ECLI:NL:RBNHO:2015:1820

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
C-14-151393 - FA RK 14-64
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en geslachtsnaamwijziging na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige na de echtscheiding van de ouders. De moeder, die samen met haar partner [naam] het gezag over de minderjarige wenst te voeren, heeft verzocht om het gezag van de vader te beëindigen. De vader, die sinds 2009 geen contact meer heeft gehad met de minderjarige en niet is verschenen op de zitting, heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader zijn rol als gezaghebbende ouder niet vervult en dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder toegewezen en bepaald dat de vader niet langer belast is met het gezag.

Daarnaast heeft de rechtbank ook het verzoek om de geslachtsnaam van de minderjarige te wijzigen in die van de moeder en [naam] toegewezen. De minderjarige heeft ter zitting aangegeven dat zij instemt met de geslachtsnaamwijziging. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien de omstandigheden en de langdurige afwezigheid van de vader, het in het belang van de minderjarige is om de geslachtsnaam te wijzigen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/14/151393 / FA RK 14-64
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 4 maart 2015
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de moeder,
en
[naam],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: [naam],
advocaat: mr. H. van Lingen, gevestigd te Alkmaar,
--tegen--
[de vader],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande of elders,
hierna mede te noemen: de vader,
niet verschenen.

1.Verloop van de procedure

1.1
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- het op 10 januari 2014 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift met bijlagen van de moeder en [naam];
- het op 21 oktober 2014 ingekomen bericht met bijlagen van de moeder en [naam];
en het verhandelde ter terechtzitting op 29 januari 2015 in aanwezigheid van de vrouw en [naam], bijgestaan door mr. H. van Lingen. De man is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
1.2
Na te noemen minderjarige heeft, voorafgaande aan de hiervoor genoemde terechtzitting, haar mening in raadkamer kenbaar gemaakt.

2.De vaststaande feiten

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken:
2.1
De moeder en de vader zijn op 8 oktober 2001 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 5 augustus 2005 is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Alkmaar van 21 juli 2005.
2.2
Het gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], is na de echtscheiding in stand gebleven.
3 Het verzoek
3.1
Het verzoek van de moeder strekt tot wijziging van het gezag over voornoemde minderjarige, in die zin dat de vader niet langer meer belast zal zijn met het gezag over de minderjarige. De moeder en [naam] verzoeken gezamenlijk voorts te bepalen dat [naam] samen met de moeder wordt belast met het gezag over de minderjarige, en daarbij tevens te bepalen dat de geslachtsnaam van de minderjarige [naam] zal zijn.
3.2
De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op de stelling dat de omstandigheden sedert de datum van de beschikking zijn gewijzigd en dat het niet langer in het belang van de minderjarige is dat het gezamenlijk gezag blijft voortduren. Samengevat heeft de moeder daartoe het volgende aangevoerd.
Er is sinds 2009 geen contact meer tussen de vader en de minderjarige. De vader heeft evenmin nog contact met zijn eigen ouders. De vader geeft op geen enkele wijze invulling aan zijn rol als gezaghebbende ouder. Hij is onbereikbaar voor de moeder en voor anderen. De vader komt al jaren zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige niet na en is ook voor het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen onvindbaar. De gezamenlijke schuldenlast komt geheel voor rekening van de moeder.
Sinds 2005 heeft de moeder een relatie met [naam] en vormen zij samen met de minderjarige een gezin. In 2006 zijn de moeder en [naam] getrouwd. Inmiddels hebben zij twee kinderen gekregen. [naam] neemt reeds jarenlang, mede gelet op de gezondheid van de moeder, een goed deel van de opvoeding en verzorging van de minderjarige op zich. De moeder en [naam] achten het dan ook in het belang van de minderjarige dat [naam] samen met de moeder wordt belast met het gezag over de minderjarige. Zij achten daarbij een wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige eveneens in haar belang. De minderjarige maakt deel uit van het gezin [naam] en voert zelf ook deze naam in onofficiële gelegenheden. Zij weet wie haar biologische vader is, maar beschouwt [naam], die haar opvoedt en verzorgt en met wie zij een nauwe emotionele band heeft, als haar vader.

4.Het verweer

De man heeft geen verweer gevoerd. De man is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

5.Beoordeling van het verzoek

5.1
Op grond van artikel 1:253n van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen, het gezamenlijk gezag beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt. Artikel 1:253a, eerste en derde lid, BW zijn hierbij van overeenkomstige toepassing.
5.2
Op grond van voornoemde vaststaande feiten en van hetgeen ter terechtzitting is verklaard, is de rechtbank van oordeel dat de man niet langer meer belast dient te zijn met het gezag over de minderjarige. De man is enkele jaren na de echtscheiding uit het leven van de minderjarige verdwenen, is voor zowel de minderjarige als de moeder niet bereikbaar en geeft op geen enkele wijze uitvoering aan zijn rol als gezaghebbende ouder. Het verzoek van de moeder zal op dit punt dan ook worden toegewezen, nu voortzetting van het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de minderjarige is.
5.3
Op grond van artikel 1:253t BW kan de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. In het geval het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, wordt het verzoek slechts toegewezen, indien:
a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aangesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest
.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat tussen [naam] en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. Ook is voldaan aan de eis dat de moeder, na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking, belast is met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. Voorst is voldaan aan de voorwaarde dat de moeder en [naam] de minderjarige ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek gezamenlijk hebben verzorgd.
De rechtbank stelt echter vast dat niet voldaan is aan de voorwaarde zoals gesteld onder 1:253t, tweede lid, onder b, BW, inhoudende dat ten minste drie jaar sprake is van eenhoofdig ouderlijk gezag. Dit vereiste is in de wet opgenomen om lichtvaardig gebruik van artikel 1:253t BW tegen te gaan. De strekking van de bepaling is de bestendigheid van de gezagsuitoefening door de ouder die het verzoek doet tot uitdrukking te brengen. De rechtbank is van oordeel dat er in dit specifieke geval aanleiding bestaat om in het belang van de minderjarige van dit vereiste af te wijken, hetgeen niet indruist tegen de ratio van de bepaling. De vader is, zoals gezegd, sinds 2009 niet betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige en hij heeft op geen enkele wijze invulling gegeven aan het gezag. Hij heeft blijkens de basisregistratie persoonsgegevens sinds 22 februari 2011 geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande of elders. Gelet op het bepaalde in artikel 1:253r, eerste lid, onder b, BW in samenhang met artikel 1:253q BW, heeft de wetgever reeds bepaald dat in een dergelijke situatie de andere gezaghebbende ouder alleen het gezag uitoefent. De moeder oefent dan ook reeds meer dan vier jaar alleen het gezag uit. De gezinssituatie en -samenstelling van de moeder en [naam] is al vele jaren duurzaam en stabiel. De minderjarige heeft tijdens het gesprek met de rechter aangegeven dat zij goed weet wie haar biologische vader is en dat zij al jaren geen contact meer met hem heeft. Zij beschouwt [naam] als haar verzorger en opvoeder. Zij wil ook graag zijn achternaam dragen, omdat zij dan dezelfde achternaam heeft als de overige leden van het gezin. Uit artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, volgt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen - ook genomen door rechterlijke instanties -de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Het verzoek om [naam] mede te belasten met het gezag over de minderjarige zal, als de maatregel die onder de gegeven omstandigheden het meest in het belang van de minderjarige is, worden toegewezen met terzijdestelling van de in de wet genoemde termijn van drie jaren.
5.4
Op grond van artikel 1:253t, vijfde lid, BW kan een verzoek om gezamenlijk gezag vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van de met het gezag belaste ouder of de ander. Een zodanig verzoek wordt afgewezen, indien:
a. het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek;
b. het verzoek, bedoeld in artikel 1:253t, eerste lid, wordt afgewezen, of;
c. het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.
De minderjarige heeft ter gelegenheid van haar verhoor ingestemd met de geslachtsnaamwijziging. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, alsmede gelet op de instemming van de minderjarige, het verzoek tot geslachtsnaamwijziging kan worden toegewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
Bepaalt dat [de vader] niet langer is belast met het gezag over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats]
.
6.2
Bepaalt dat
[naam]gezamenlijk met de moeder belast is met het gezag over genoemde minderjarige;
6.3
Bepaalt dat de geslachtsnaam van genoemde minderjarige zal zijn:
[naam].
6.4
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2015.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.