Uitspraak
€ 107.250,00 en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde voor mensenhandel. De officier van justitie had op 4 oktober 2010 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 107.250,00 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de veroordeelde had behaald uit de uitbuiting van twee vrouwelijke slachtoffers die prostitutiearbeid verrichtten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 september 2006 tot en met 3 oktober 2008 de slachtoffers heeft gedwongen tot prostitutie en zich heeft bevoordeeld uit de opbrengsten van hun seksuele handelingen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare terechtzitting, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was, maar zijn raadsman en de officier van justitie wel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gegrond verklaard en het bedrag van € 107.250,00 vastgesteld als ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat zou zijn om aan de betalingsverplichting te voldoen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.