ECLI:NL:RBNHO:2015:1863

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
3351895
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting arbeidsovereenkomst na ontslagname statutair directeur en geschil over dertiende maand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [werknemer] en Gulf Oil Nederland B.V. over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst na het ontslag van [werknemer] als statutair directeur. De werknemer vorderde betaling van een dertiende maand die niet was uitbetaald na haar aftreden. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst niet was geëindigd en dat de bestaande arbeidsvoorwaarden, waaronder de dertiende maand, waren voortgezet. Gulf Oil had een eenzijdig wijzigingsvoorstel gedaan, maar de kantonrechter concludeerde dat dit voorstel niet aan de voorwaarden voldeed zoals gesteld in het Stoof/Mammoet-arrest van de Hoge Raad. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet vrijstond het wijzigingsvoorstel te weigeren, omdat de gevolgen van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor haar aanzienlijk zouden zijn geweest. De vordering van de werknemer werd afgewezen, evenals de reconventionele vordering van Gulf Oil tot terugbetaling van een dertiende maand die in 2012 was betaald. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 3351895 \ CV EXPL 14-5022 (CB)
Uitspraakdatum: 4 maart 2015

Vonnis in de zaak van:

[naam], wonende te [Plaats]

eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
verder ook te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mrs. J. Schulp en L.H.F. Stuurop, advocaten te Amsterdam
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Gulf Oil Nederland B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Den Helder
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
verder ook te noemen: Gulf Oil
gemachtigde: mr. F.W. Aartsen, advocaat te Harderwijk.

Het procesverloop

1. Op 14 augustus 2014 heeft [werknemer] een vordering ingesteld. Gulf Oil heeft een conclusie van antwoord genomen en een eis in reconventie ingesteld. De zaak is behandeld op de zitting van 3 februari 2015, waar [werknemer] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Voor Gulf Oil is [X], statutair directeur, verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunt ter zitting toegelicht. [werknemer] heeft ter zitting een akte wijziging van eis overgelegd. Na afloop van de zitting is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

De vaststaande feiten

2. Gulf Oil exploiteert een groothandel in brandstoffen en smeermiddelen. Gulf Oil maakt onderdeel uit van de Enviem Groep met aan het hoofd Enviem Holding B.V. Enviem Wholesale Holding B.V. is de dochteronderneming van Enviem Holding. Gulf Oil is een dochteronderneming van Wholesale Holding B.V.
3. [werknemer] is sinds [datum] in dienst bij (de rechtsvoorganger van) Gulf Oil. Van 28 december 2001 tot 26 april 2012 was [werknemer] statutair bestuurder van Enviem Holding B.V. Vanaf 1 oktober 1992 was [werknemer] (tevens) statutair bestuurder van Enviem Wholesale Holding B.V en vanaf 1 oktober 1996 (tevens) van Gulf Oil. Per 1 augustus 2012 is [werknemer] als statutair bestuurder van Gulf Oil en Enviem Wholesale Holding B.V. uitgeschreven bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. [werknemer] houdt zich sinds omstreeks 1 augustus 2012 bezig met het inkopen van handelsgoederen, het beheren van een voorraad handelsgoederen, het beheren van US dollar positie, het verhuren van overtollige tankruimte en het regelen van dispensatie voor de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012.
4. [werknemer] heeft in december 2010, december 2011 en december 2012 een dertiende maand ontvangen.
5. In 2013 hebben [werknemer] en Gulf Oil gesproken over de hoogte van het salaris van [werknemer]. Partijen hebben daarover geen overeenstemming bereikt. Vervolgens heeft Gulf Oil [werknemer] meegedeeld dat de dertiende maand in 2013 niet zal worden uitbetaald.

Het geschil

in conventie
6. [werknemer] vordert, na vermeerdering van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Gulf Oil te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 28.562,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het bedrag van € 14.281,00 bruto vanaf 23 december 2013 en over het bedrag van € 14.281,00 bruto vanaf 23 december 2014. Daarnaast vordert [werknemer] Gulf Oil te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 989,20 aan buitengerechtelijke kosten, kosten rechtens. Daartoe stelt [werknemer] – samengevat – dat de dertiende maand een (mondeling) overeengekomen arbeidsvoorwaarde, dan wel een verworven aanspraak is. Gulf Oil is ten onrechte niet overgegaan tot betaling van de dertiende maand in december 2013 en december 2014 ad € 14.281,00 bruto per maand.
7. Gulf Oil heeft verweer gevoerd. Daartoe stelt Gulf Oil – samengevat – dat de arbeidsovereenkomst van [werknemer] door haar aftreden als statutair bestuurder in beginsel per 1 augustus 2012 is beëindigd. Dat de arbeidsovereenkomst met [werknemer] is voortgezet, betekent niet dat ook de arbeidsvoorwaarden zijn voortgezet. [werknemer] moet aannemelijk maken welke arbeidsvoorwaarden per 1 augustus 2012 zijn overeengekomen, wat zij niet heeft gedaan. Volgens Gulf Oil is [werknemer] per die datum een andere functie gaan vervullen met andere taken en verantwoordelijkheden. Gulf Oil betwist dat er sprake is van een verworven recht. De dertiende maand over 2012 is per abuis aan [werknemer] betaald. Voorts kan [werknemer] uit de toekenning van een dertiende maand aan een derde geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zij ook recht heeft op een dertiende maand. Tot slot betwist Gulf Oil de verschuldigdheid van de wettelijke verhoging, de wettelijke rente, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
in reconventie
8. Gulf Oil vordert [werknemer] te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 14.140,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2012 tot de dag van betaling, kosten rechtens. Daartoe stelt Gulf Oil dat zij in 2012 onverschuldigd een bedrag van € 14.140,00 aan dertiende maand heeft betaald.
9. [werknemer] betwist de vordering, onder verwijzing naar haar standpunt in conventie.

De beoordeling

in conventie
10. De kantonrechter stelt vast dat [werknemer] tot haar aftreden als statutair directeur (1 augustus 2012) op basis van een rechtens onaantastbaar besluit recht had op een dertiende maand. Gulf Oil heeft immers niet binnen de in het vijfde lid van artikel 2:15 van het Burgerlijk Wetboek genoemde termijn een vordering ingesteld tot vernietiging van het -volgens Gulf Oil zonder toestemming van de Algemene Vergadering, dan wel Raad van Commissarissen - door [werknemer] genomen besluit tot toekenning van een dertiende maand aan zichzelf.
11. De Hoge Raad heeft in haar arrest van 15 april 2005 (ECLI: NL:HR: 2005: AS2713) geoordeeld dat de statutaire bestuurder van een besloten vennootschap eenzijdig zijn functie kan neerleggen; aanvaarding van zijn ontslagneming is geen vereiste voor de effectuering daarvan. De ontslagneming door de statutaire bestuurder heeft in beginsel tot gevolg dat zijn dienstbetrekking eindigt. Voor een uitzondering is slechts plaats indien een wettelijk ontslagverbod aan die beëindiging in de weg staat of indien partijen anders zijn overeengekomen.
12. Van dit laatste is in onderhavige zaak sprake, aangezien partijen hebben besloten tot voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn ook de tot dan toe tussen partijen bestaande arbeidsvoorwaarden, waaronder de dertiende maand, voortgezet, aangezien de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd.
13. De kantonrechter stelt vast dat Gulf Oil in 2013 een eenzijdig voorstel heeft gedaan tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Deze wijziging moet worden getoetst aan de hand van het Stoof/Mammoet arrest van de Hoge Raad (HR 11 juli 2008, LJN BD11847). Gesteld noch gebleken is immers dat Gulf Oil een beroep kan doen op een eenzijdig wijzigingsbeding.
14. Allereerst zal moet worden beoordeeld of Gulf Oil in de gewijzigde omstandigheden als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden in het doen van onderhavig wijzigingsvoorstel en of dat voorstel redelijk is. In dat kader moeten naar het oordeel van de Hoge Raad alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de aard van de gewijzigde omstandigheden die tot het voorstel aanleiding hebben gegeven en de aard en ingrijpendheid van het gedane voorstel, alsmede – naast het belang van de werkgever en de door hem gedreven onderneming – de positie van de betrokken werknemer aan wie het voorstel wordt gedaan en diens belang bij het ongewijzigd blijven van de arbeidsvoorwaarden.
15. Ter zitting is komen vast te staan dat [werknemer] sinds haar aftreden niet meer tot taak heeft het onderhouden van contacten met de banken. De kantonrechter volgt [werknemer] niet in haar standpunt ter zitting dat het wegvallen van deze – naar het oordeel van de kantonrechter – belangrijke taak de enige wijziging is in haar functie. Door het aftreden is immers ook een aantal wettelijke verplichtingen die zijn opgelegd aan het bestuur, waaronder de boekhoudplicht, aan de functie van [werknemer] komen te ontvallen. Derhalve kan niet worden gezegd dat de taken en verantwoordelijkheden van [werknemer] sinds 1 augustus 2012 onverminderd hetzelfde zijn. Deze wezenlijke verandering kan door Gulf Oil als een goede aanleiding worden gezien om tot het wijzigen van de arbeidsvoorwaarden van [werknemer] over te gaan.
16. Het voorstel van Gulf Oil acht de kantonrechter niet onredelijk. De dertiende maand vormt niet, zoals het loon, een kernvoorwaarde van de arbeidsovereenkomst. Ter zitting heeft Gulf Oil onbetwist gesteld dat al het kantoorpersoneel binnen Gulf Oil geen dertiende maand ontvangt. Dat Gulf Oil heeft besloten om [werknemer], die per 1 augustus 2012 een gewone werkneemster is geworden, gelijk te behandelen als deze werknemers is niet onredelijk. Het enkele feit dat deze werknemers, zoals [werknemer] heeft betoogd, wel een bonus ontvangen, maakt dat niet anders. In het licht van de onder 15. vermelde omstandigheden was het ook redelijk geweest als Gulf Oil het maandelijks loon van [werknemer] had verlaagd. Daarbij overweegt de kantonrechter dat gesteld noch gebleken is dat de jaarlijkse verlaging van de beloning met € 14.424,00 bruto (€ 173.088,00 in plaats van € 187.512,00 bruto per jaar) in het licht van de thans door [werknemer] verrichte werkzaamheden en bijbehorende verantwoordelijkheden, onredelijk zou zijn.
17. Vervolgens dient beoordeeld te worden of aanvaarding van het door de werkgever gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer gevergd kan worden. Hoewel de jaarlijkse beloning van [werknemer] met omstreeks 8% is verminderd, waren de financiële gevolgen voor [werknemer] aanzienlijk groter geweest als haar arbeidsovereenkomst door het aftreden was geëindigd. [werknemer] kwam dan ook niet de vrijheid toe om het voorstel tot wijziging te weigeren.
18. Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van [werknemer] zal worden afgewezen.
in reconventie
19. Onder verwijzing naar hetgeen in conventie is overwogen, heeft Gulf Oil in 2012 de dertiende maand uit hoofde van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst voldaan. Van onverschuldigde betaling is derhalve geen sprake. De vordering van Gulf Oil zal daarom worden afgewezen.
proceskosten
20. Gezien de samenhang tussen de conventie en de reconventie stelt de kantonrechter vast dat beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing

in conventie
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
in reconventie
Wijst de vordering af.
in conventie en in reconventie
Compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 4 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter