ECLI:NL:RBNHO:2015:11373

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
HAA 15/4746
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor fietspad en kap van bomen in Amsterdamse Waterleidingduinen

Op 14 december 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning die op 30 september 2015 was verleend voor de aanleg van een fietspad en het kappen van bomen in de Amsterdamse Waterleidingduinen. De verzoekster, de stichting Natuurbelang Amsterdamse Waterleidingduinen, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 3 december 2015, waar verschillende partijen, waaronder de provincie Noord-Holland en de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gronden van beroep en het verzoek om voorlopige voorziening betrekking hebben op de verleende verklaringen van geen bedenkingen. De rechter heeft geconcludeerd dat de aangevoerde gronden uitgebreid zijn en dat er rapportages van deskundigen zijn overgelegd. De voorzieningenrechter heeft echter besloten dat de uitgebreide gronden en de te beantwoorden rechtsvragen niet geschikt zijn voor behandeling in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter een belangenafweging gemaakt en geoordeeld dat het belang van verzoekster prevaleert boven het financiële belang van verweerder. De rechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de uitspraak in de bodemprocedure, en verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 980,-. Tevens is verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 331,- aan verzoekster te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/4746
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 december 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
de stichting Natuurbelang Amsterdamse Waterleidingduinen, te Heemskerk, verzoekster
(gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort, verweerder
(gemachtigde: M. de Vries en K. Mahi).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
de provincie Noord-Holland,
(gemachtigde: mr. A.T.P. van Mierlo),
de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
(gemachtigde: mr. H.A. Schoordijk),
de Staatssecretaris van Economische Zaken.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen en in gebruik nemen van een fietspad met bijbehorende voorzieningen en het kappen van bomen in de Amsterdamse Waterleidingduinen tussen de Vogelenzangseweg in Vogelenzang en het ecoduct aan de Zandvoortselaan in Zandvoort.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2015. Namens verzoekster zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partijen zijn, met uitzondering van de Staatssecretaris van Economische Zaken (hierna: de staatssecretaris), verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Namens de provincie is tevens verschenen ing. [naam 4] .
Namens Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (hierna: GS) zijn tevens verschenen [naam 5] Bsc, ir. [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
2. Bij bestreden besluit heeft verweerder omgevingsvergunning verleend. Omdat met het project handelingen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten en beschermde natuurgebieden gemoeid zijn, dient tevens te worden aangehaakt aan de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) en de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw).
3.1
In artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is bepaald dat in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
Ingevolge artikel 10, van de Ffw, is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Ingevolge artikel 75b, eerste lid van de Ffw, is deze afdeling van toepassing op handelingen:
a. waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en
b. die tevens zijn aan te merken als handelingen waarvoor een of meer van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 gestelde verboden gelden en ten aanzien waarvan Onze Minister op grond van artikel 75, derde lid, bevoegd is ontheffing te verlenen.
Ingevolge artikel 75d, eerste lid, van de Ffw wordt een omgevingsvergunning die betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, niet verleend dan nadat Onze Minister heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 is het verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van GS projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
In artikel 47, eerste lid, van de Nbw 1998, is bepaald dat deze titel van toepassing is op handelingen:
a. waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en
b. die tevens zijn aan te merken als projecten of andere handelingen waarvoor het verbod, bedoeld in artikel 19d, eerste lid, geldt.
Ingevolge artikel 47b, eerste lid, van de Nbw 1998 wordt een omgevingsvergunning die betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 47, eerste lid, niet verleend dan nadat GS hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo.
3.2
De procedure om toestemming "Handelingen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden" is gevoerd bij GS. Op 18 augustus 2015 heeft GS een verklaring van geen bedenkingen verleend betreffende de realisatie en het gebruik van een recreatief fietspad in Natura 2000-gebied “Kennemerland-Zuid”.
De procedure om toestemming “Handeling met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten” is gevoerd bij de staatssecretaris. Op 11 augustus 2015 heeft de staatssecretaris een verklaring van geen bedenkingen verleend betreffende het verzoek om een vergunning op grond van de Wabo ingediend door de Provincie Noord-Holland.
4. De gronden van beroep en het verzoek om voorlopige voorziening zien op de verleende verklaringen van geen bedenkingen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de door verzoekster aangevoerde gronden uitgebreid zijn en al dan niet worden ondersteund door rapportages van ter zake deskundigen. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat ook aan de kant van verweerder rapportages zijn overgelegd van ter zake deskundigen. Partijen hebben over en weer gereageerd op de overgelegde rapportages al dan niet met contra-rapportages. Dit leidt er toe dat -in het kader van de Natuurbeschermingswet- aan de orde kan komen of de aanleg van het fietspad significante negatieve gevolgen heeft en of er aldus een ADC-toets dient te worden uitgevoerd en -in het kader van de Flora- en faunawet- of sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang die de aanleg van het fietspad rechtvaardigen. De uitgebreide gronden en de te beantwoorden rechtsvragen lenen zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor bespreking en behandeling in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal zich hierover dan ook niet inhoudelijk uitlaten.
5. De voorzieningenrechter volstaat thans met een belangenafweging. Nu het uitvoeren van de werkzaamheden leidt tot het ontstaan van een onomkeerbare situatie prevaleert het belang van verzoekster boven het door verweerder gestelde financiële belang. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening op na te melden wijze.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit van 30 september 2015 tot zes weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 980,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. van Steenoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.