ECLI:NL:RBNHO:2015:1201

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
C/15/213842 / FA RK 14-1672
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van alimentatie in een familiezakenprocedure met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in een alimentatiekwestie tussen een vrouw en een man, die samen een minderjarige hebben. De vrouw verzocht de rechtbank om te bepalen dat de man een bijdrage van € 316 per maand zou betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind, met ingang van 1 februari 2014. De man betwistte de hoogte van deze behoefte en stelde dat hij geen draagkracht had om de verzochte bijdrage te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van het kind op € 355 per maand ligt, maar dat dit bedrag verminderd moet worden met het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt. Hierdoor kwam het eigen aandeel van de ouders op € 270 per maand. De rechtbank heeft vervolgens de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man een bijdrage van € 126 per maand kan betalen, met ingang van 19 mei 2014.

Met de inwerkingtreding van de Wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015, heeft de rechtbank ook gekeken naar de impact van deze wet op de alimentatie. De rechtbank concludeerde dat de draagkracht van de man nauwelijks was gewijzigd en dat de bijdrage van de man met ingang van 1 januari 2015 verlaagd zou worden naar € 60 per maand. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man direct moet beginnen met betalen, ook al kan hij in hoger beroep gaan tegen deze beslissing. De uitspraak is gedaan door rechter H.M. van Dam, in aanwezigheid van griffier E. Dijkstra.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/213842 / FA RK 14-1672
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 18 februari 2015
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N.H. Fridsma, kantoorhoudende te Heemskerk,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.A. Merhottein, kantoorhoudende te Bloemendaal.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 19 mei 2014;
- het verweerschrift, van de man ingekomen op 15 juli 2014;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 3 december 2014;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 8 december 2014.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 december 2014 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. N.H. Fridsma en de man bijgestaan door mr. S.A. Merhottein.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben tot eind januari 2014 een affectieve relatie gehad.
2.2
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [minderjarige]:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats].
De man heeft de minderjarige erkend.

3.Verzoek

De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar een bedrag (hierna ook: kinderbijdrage) van € 316 per maand dient te voldoen met ingang van 1 februari 2014.
Zij stelt hiertoe dat de man als vader is gehouden bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind.

4.Verweer

De man heeft daartegen verweer gevoerd. Hij betwist de hoogte van de behoefte van de minderjarige en stelt voorts dat hij geen draagkracht heeft om de verzochte bijdrage te kunnen voldoen. Daarnaast verzet hij zich tegen de door de vrouw verzochte ingangsdatum.

5.Beoordeling

behoefte
5.1
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen vrijwel overeenstemming bestaat over de behoefte van de minderjarige op basis van het netto besteedbare gezinsinkomen van partijen gedurende de samenwoning; de man heeft dit berekend op € 354 per maand en de vrouw heeft dit berekend op € 356 per maand, zodat de rechtbank het redelijk acht om van € 355 per maand uit te gaan. Daarbij is niet in geschil dat deze behoefte in 2014 wordt verminderd, met het door de vrouw ontvangen kindgebonden budget van € 84 per maand, zodat het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van het kind kan worden gesteld op afgerond € 270 per maand.
draagkracht van partijen
5.2
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. De rechtbank volgt in dit opzicht de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht; daartoe dient eerst van beiden het netto besteedbaar inkomen (NBI) te worden vastgesteld. Het bedrag aan draagkracht wordt dan vervolgens vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 860)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.500) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de vrouw in 2014 een inkomen heeft van ongeveer € 1.114 netto per maand, inclusief vakantietoeslag. Nu de vrouw een lager NBI heeft dan € 1.250 netto per maand, zal de rechtbank in de draagkrachtvergelijking uitgaan van een minimumdraagkracht aan de kant van de vrouw van € 25 per maand.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de man een jaarinkomen heeft van € 21.180 bruto. Op basis hiervan berekent de rechtbank het NBI van de man op € 1.465. Dit wijkt af van hetgeen de vrouw heeft berekend omdat zij ten onrechte bij de berekening van het NBI van de man zijn fiscale aftrek voor de hypotheekrente heeft betrokken.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de tabel € 126 per maand.
Nu de draagkracht van de man en de vrouw tezamen (€ 151) onvoldoende is om volledig in de behoefte van het kind (€ 270) te voorzien, dienen beide partijen maximaal bij te dragen. Dit betekent voorts dat nu de helft van het tekort (€ 58), dat onder deze omstandigheden aan de man dient te worden toegerekend, hoger is dan de zorgkorting waarop de man op basis van de thans geldende tijdelijke zorgregeling aanspraak heeft van € 40,50 (15% van € 270), de zorgkorting voor de man vervalt.
5.3
Gelet op bovenstaande zal de rechtbank bepalen dat de man aan de vrouw een kinderbijdrage dient te voldoen van € 126 per maand. De rechtbank zal deze bijdrage doen ingaan per 19 mei 2014, de datum van indiening van het verzoekschrift, nu de man in ieder geval vanaf deze datum rekening heeft kunnen houden met een door hem te betalen kinderbijdrage en onvoldoende is gebleken dat de man in deze periode met het kopen van luiers en dergelijke aan zijn onderhoudsverplichting ten opzichte van het kind heeft voldaan.
Behoefte/bijdrage 2015
5.4
Vervolgens komt de vraag aan de orde of deze bijdrage met ingang van 1 januari 2015 op een lager bedrag dient te worden gesteld, omdat per die datum de Wet hervorming kindregelingen van kracht is geworden; de advocaat van de man heeft betoogd dat het eigen aandeel van de ouders verminderd dient te worden met de alleenstaande ouderkop, zodat het eigen aandeel vanaf die datum op € 15 per maand dient te worden gesteld.
De vrouw heeft ter zitting medegedeeld vanaf 1 januari 2015 € 340 per maand aan kindgebonden budget (inclusief de alleenstaande ouderkop) te ontvangen, maar desondanks een bijdrage van de man op prijs te stellen. De man heeft aangegeven graag voor de kleine te willen betalen en eerder gevraagd te hebben om een rekeningnummer waarop hij voor hem kan sparen.
5.5.
Met de Wet hervorming kindregelingen is beoogd de bestaande kindregelingen te vereenvoudigen en in aantal te beperken en voorts een aantal belastingmaatregelen te wijzigen; deze wijzigingen hebben met name een inkomenspolitieke achtergrond; de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van de onderhoudsplicht van ouders ten opzichte van hun kinderen zijn niet gewijzigd.
5.6
De rechtbank stelt vast dat ten gevolge van de belastingwijzigingen per 1 januari 2015 nauwelijks wijziging is opgetreden in de draagkracht van de man: zijn netto besteedbaar inkomen is iets hoger geworden, namelijk € 1.480 (hetgeen volgens de tabel 2015 leidt tot een draagkracht van € 127); het netto besteedbaar inkomen van de vrouw is iets lager geworden namelijk € 1.090 per maand in plaats van € 1.114, hetgeen ook in 2015 leidt tot een draagkracht van € 25. Het ‘gewone’ kindgebonden budget bedraagt € 86 in plaats van € 84 per maand en daarnaast ontvangt de vrouw als alleenstaande ouder de maximale alleenstaande ouderkop van € 254 per maand.
5.7
Volgens de nieuwe richtlijn van de alimentatiewerkgroep zou het totale kindgebondenbudget in mindering op de behoefte moeten komen, waardoor er slechts een behoefte zou resteren van € 19. Verdeling naar rato van de draagkracht van de ouders en verdiscontering van de zorgkorting van de man zou dan leiden tot een bijdrage van de man van rond € 13 per maand.
De rechtbank acht dit resultaat, gelet op de financiële verhouding tussen de inkomens van partijen in 2015 ten opzichte van 2014 en gelet op de standpunten van partijen ter zitting, niet redelijk en heeft gezocht naar een oplossing die naar haar oordeel alle omstandigheden van deze zaak in aanmerking nemende wel redelijk is.
De rechtbank acht het ondanks het feit dat de draagkracht van de man niet is gewijzigd, niet juist de bijdrage ongewijzigd te laten nu de vrouw een alleenstaande ouderkop van € 254 ontvangt en de man, zoals hiervoor in 5.2 is overwogen zijn zorgkorting niet kan verzilveren. Deze zorgkorting bedraagt zolang de tijdelijke zorgregeling van kracht is € 40,50 terwijl te verwachten is dat de zorgregeling inmiddels is of in de nabije toekomst zal worden uitgebreid.
Alles overziende acht de rechtbank het in deze zaak redelijk een bedrag terzake de zorgkorting op de door de man tot 1 januari 2015 verschuldigde bijdrage in mindering te brengen en de door de man te betalen bijdrage met ingang van die datum op € 60 per maand te stellen. De rechtbank zal dus een getrapte beschikking zal geven en de door de man te betalen bijdrage per 1 januari 2015 verlagen naar € 60.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
Bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige]:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
dient te voldoen € 126 per maand, met ingang van 19 mei 2014 tot 1 januari 2015 en € 60 per maand met ingang van 1 januari 2015, voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
6.2
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.3
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. van Dam, rechter, in tegenwoordigheid van
E. Dijkstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2015.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.