In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, wonend te Den Helder, en het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). De eiser vorderde de opheffing van executoriale beslagen die door het LBIO op zijn onroerende zaken waren gelegd, alsook de verklaring dat hij geen opslagkosten aan het LBIO verschuldigd was. De achtergrond van de zaak betreft een alimentatiegeschil tussen de eiser en zijn ex-partner, waarbij het LBIO was ingeschakeld voor de invordering van alimentatie. De eiser had eerder een verzoek tot wijziging van de alimentatie ingediend, wat leidde tot een nihilstelling van de alimentatieverplichting per 2 oktober 2013. Het LBIO had echter kosten in rekening gebracht voor de invordering, die de eiser betwistte.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de executiekosten die het LBIO had gemaakt, rechtsgeldig waren, maar dat de eiser geen alimentatie meer verschuldigd was. De rechter beval het LBIO om de beslagen op te heffen en verbood verdere executiemaatregelen ter invordering van de kosten totdat de bodemrechter hierover had beslist. Tevens werd het LBIO veroordeeld in de proceskosten van de eiser. De uitspraak benadrukt het onderscheid tussen invorderingskosten en executiekosten en de toepassing van de imputatieregeling in het Burgerlijk Wetboek.