ECLI:NL:RBNHO:2015:2249

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
C/14/131821/FA RK 11-840
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling biologische vader met minderjarige kinderen na gebrek aan emotionele toestemming van de moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 18 maart 2015 uitspraak gedaan in een verzoek van de biologische vader om een omgangsregeling vast te stellen met zijn twee minderjarige kinderen. Het verzoek is afgewezen omdat er eerst statusvoorlichting moet plaatsvinden om vast te stellen dat de biologische vader daadwerkelijk de vader is van de minderjarigen. De moeder heeft geen emotionele toestemming gegeven voor de voortzetting van deze statusvoorlichting, wat de rechtbank als een belemmering heeft gezien voor het vaststellen van een omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen, na een gesprek met de gezinsvoogd, terughoudend zijn geworden en angstig reageren op het onderwerp van hun biologische vader. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het vaststellen van een omgangsregeling in de huidige omstandigheden niet in het belang van de minderjarigen is. De zaak is opnieuw verwezen naar de Raad voor de Kinderbescherming voor verder onderzoek naar de draagkracht van de minderjarigen voor omgang met de biologische vader. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot eind juni/begin juli 2015, in afwachting van een rapportage en advies van de Raad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
SR
zaak-/rekestnr.: C/14/131821 / FA RK 11-840

beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 18 maart 2015

in de zaak van:
[naam vader],
wonende te Hoorn,
verzoekende partij,
advocaat mr. M. van Espen,
tegen
[naam moeder],
wonende te Wervershoof,
gerekwestreerde,
advocaat mr. M.J.R. Roethof,
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie is op 15 september 2011 het verzoekschrift van de vader ingekomen. waarin wordt verzocht tussen hem en de minderjarigen [naam kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren te Hoorn op [geboortedatum 1] en [naam kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren te Hoorn op [geboortedatum 2], een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de vader de minderjarigen eens in de veertien dagen op vrijdagmiddag na school ophaalt en hen op zondag om 17.00 uur weer thuisbrengt, althans een door de rechtbank vast te stellen omgangsregeling.
De moeder heeft een verweerschrift ingediend, strekkende tot afwijzing van het verzochte.
Het verloop van de procedure tot 15 mei 2014 blijkt verder uit:
  • het proces-verbaal van 17 januari 2012, 16 juli 2012, 22 oktober 2012 en 26 september 2013;
  • een tweetal rapportages, met advies, van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) gedateerd 5 juli 2012 en 31 januari 2013 alsmede een brief van 31 januari 2013;
  • de berichten van 9 oktober 2013 van de moeder, 17 oktober 2013 van de vader, 23 oktober 2013 van de vader, 24 januari 2014 van de vader.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 15 mei 2014, waarna de zaak bij proces-verbaal van 15 mei 2014 pro forma is aangehouden tot 24 september 2014, in afwachting van bericht van de gezinsvoogd met betrekking tot het resultaat van de statusvoorlichting en de mogelijkheden om tot proefcontacten te komen.
Bureau Jeugdzorg Noord-Holland – thans de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de GI) – heeft op 2 september 2014 nadere informatie ter griffie ingediend.
Namens de vader is op 22 september 2014 een brief ter griffie ingediend.
Bij proces-verbaal van 22 september 2014 is bepaald dat de zaak ter zitting zal worden voortgezet.
De behandeling van de zaak is voortgezet op 10 februari 2015, alwaar zijn verschenen: de vader, bijgestaan door mr. M. van Espen, de moeder, bijgestaan door mr. M.J.R. Roethoef, mevrouw [naam 1], namens de GI, en mevrouw [naam 2], namens de Raad.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
De feiten
Vast staat dat de heer [naam vader] de biologische vader is van de minderjarigen.
De minderjarigen zijn op 1 maart 2011 erkend door de echtgenoot van de moeder, de heer [naam 3]. De moeder en haar echtgenoot zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen.
De minderjarigen zijn bij beschikking van deze rechtbank van 6 maart 2013 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland – thans de GI – welke maatregel laatstelijk bij beschikking van 19 februari 2014 is verlengd met een jaar, tot 6 maart 2015.
De ondertoezichtstelling van de minderjarigen is bij beschikking van 11 februari 2015 verlengd met vijf weken, tot 15 april 2015. Het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling (C-15-221879- JU RK 15-232) is ten aanzien van het meer verzochte aangehouden gelet op de nauwe samenhang met de onderhavige procedure en het feit dat hierover nog geen beslissing is genomen.
Visie van de Jeugd- en Gezinsbeschermer (hierna: JGB)
Op 10 juni 2014 heeft de JGB een eerste gesprek met de minderjarigen gehad in het kader van statusvoorlichting. In dit gesprek is verteld dat zij een andere biologische vader hebben dan zij tot dan toe dachten. De JGB heeft nadien nog meerdere malen geprobeerd de statusvoorlichting voort te zetten, maar dit is niet gelukt. Sinds het gesprek op 10 juni 2014 reageerden de minderjarigen terughoudend en wilden zij niet meer met de JGB in gesprek. Daarnaast kreeg de JGB van de moeder meerdere malen berichten dat de minderjarigen in negatieve zin afwijkend gedrag vertoonden en erg angstig waren geworden. Ook op school werd een gedragsverandering bij de minderjarigen gezien, maar in mindere mate dan de moeder beschreef.
Omdat het voor de minderjarigen van belang is om te weten wie hun biologische vader is dient de statusvoorlichting volgens de JGB te worden voortgezet. Het laten plaatsvinden
van proefcontacten tussen de minderjarigen en de biologische vader is hiervan een wezenlijk onderdeel. Zodoende kan worden bekeken hoe de minderjarigen op hun biologische vader reageren, waarna de (on)mogelijkheden voor een omgangsregeling in kaart kunnen worden gebracht. Proefcontacten zijn alleen haalbaar als de moeder de minderjarigen hiervoor in emotionele zin toestemming geeft. Hoewel de moeder haar medewerking heeft verleend aan de statusvoorlichting en zij in dit kader toestemming heeft gegeven voor gesprekken tussen de JGB en de minderjarigen, heeft de JGB de indruk dat van emotionele toestemming vanuit de moeder geen sprake is. De moeder wil de minderjarigen vanuit haar eigen ervaringen met de biologische vader uit het verleden beschermen en acht omgang met de biologische vader niet in hun belang. Door deze situatie is de statusvoorlichting gestagneerd. De JGB vreest dat de proefcontacten niet van de grond zullen komen als deze niet in een beschikking worden vastgelegd. Dit lijkt nog de enige mogelijkheid te zijn om iets te bereiken.
Standpunt van de biologische vader
Door en namens de biologische vader is ter zitting aangegeven dat hij de gehele gang van zaken betreurt. Het onderhavige verzoek is reeds in september 2011 ingediend, maar er is weinig vooruitgang geboekt. Het is duidelijk dat de moeder nooit achter omgang tussen de biologische vader en de minderjarigen heeft gestaan. De door de moeder beschreven reactie van de minderjarigen op de statusvoorlichting past hierbij. Volgens de vader moet er nu worden doorgepakt door proefcontacten tussen hem en de minderjarigen vast te stellen. De statusvoorlichting is te vrijblijvend verlopen. Aan de minderjarigen is de boodschap gegeven dat zij een andere biologische vader hebben dan zij dachten, maar zij weten tot op heden niet wat dit voor hen betekent. Dit moet voor hen verwarrend zijn. Er dient thans duidelijkheid te komen, zowel voor de minderjarigen als voor partijen. De vader heeft zijn leven op orde. Hij beschikt over een sociaal netwerk en heeft al drie jaar een vaste begeleider. Esdégé Reigersdaal heeft de mogelijkheid om de proefcontacten tussen de vader en de minderjarigen te begeleiden.
Standpunt van de moeder
Door en namens de moeder is ter zitting aangevoerd dat zij het niet eens is met de visie van de JGB. Het bevreemdt de moeder dat de JG ter zitting stelt dat er proefcontacten moeten worden opgelegd, terwijl uit het laatste proces-verbaal van 15 mei 2014 alsmede het bericht van de JGB van 2 september 2014 blijkt dat de JGB betwijfelde of proefcontacten in het belang van de minderjarigen konden worden geacht. Bovendien zou het al dan niet laten plaatsvinden van proefcontacten volgens de moeder afhankelijk worden gesteld van de reactie van de minderjarigen op de statusvoorlichting.
De moeder betwist de stelling van de JG dat zij de minderjarigen geen emotionele toestemming heeft gegeven voor contact met de biologische vader. Zij heeft tot op heden altijd haar medewerking aan de JGB verleend en het belang van de minderjarigen voorop gesteld. Ondanks de heftige reactie van de minderjarigen na het gesprek met de JGB op 10 juni 2014 heeft de moeder meerdere malen geprobeerd het onderwerp ‘biologische vader’ verder met de minderjarigen te bespreken door middel van de door de JGB gebruikte methode ‘Words en Pictures’. Omdat de minderjarigen angstig bleven en negatief gedrag vertoonden, is de moeder hiermee in hun belang gestopt. Sindsdien gaat het beter met de minderjarigen, zowel thuis als op school. De moeder stelt zich dan ook op het standpunt dat de grens is bereikt. Duidelijk is dat het onderwerp ‘biologische vader’ te veel spanning bij de minderjarigen oplevert. Proefcontacten zijn hierdoor niet mogelijk, laat staan het vaststellen van een omgangsregeling tussen de biologische vader en de minderjarigen. Het verzoek van de biologische vader moet daarom worden afgewezen.
Visie van de Raad
De Raad heeft ter zitting van 15 mei 2014 aangegeven dat er voortvarend te werk moest worden gegaan met het geven van statusvoorlichting aan de minderjarigen, zodat vervolgens een nader advies zou kunnen worden gegeven over de mogelijkheden voor omgang tussen de biologische vader en de minderjarigen.
Ter zitting van 10 februari 2015 heeft de Raad aangegeven dat de huidige situatie bij de minderjarigen voor veel verwarring moet hebben gezorgd. De Raad vraagt zich gelet op het gedrag dat de minderjarigen na de statusvoorlichting zouden hebben laten zien af waarom de moeder geen hulpverlening voor hen heeft ingezet. De minderjarigen hebben de boodschap gekregen dat zij een andere biologische vader hebben dan zij dachten, maar kunnen dit niet op een adequate wijze verwerken. De Raad acht het voor de minderjarigen van belang dat er duidelijkheid komt over het vervolgtraject.
DE BEOORDELING
De rechtbank dient thans te beoordelen of het vaststellen van een omgangsregeling
tussen de biologische vader en de minderjarigen in het belang kan worden geacht van de minderjarigen.
Sinds indiening van het verzoekschrift op 15 september 2011 is de behandeling van de zaak diverse malen aangehouden en heeft de Raad op verzoek van de rechtbank twee onderzoeken verricht, een omgangsonderzoek alsmede een beschermingsonderzoek. Hieruit is naar voren gekomen – kort samengevat - dat het voor de (identiteits)ontwikkeling van de minderjarigen van belang is om te weten wie hun biologische vader is. In dit kader diende aan de minderjarigen statusvoorlichting te worden gegeven door de moeder en hulpverlening te worden ingezet zodat de moeder haar negatieve gevoelen jegens de biologische vader kon leren hanteren, waarna de Raad nader advies zou geven over de omgangsregeling. Omdat duidelijk werd dat dit niet binnen een vrijwillig kader van de grond zou komen, zijn de minderjarigen op verzoek van de Raad bij op 6 maart 2013 onder toezicht gesteld van (thans) de Jeugd- en Gezinsbeschermers, welke maatregel laatstelijk is verlengd tot 10 april 2015.
De rechtbank constateert dat het ondanks de ondertoezichtstelling lang heeft geduurd voordat de statusvoorlichting aan de minderjarigen is gestart. De JGB heeft op 10 juni 2014 aan de minderjarigen verteld dat zij een andere biologische vader hebben dan zij tot dan toe dachten. De statusvoorlichting heeft echter geen vervolg gekregen. De minderjarigen stelden zich na het gesprek van 10 juni 2014 jegens de JGB dusdanig terughoudend op dat het voor haar niet mogelijk was het onderwerp ‘biologische vader’ verder ter sprake te brengen. Volgens de moeder lieten de minderjarigen daarnaast een negatieve gedragsverandering zien, welke door de school in mindere mate werd gezien, en is het de moeder naar eigen zeggen niet gelukt om de statusvoorlichting voort te zetten, ondanks meerdere pogingen van haar hiertoe.
Het lijkt erop dat de moeder en de JGB thans in een patstelling zijn beland. Hoewel de
JGB eerder haar twijfels heeft geuit over proefcontacten, heeft de JGB ter zitting van 10 februari 2015 gesteld dat de minderjarigen het recht hebben om te weten wie hun biologische vader is en proefcontacten een wezenlijk onderdeel vormen van de statusvoorlichting. Dat de moeder hiervoor in emotionele zin haar toestemming geeft aan de minderjarigen speelt een belangrijke rol. De JGB en de moeder verschillen echter van mening of hiervan al dan niet sprake is. De zaak is door deze situatie sinds enkele maanden gestageerd.
De rechtbank is van oordeel dat er in de gegeven omstandigheden geen weloverwogen en zorgvuldige beslissing kan worden genomen op het onderhavige verzoek. Er bestaan nog te veel onduidelijkheid over de (on)mogelijkheden tot omgang tussen de biologische vader en de minderjarigen. Hoewel begrijpelijk is dat partijen behoefte hebben aan duidelijkheid, ziet de rechtbank gelet op de ingrijpende gevolgen van de beslissing die moet worden genomen en de jonge leeftijd van de minderjarigen, aanleiding om de zaak opnieuw voor onderzoek
te verwijzen naar de Raad.
De Raad dient te onderzoeken of de minderjarigen thans, nu de statusvoorlichting (deels) heeft plaatsgevonden, over voldoende draagkracht beschikken voor omgang met de biologische vader. Het staat de Raad hierbij vrij om proefcontacten tussen de biologische vader en de minderjarigen te faciliteren, teneinde een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag. Indien voldoende draagkracht bij de minderjarigen aanwezig wordt geacht, dient door de Raad te worden aangegeven welke omgangsregeling het meest in hun belang kan worden geacht en op welke wijze deze regeling het beste kan worden opgebouwd.
Indien de Raad op basis van haar onderzoek tot de conclusie komt dat er bij de minderjarigen geen, althans onvoldoende draagkracht bestaat voor omgang met de biologische vader, dient te worden omschreven welke belemmerende factoren er bij de ouders, de biologische vader en/of de minderjarigen bestaan en op welke wijze deze kunnen worden weggenomen.
De rechtbank houdt de behandeling van de zaak aan tot een
nadere behandeling te zitting,
op een nader te bepalen datum en tijdstip
eind juni/begin juli 2015, in afwachting van een rapportage en advies van de Raad.
DE BESLISSING
De rechtbank:
- stelt de stukken in handen van de Raad, teneinde een onderzoek te doen zoals omschreven in het voorgaande;
- houdt de behandeling van de zaak aan tot een
nadere behandeling te zitting,
op een nader te bepalen datum en tijdstip
eind juni/begin juli 2015, in afwachting van een rapportage en advies van de Raad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. van der Heijden, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van S. Rebel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2015
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.