ECLI:NL:RBNHO:2015:2179

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
15/700190-14 (onderzoek Talpa&Bolero)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.M. Verpalen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak in strafzaak tegen verdachte voor uitlokking van medeplegen van schuldwitwassen in het kader van oplichting via Marktplaats

Op 16 maart 2015 heeft de politierechter in Haarlem uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een oplichtingszaak via Marktplaats, bekend als het onderzoek Talpa & Bolero. De verdachte werd beschuldigd van uitlokking van medeplegen van schuldwitwassen. De feiten van de zaak zijn als volgt: tussen 1 november 2012 en 15 december 2012 heeft de verdachte een medeverdachte benaderd met de belofte dat hij geld op zijn bankrekening kon krijgen in ruil voor het verstrekken van zijn pinpas en pincode. Dit leidde tot een serie oplichtingen waarbij meerdere slachtoffers geld overmaakten naar de rekening van de medeverdachte, die vervolgens het geld contant opnam. De politierechter oordeelde dat de verdachte opzettelijk gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft aan de medeverdachte, waardoor deze betrokken raakte bij het witwassen van de opbrengsten van de oplichtingen. De verdediging voerde aan dat het ondervragingsrecht van de verdachte was geschonden, maar dit verweer werd verworpen. De politierechter achtte de verdachte strafbaar en legde een taakstraf op van 40 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan meerdere slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Politierechter
Parketnummer: 15/700190-14 (onderzoek Talpa&Bolero)
Uitspraakdatum: 16 maart 2015
Tegenspraak
Schriftelijk vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 februari 2015 (sluiting van het onderzoek ter terechtzitting van 2 maart 2015) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. van der Putte en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.A. Korfker, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
Primair
(Talpa zaak 3)
[medeverdachte 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2012 tot en met 15 december 2012 te Alkmaar en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens), een voorwerp, te weten een geldbedrag (in totaal (ongeveer) E 8.183,--), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik hebben/heeft heeft gemaakt, terwijl die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf; welk feit hij, verdachte in of omstreeks de periode van 01 november 2012 tot
en met 15 december 2012 te Alkmaar, althans in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid en/of inlichtingen, door die [medeverdachte 1] mee te delen dat hij er voor kon zorgen dat er geld op zijn rekening kon krijgen als hij zijn pinpas en pincode ter beschikking zou stellen en/of die [medeverdachte 1] (vervolgens) in contact te brengen met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of diens mededader(s);
Subsidiair
(Talpa zaak 3)
[medeverdachte 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2012 tot en met 15 december 2012 te Alkmaar en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens), een voorwerp, te weten een geldbedrag (in totaal (ongeveer) E 8.183,--), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik hebben/heeft heeft gemaakt, terwijl die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf; tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 01 november 2012 tot en met 15 december 2012 te Alkmaar en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door het verschaffen van gelegenheid en/of inlichtingen, door die [medeverdachte 1] mee te delen dat hij er voor kon zorgen dat er geld op zijn rekening kon krijgen als hij zijn pinpas en pincode ter beschikking zou stellen en/of die [medeverdachte 1] (vervolgens) in contact te brengen met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of diens mededader(s).
2. Voorvragen
De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], en [benadeelde partij 5].
3.2. Bespreking van een verweer aangaande de bruikbaarheid van bewijs
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd, dat zij ten aanzien van getuige (in feite: verdachte, pr) [medeverdachte 1] het haar toekomende ondervragingsrecht niet heeft kunnen effectueren, nu deze persoon niet als getuige kon worden gehoord bij de rechter-commissaris omdat hij niet traceerbaar was. De verdediging heeft geen afstand gedaan van het recht deze als getuige opgegeven persoon te horen. Nu zij – de verdediging – ook op geen enkele wijze is gecompenseerd voor het ontstane nadeel, dient de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaring te worden uitgesloten van het bewijs.
Naar het oordeel van de politierechter brengt de omstandigheid dat de verdachte niet in enig stadium van de strafrechtelijke procedure de gelegenheid heeft gehad een in een ambtsedig proces-verbaal van politie opgenomen, de verdachte belastende, verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de desbetreffende verklaring heeft afgelegd, als getuige te (doen) ondervragen, niet zonder meer mee dat dit proces-verbaal niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Van belang is immers of die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daarvan is sprake als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal, dat betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.
In casu heeft verdachte ter terechtzitting op vragen steeds geantwoord dat hij blijft bij zijn tegenover de politie afgelegde verklaring en daaraan niets heeft toe te voegen. Van de zijde van zijn raadsvrouw zijn wel de vragen genoemd die zij had willen stellen, maar een betwisting van de verklaring van [medeverdachte 1], die heeft verklaard dat hij zijn bankpas aan verdachte heeft gegeven omdat deze zei dat hij kon zorgen dat er geld op gestort werd, is daarin niet te lezen.
De door verdachte bij de politie afgelegde verklaring wijkt af van die van [medeverdachte 1] voor zover het gaat om de wijze waarop de bankpas van laatstgenoemde in andere handen is overgegaan. Maar met betrekking tot het gebruik van die bankpas verklaart verdachte tegenover de politie: “Ze hebben mij helemaal niks van verteld wat er ging gebeuren met die pinpas, en hoe het geld werd verdeeld.” (dossier, map 5, p. 250 (boven)). Met die laatste mededeling bevestigt verdachte zijn wetenschap dat er geld zou worden verdiend en dat dit zou worden verdeeld.
Voor wat betreft de wijze waarop de bankpas van [medeverdachte 1] in andere handen is overgegaan kan bevestiging van de verklaring van [medeverdachte 1] worden gevonden in die van [medeverdachte 2] (eveneens verdachte in het onderzoek Talpa&Bolero), die op de vraag wier bankpassen hij heeft doorgegeven (aan anderen, pr) antwoordt: “Sowieso die van [verdachte], en die van een neefje van [verdachte]. Die heet [medeverdachte 4], maar zijn voornaam weet ik niet” (dossier, map. 5, p. 254 (onder)) en op de vraag “Het neefje van [verdachte]. Wat weet jij daarvan?” antwoordt dat ook die zijn pinpas aan hem heeft gegeven. Hij geeft vervolgens een (met de eigen waarneming van de politierechter overeenstemmende) beschrijving van verdachte en noemt de (juiste) plaats waar deze woont (dossier, map 5, p. 267 (midden)).
Zonder daarmee vooruit te lopen op bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, kan bij de geschetste stand van zaken niet gezegd worden, dat de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaring omtrent verdachte’s betrokkenheid niet wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Het verweer wordt derhalve verworpen.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De politierechter komt tot bewezenverklaring van het primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
In december 2012 en januari 2013 doen 22 personen aangifte van oplichting op internet bij het LMIO. Een overeenkomst tussen deze aangevers is dat zij allen eind november 2012 geld hebben overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [medeverdachte 1], in verband met een koopovereenkomst ten aanzien van een tweedehands artikel, aangeboden op www.marktplaats.nl. [2]
Rekeningnummer [rekeningnummer] staat op naam van [medeverdachte 1], [adres] (Noord-Holland). [3] Uit de afschriften van die rekening blijkt dat tussen 26 november 2012 en 3 december 2012 bijschrijvingen ter waarde van in totaal € 8.198,91 hebben plaatsgevonden, afkomstig van particulieren, met omschrijvingen als “iPad”, “black ops 2”, “iPhone 4” en “Samsung Galaxy S2” en dat steeds kort na deze bijschrijvingen contante geldopnamen van in totaal een bedrag van € 8.183 hebben plaatsgevonden. [4] De meeste van deze geldopnames vonden plaats in Alkmaar. Ook werden bedragen opgenomen in Amsterdam en Schagen. [5]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in 2012 is benaderd door verdachte, die ervoor zou zorgen dat er geld op zijn bankpas werd gestort, als hij zijn bankpas zou geven. Dat heeft hij gedaan. Hij zou in ruil daarvoor geld krijgen van verdachte. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] heeft voorgesteld aan ene [medeverdachte 2], met wie hij in contact was gekomen via zijn neef [medeverdachte 4] van wie hij had gehoord dat deze geld had verdiend met het afgeven van zijn bankpas. Hij verklaart niet te weten wat er met de pinpas zou gaan gebeuren en hoe het geld zou worden verdeeld. [7] Als verdachte een foto wordt getoond van [medeverdachte 2], herkent hij deze als de [voornaam medeverdachte 2] waarover hij heeft verklaard. [8]
[medeverdachte 2] heeft verklaard, dat [medeverdachte 3] zich bezig hield met Marktplaatsoplichting door advertenties te plaatsen waarop mensen geld overmaakten maar vervolgens niets toegestuurd kregen. [9] Hij geeft aan van onder meer het neefje van [medeverdachte 4] diens pinpas gekregen te hebben en deze naar [medeverdachte 3] gebracht te hebben. Met die pinpas, die werd gebruikt bij het oplichten van mensen via Marktplaats, heeft hij – [medeverdachte 2] – gepind. [10]
[medeverdachte 3] heeft verklaard, dat hij samen met [medeverdachte 2] op diens bankpas advertenties is gaan plaatsen op Marktplaats.nl en dat de door geïnteresseerde kopers overgemaakte gelden vervolgens werden gepind. [medeverdachte 3] heeft tevens verklaard dat de groep mensen die zich bezig hield met het plaatsen van advertenties, geld pinnen en mensen benaderen om bankpasjes ter beschikking te stellen, steeds groter werd en dat er afspraken werden gemaakt over de verdeling van het gepinde geld onder de betrokkenen (degene die de advertentie had geplaatst, degene die de pas had ingebracht en de pashouder). [11]
3.4. Bewijsoverweging
De onder 3.3. opgenomen redengevende feiten en omstandigheden maken duidelijk welke positie verdachte inneemt in het samenstel van gedragingen: met gebruikmaking van de bankpas van [medeverdachte 1] worden de in het kader van oplichting op diens bankrekening ontvangen geldbedragen opgenomen in contanten (en daarmee witgewassen, want aan verdere traceerbaarheid onttrokken). Door zijn bijdrage aan het geheel is [medeverdachte 1] aan te merken als betrokkene bij witwassen. In de wetenschap dat met die pinpas met bijbehorende pincode geld “gemaakt” zou worden en dat die opbrengst verdeeld zou worden heeft verdachte [medeverdachte 1] benaderd en hem deze informatie verschaft. Die informatie heeft er toe geleid dat [medeverdachte 1] op de gedachte is gebracht zijn bankpas af te geven. Daarmee heeft laatstgenoemde een substantiële bijdrage geleverd aan de vervolgens plaatsvindende witwashandelingen.
Ook als de bijdrage van [medeverdachte 1] slechts zou worden aangemerkt als medeplegen van schuldwitwassen, dan nog was naar het oordeel van de politierechter het opzet van verdachte gericht op door anderen (als medeplegers) te stellen opzettelijke gedragingen. Om deze reden alsook om de reden dat medeplegen van schuldwitwassen niet een gelijke bijdrage van alle deelnemers vereist, wordt niet gedeeld het standpunt van de raadsvrouw van verdachte, dat [medeverdachte 1] bij gebreke van wetenschap omtrent de herkomst van de geldbedragen alsmede het ontbreken van feitelijke zeggenschap aangaande die bedragen, niet kan worden aangemerkt als witwasser in de zin van artikel 420bis Sr (opzetwitwassen) en verdachte niet als uitlokker daarvan. Ook als een uitlokker slechts één van de medeplegers heeft overgehaald, zal toch van uitlokking sprake kunnen zijn.
3.5. Bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
[medeverdachte 1] op tijdstippen in de periode van 1 november 2012 tot en met 15 december 2012 te Alkmaar of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen telkens een voorwerp, te weten een geldbedrag (in totaal (ongeveer) € 8.183), heeft voorhanden gehad en omgezet, terwijl die [medeverdachte 1] en zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden respectievelijk wist(en), dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, welk feit hij, verdachte in de periode van 1 november 2012 tot en met 15 december 2012 te Alkmaar, althans in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, door die [medeverdachte 1] mee te delen dat hij er voor kon zorgen dat hij geld op zijn rekening kon krijgen als hij zijn pinpas en pincode ter beschikking zou stellen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte primair (impliciet subsidiair) meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op: uitlokking van medeplegen van schuldwitwassen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf bestaande in het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 40 uur bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door twintig dagen hechtenis.
6.2. Oordeel van de politierechter
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De politierechter heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 12 januari 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en daarvoor onherroepelijke veroordelingen heeft opgelopen.
In het bijzonder heeft de politierechter het volgende in aanmerking genomen.
In de wetenschap en met de bedoeling dat op die wijze gemakkelijk geld zou kunnen worden verdiend, heeft verdachte een ander ([medeverdachte 1]) benaderd en deze van die mogelijkheid op de hoogte gesteld. Vervolgens heeft verdachte diens bankpas in ontvangst genomen en overgedragen aan weer een ander ([medeverdachte 2]). Nadat het bij de bankpas behorende rekeningnummer was gebruikt om de beschikking te krijgen over geldbedragen, zijn die geldbedragen met behulp van de door verdachte ontvangen en weer doorgegeven bankpas contant opgenomen en daarmee witgewassen.
Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer doordat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Verdachte heeft met zijn handelen een substantieel (en in feite: onmisbaar) aandeel gehad in de plaatsgehad hebbende witwasoperatie: zonder zijn handelen was de bankpas van [medeverdachte 1], die heeft gediend als cruciaal instrument, niet beschikbaar gekomen.
Naar aanleiding van daaromtrent gemaakte opmerkingen van de zijde van de verdediging, die in het bijzonder betrekking hebben op de moeilijke financiële situatie van verdachte en zijn partner en waarin verder wordt benadrukt dat verdachte na een slechte periode weer goed op weg is en positief in het leven staat, overweegt de politierechter dat de door de officier van justitie gevorderde en door hem – politierechter – voorgenomen sanctie die situatie niet (extra) zal problematiseren.
Alles afwegende is de politierechter van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
7. Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregelen
Als benadeelde partijen hebben zich gevoegd:
- [ benadeelde partij 1], ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 185;
- [ benadeelde partij 2], ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 186,75;
- [ benadeelde partij 3], ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 200;
- [ benadeelde partij 4], ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 215;
- [ benadeelde partij 5], ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 198,05.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de executiekosten. Voor zover de hoogte van de vordering niet overeenkomt met het bedrag dat de benadeelde partij heeft overgemaakt naar aanleiding van de correspondentie op Marktplaats, waarna genoemde benadeelde partij het afgesproken goed niet geleverd heeft gekregen, dient de vordering tot de hoogte van laatstbedoeld bedrag te worden toegewezen. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de corresponderende schadevergoedingsmaatregelen op te leggen.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het persoonlijke belang van de benadeelde partijen niet begrepen kan worden onder het met de strafbaarstelling van witwassen beschermde belang. Ook bij toetsing aan de recente rechtspraak van de Hoge Raad, waarin is geoordeeld dat onder omstandigheden een zodanig nauw verband kan bestaan tussen de onderliggende als misdrijf te kwalificeren handeling en de witwasgedraging, dat kan worden aangenomen dat het gepleegde witwassen rechtstreeks de door de benadeelde partij veroorzaakte schade heeft veroorzaakt, zijn de vorderingen niet voor toewijzing vatbaar. Naar het oordeel van de raadsvrouw is voor het aannemen van een rechtstreeks verband de rol van haar cliënt te klein en staat die te ver af van de schade veroorzakende feiten.
Bij een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen, zo heeft de raadsvrouw opgemerkt, zouden deze – zoals ook de officier van justitie als zijn standpunt heeft ingenomen – slechts kunnen worden toegewezen tot de in de respectievelijke aangiftes genoemde bedragen.
7.3. Het oordeel van de politierechter inzake de vorderingen benadeelde partij
Voor beantwoording van de vraag of door benadeelde partijen gevorderde schade kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade die het gevolg is van het bewezen verklaarde feit, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. In casu houden die omstandigheden in, dat zonder de uitlokkingsgedraging van verdachte zich niet de daarop volgende schade veroorzakende handelingen zouden hebben voorgedaan. Verdachtes bijdrage moet dus worden aangemerkt als bepalend voor het ontstaan van de door de benadeelde partijen geleden schade.
Voor zover de vorderingen voldoende zijn onderbouwd door de benadeelde partijen in het licht van de door hen gedane aangiftes en de daaruit voortvloeiende bedragen aan materiële schade, is ter terechtzitting komen vast te staan dat deze benadeelde partijen, gelet op de aan de orde zijnde omstandigheden van het geval, rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit.
De politierechter zal derhalve de vorderingen als volgt hoofdelijk toewijzen:
- [ benadeelde partij 1], tot een bedrag van € 185;
- [ benadeelde partij 2], tot een bedrag van € 186,75;
- [ benadeelde partij 3], tot een bedrag van € 181,75;
- [ benadeelde partij 4], tot een bedrag van € 80;
- [ benadeelde partij 5], tot een bedrag van € 198,05.
De politierechter zal de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] niet in hun vordering ontvangen voor zover deze de toegewezen bedragen te boven gaan, aangezien ter onderbouwing van dat verschil geen reden is gegeven ([benadeelde partij 3]) respectievelijk dat verschil betrekking heeft op niet door het bewezen verklaarde feit veroorzaakte schade ([benadeelde partij 4]).
Gelet hierop zal de politierechter bepalen dat de hier genoemde benadeelde partijen in dat deel van de vordering niet ontvankelijk zijn.
De benadeelde partijen kunnen die delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregelen
Niet is gebleken dat verdachte nu dan wel in de toekomst nimmer de draagkracht zal hebben om de schadevergoedingsmaatregelen of de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen te voldoen noch van andere omstandigheden die naar het oordeel van de politierechter zouden moeten leiden tot het afzien van oplegging van de corresponderende schadevergoedingsmaatregelen. De politierechter ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: uitlokking van medeplegen van (schuld)witwassen] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen telkens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 22c, 22d, 36f, 47 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De politierechter:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair (impliciet subsidiair) meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 40 uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geleden materiële schade tot een bedrag van € 185 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening aan [benadeelde partij 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] van een bedrag van € 185, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] geleden materiële schade tot een bedrag van € 186,75 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening aan [benadeelde partij 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] van een bedrag van € 186,75 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] geleden materiële schade tot een bedrag van € 181,75 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening aan [benadeelde partij 3] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 3] van een bedrag van € 181,75, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 4] geleden materiële schade tot een bedrag van € 80 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening aan [benadeelde partij 4] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering
Legt verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 4] van een bedrag van € 80, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst hoofdelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 5] geleden materiële schade tot een bedrag van € 198,05 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening aan [benadeelde partij 5] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 5] van een bedrag van € 198,05, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. Verpalen, politierechter,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A.M.A Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 maart 2015.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Processen-verbaal van aangifte B3 AAN-001 t/m B3 AAN-022, Talpa Z-3, p. 13 t/m 174.
3.Een schriftelijk bescheid, zijnde pagina 1 van een bankafschrift van rekening [rekeningnummer], Talpa Z-3, p. 236.
4.Een schriftelijk bescheid, zijnde 10 pagina’s van een bankafschrift van rekening [rekeningnummer], Talpa Z-3, p. 236 t/m 245.
5.Proces verbaal zaaksdossier Talpa Z-3, (map 5), p. 10.
6.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] d.d. 20 juli 2013, Talpa Z-3, p. 247 (midden) en 248 (midden).
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 november 2013, Talpa Z-3, p. 249 en 250 (boven).
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2013, Talpa Z-3, p. 251.
9.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 19 september 2013, Talpa Z-3, p. 266 (onder).
10.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 19 september 2013, Talpa Z-3, p. 267 (midden).
11.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris d.d. 22 oktober 2014, p. 1/2.