de geboden dienstverlening en na de mededeling van boventalligheid een bruto bedrag zal worden uitgekeerd van € 10.000,--.
2.6.
Gulf Oil Nederland B.V. heeft bij brief van 3 oktober 2013 aan [de werknemer] meegedeeld, dat zij (coulancehalve) bereid is om [de werknemer] een vergoeding toe te kennen overeenkomstig art. 6.2 van het Sociaal Plan. Het voorstel zou vervallen, aldus de brief, indien het niet binnen zeven dagen zal worden aanvaard.
2.7.
Partijen hebben vervolgens onderhandeld over de voorwaarden en condities van het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.
2.8.
Bij brief van 11 oktober 2013 heeft Gulf Oil Nederland B.V. een beëindigingsvoorstel aan [de werknemer] gedaan onder toezending van een concept vaststellingsovereenkomst met een uiterste termijn voor aanvaarding van 16 oktober 2013 (productie 5 en 6 dagvaarding). Indien het voorstel niet op alle onderdelen wordt aanvaard, dan moet het als vervallen worden beschouwd, aldus de brief. In deze
eerstevaststellingsovereenkomst is onder meer opgenomen:
“1.1 De arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt met wederzijds goedvinden met ingang van 1 januari 2013(bedoeld is 2014)
(…).
2.1
Werknemer zal tot de einddatum zijn vrijgesteld van de verplichting de overeengekomen werkzaamheden te verrichten (…).
3.1
Ter compensatie van de nadelige gevolgen van het einde van de arbeidsovereenkomst ontvangt werknemer van Gulf een vergoeding ten bedrage van € 10.000 (zegge: tienduizend euro) bruto, als bedoeld in artikel 6.2 van het Sociaal Plan. (…)”
2.9.
Op 24 oktober 2013 heeft Gulf Oil Nederland B.V. het UWV verzocht de arbeidsovereenkomst van [de werknemer] te mogen opzeggen.
2.10.
Partijen zijn vervolgens opnieuw in overleg getreden over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Op 29 oktober 2013 heeft Gulf Oil Nederland B.V. een concept vaststellingsovereenkomst aan de gemachtigde van [de werknemer] gezonden (productie 6 conclusie van antwoord). In deze
tweedevaststellingsovereenkomst is onder meer vermeld:
“1.1 De arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt met wederzijds goedvinden met ingang van 1 januari 2014 (…).
2.1
Werknemer zal tot de einddatum de overeengekomen werkzaamheden verrichten volgens het daartoe opgestelde rooster van Gulf (…).
3.1
Ter compensatie van de nadelige gevolgen van het einde van de arbeidsovereenkomst ontvangt werknemer van Gulf een vergoeding ten bedrage van € 10.000 (zegge: tienduizend euro) bruto, als bedoeld in artikel 6.2 van het Sociaal Plan. (…)”
2.11.
[de werknemer] is niet akkoord gegaan met voormeld voorstel van 29 oktober 2013, omdat hierin was opgenomen dat tot de einddatum werkzaamheden moesten worden verricht door de werknemer.
2.12.
Vervolgens heeft contact plaatsgevonden tussen de gemachtigden van partijen.
Uit de e-mail van 31 oktober 2013 te 14.41 uur aan de gemachtigde van [de werknemer] blijkt dat Gulf Oil Nederland B.V. vasthoudt aan de vaststellingsovereenkomst van 29 oktober 2013 en aan de reeds ingediende ontslagaanvraag bij het UWV (productie 8 dagvaarding).
2.13.
Op 31 oktober 2013 te 16.08 uur heeft de gemachtigde van [de werknemer] nog getracht een buitengerechtelijke oplossing met Gulf Oil Nederland B.V. te bereiken; [de werknemer] was bereid het tweede voorstel alsnog te accepteren, mits er ten aanzien van punt 2.1 een aantal wijzigingen zouden worden doorgevoerd (dit betrof met name werktijden, inroosteren en nachtdiensten). Dit laatste tegenvoorstel is door Gulf Oil Nederland B.V. afgewezen.
2.14.
Bij beschikking van 26 november 2013 heeft UWV aan Gulf Oil Nederland B.V. toestemming verleend tot opzegging van de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] .
Gulf Oil Nederland B.V. heeft bij brief van 28 november 2013 de arbeidsovereenkomst van [de werknemer] opgezegd tegen 1 januari 2014.

3.De vordering

3.1.
[de werknemer] vordert (samengevat) veroordeling van Gulf Oil Nederland B.V. tot betaling van:
de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen beëindigingsvergoeding van € 10.000,-- bruto;
de wettelijke rente vanaf 1 februari 2014 tot de dag der voldoening;
de buitengerechtelijke kosten ad € 875,--;
e proceskosten.
3.2.
[de werknemer] legt aan zijn vordering, zakelijk samengevat, het volgende ten grondslag.
Ter zake de beëindiging van het dienstverband is eerst in september 2013 overleg gevoerd tussen partijen op basis van concrete beëindigingsvoorstellen. Op 28 oktober 2013 is overeenstemming tussen partijen bereikt over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. [de werknemer] heeft het aanbod van Gulf Oil Nederland B.V. van 11 oktober 2013 in hoofdlijnen aanvaard, mits er correcties zouden worden doorgevoerd. Er was derhalve overeenstemming tussen partijen over essentiële punten ten aanzien van het
eerstebeëindigingsvoorstel, zoals einddatum en eindvergoeding. Gulf Oil Nederland B.V. heeft op haar beurt de correcties aanvaard, waardoor een overeenkomst tot stand is gekomen (art. 6:225, lid 2 BW). Het
tweedebeëindigingsvoorstel week op een essentieel onderdeel af van het eerste voorstel – het niet vrijgesteld zijn van werk – en daarom behoefde [de werknemer] dit voorstel niet te accepteren.
Om die reden vordert [de werknemer] nakoming van deze (eerste) overeenkomst zoals omschreven in art. 7:900 BW en maakt hij aanspraak op de beëindigingsvergoeding van € 10.000,-- bruto met rente en buitengerechtelijke kosten.

4.Het verweer

Gulf Oil Nederland B.V. betwist de vordering. Zij voert hiertoe, zakelijk samengevat, aan dat geen overeenstemming tussen partijen is bereikt over een vaststellingsovereenkomst. Uitsluitend om een snelle oplossing mogelijk te maken en [de werknemer] tegemoet te komen, heeft Gulf Oil Nederland B.V. de bereidheid getoond een vergoeding toe kennen aan [de werknemer] overeenkomst de bepaling van artikel 6.2 van het Sociaal Plan.
Zij heeft dat voorstel aan [de werknemer] gedaan bij brief van 3 oktober 2013 en meegedeeld dat het voorstel zou vervallen indien het niet binnen zeven dagen zou worden aanvaard. Partijen hebben vervolgens onderhandeld over de voorwaarden en condities van het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.
Bij brief van 11 oktober 2013 heeft Gulf Oil Nederland B.V. vervolgens het eerste beëindigingsvoorstel gedaan onder toezending van een concept vaststellingsovereenkomst met een uiterste termijn van 16 oktober 2013. Indien dit laatste voorstel niet op alle onderdelen zou zijn aanvaard, diende het als vervallen te worden beschouwd.
Omdat Gulf Oil Nederland B.V. niet tijdig een inhoudelijke reactie van [de werknemer] had vernomen op het tweede voorstel, heeft zij op 24 oktober 2013 het UWV verzocht de arbeidsovereenkomst van [de werknemer] te mogen opzeggen.
Partijen zijn vervolgens weer in overleg getreden, hetgeen heeft geresulteerd in een tweede beëindigingsvoorstel van 29 oktober 2013; het eerste voorstel was inmiddels vervallen.
Ook dit tweede voorstel heeft [de werknemer] niet willen aanvaarden, zodat ook dit kwam te vervallen. Gelet hierop dient de vordering van [de werknemer] te worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
Vaststaat dat Gulf Oil Nederland B.V. aan [de werknemer] twee beëindigingsvoorstellen heeft gedaan; het eerste voorstel bij brief van 11 oktober 2013 en het tweede voorstel bij brief van 29 oktober 2013. Partijen twisten over de vraag of partijen zijn gebonden aan dat eerste voorstel of dat Gulf Oil Nederland B.V. de vrijheid had om een tweede voorstel te doen met een aanzienlijke wijziging ten opzichte van het eerste voorstel.
Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5.2.
In het eerste beëindigingsvoorstel staat in punt 2.1 vermeld, dat de werknemer tot de einddatum, 1 januari 2014, zal zijn vrijgesteld van de verplichting de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. In de begeleidende van 11 oktober 2013 was opgenomen, dat [de werknemer] uiterlijk 16 oktober 2013 schriftelijk moest laten weten of hij het voorstel aanvaardt en indien het voorstel niet op één of meerdere onderdelen wordt aanvaard, dan wordt het voorstel als verworpen beschouwd.
Naar het oordeel van de kantonrechter was de vrijstelling van werk gekoppeld aan de reactietermijn van 16 oktober 2013. Onweersproken is door Gulf Oil Nederland B.V. gesteld, en zulks blijkt ook uit voormelde brief, dat het hier om een fatale termijn ging. Vaststaat dat het voorstel niet binnen die termijn is aanvaard. Immers, [de werknemer] zegt zelf, dat hij op 25 oktober 2013 heeft ingestemd met de voorwaarden.
Daarmee staat vast dat het eerste voorstel van tafel was en de zaak weer open lag.
5.3.
Vervolgens is gedurende de UWV-procedure, die op 24 oktober 2013 door Gulf Oil Nederland B.V. was opgestart, op verzoek van [de werknemer] op 29 oktober 2013 een tweede voorstel gedaan door Gulf Oil Nederland B.V. In dat voorstel is de vrijstelling van werk tot einde dienstbetrekking komen te vervallen.
Zoals hiervoor uit de feiten blijkt, hebben partijen – in ieder geval [de werknemer] – nog gecommuniceerd over in te vullen werktijden om alsnog tot een oplossing te komen. [de werknemer] heeft het voorstel niet onvoorwaardelijk geaccepteerd, zo blijkt uit de e-mail van 31 oktober 2013 van zijn gemachtigde, waarin een tegenvoorstel is geformuleerd; in die e-mail noemt [de werknemer] zelf een fatale termijn: hij doet een laatste poging om de kwestie nog af te wikkelen vandaag (31 oktober 2013). Mocht Gulf Oil Nederland B.V. niet akkoord gaan zal [de werknemer] door zijn gemachtigde worden geadviseerd om in rechte nakoming van het eerste voorstel te vorderen.
Hiermee staat vast dat [de werknemer] ook het tweede voorstel niet onvoorwaardelijk heeft aanvaard. Dat de eis van doorwerken tot einde dienstverband niet in het eerste voorstel is vermeld, betekent niet dat dit eerste voorstel op dat punt later alsnog aanvaard zou kunnen worden of dat dit voorstel anderszins nog een rol zou kunnen spelen ten tijde van het tweede voorstel.
5.4.
Alsdan werpt zich de volgende vraag op. Behoort het feit dat [de werknemer] werkzaam is geweest tot het einde van de dienstbetrekking, zij het met een maand situatieve arbeidsongeschiktheid, nog een rol te spelen bij eventuele toekenning van de in de voorstellen genoemde vergoeding van € 10.000,-- bruto?
Deze vraag wordt ontkennend beantwoord, nu voor partijen inmiddels vaststond dat de ontslagroute via het UWV werd gevolgd. Het feitelijk doorwerken betekent daarom niet dat alsnog partieel uitvoering is gegeven aan de eerste of tweede concept vaststellings-overeenkomst.
5.5.
De vordering van [de werknemer] behoort te worden afgewezen en hij dient als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten te worden veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
Wijst de vordering af.
6.2.
Veroordeelt [de werknemer] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Gulf Oil Nederland B.V. tot en met vandaag worden begroot op € 600,-- aan salaris van de gemachtigde.
6.3.
Verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad
.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G. Vroom en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 december 2015 in aanwezigheid van J.A.J. Kreijger, griffier.
De griffier, De kantonrechter,