3.3.Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt eerst voorop tegen welke achtergrond de tenlastelegging dient te worden beoordeeld.
Artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) garandeert het recht op vrije meningsuiting:
“Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.”
Die garantie is echter niet absoluut. In het tweede lid van artikel 10 EVRM worden beperkingen op dat recht opgenomen. Eén van die beperkingen is dat er bij wet regels kunnen worden gesteld om de vrijheid van meningsuiting in te perken in verband met de bescherming van de goede naam van een ander.
Uit vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat grote voorzichtigheid in acht dient te worden genomen bij de vraag in hoeverre inbreuk gemaakt kan worden op het recht van vrijheid van meningsuiting. Het Europese Hof heeft daarbij aangegeven, dat een van de essentiële beginselen van een democratische maatschappij en de ontwikkeling ervan, bestaat uit de vrijheid van meningsuiting.
In de onderhavige zaak spelen daarbij nog twee factoren een rol; allereerst zijn de uitlatingen gedaan door een journalist en daarnaast betreffen de uitlatingen onder meer politici in en van de gemeente Alkmaar.
Door het EHRM wordt in vaste rechtspraak uitdrukkelijk verwezen naar de omstandigheid, dat een journalist, die de intentie heeft gehad een bijdrage te leveren aan een maatschappelijk debat, niet te snel belemmerd mag worden in zijn werkzaamheden. De pers speelt immers een belangrijke rol in een democratische samenleving; het EHRM benoemt de rol van de pers als “publieke waakhond”. Artikel 10 EVRM beschermt daarbij niet alleen het recht om populaire opvattingen en ideeën te spuien, maar beschermt ook informatie en ideeën die beledigen, grieven of shockeren. Het laat daarbij weinig ruimte voor beperkingen van het recht op vrije meningsuiting ten aanzien van politieke uitlatingen of uitlatingen met betrekking tot het publiek belang.
In de onderhavige zaak dient de rechtbank vast te stellen of verdachte met zijn uitlatingen de grens heeft overschreden die door de rechtspraak van het Europese Hof wordt getrokken en of hij de aangevers heeft beledigd.
Zich beledigd voelen is een subjectieve ervaring. Bij het strafrechtelijke begrip beledigen is een zekere objectivering nodig. De rechter dient bij de beoordeling hiervan allereerst te beoordelen of de uiting op zichzelf beledigend is, met andere woorden, of de gedane uiting op zichzelf geschikt is om iemands waardigheid, die hem in het maatschappelijk verkeer toekomt, aan te randen.
In de tweede plaats dient te worden beoordeeld of de context waarin de uiting is gedaan het beledigend karakter van de uiting wegneemt dan wel het omgekeerde, of die context aan die uiting die op zichzelf niet beledigend is, dat karakter juist wel verleent.
Ten slotte komt de vraag aan de orde of de uiting al dan niet onnodig grievend is.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft als journalist op zijn blog een serie artikelen geplaatst, waarbij hij zich kritisch uitlaat over het door de gemeente Alkmaar en OPA gevoerde cultuurbeleid en in het bijzonder het beleid van de wethouder van cultuur [aangeefster]. Na jarenlang overleg en onderhandelingen was in de gemeente Alkmaar in 2011 het zogenoemde Yxie-project afgerond. Er zou een kunstencentrum worden geopend: een “cultuurpodium voor woord, beeld en geluid”. Het inmiddels nieuwe college van B & W besloot echter een eind te maken aan het project. Onder meer daartegen ageerde verdachte in zijn blogs.
Verdachte heeft in het vijfde artikel van zijn serie, met als titel: “De Kultuurkamer terug in Alkmaar”, van 10 november 2013 de volgende teksten gebruikt:
“De stank uit het plaatselijke Gemeentehuis begint zich te verspreiden over heel Nederland. Het begint hier te ruiken naar Nazi-toestanden.”
“Toen Hitler en de nazi's de macht in Duitsland over gingen nemen, had dat ook gevolgen voor de kunst. Er werd onderscheid gemaakt tussen 'goede' en 'slechte' kunst (...) Duidelijk is dat de kunstwerken geen on-Duitse en pacifistische kenmerken mocht vertonen.
Vervang de nazi's door OPA en Duitsland voor Alkmaar en je komt op dezelfde kunstfilosofie uit. Het doet hier ook nog eens denken aan de schandelijke Nederlandse kultuurkamer, in '41 door de bezetter in het leven geroepen om de kunst aan banden te leggen.”
Deze tekst heeft enkele uren op het blog gestaan. Verdachte heeft de tekst na verschillende reacties verwijderd.
In het artikel “OPA nieuwbrief # 1 van 28 november 2013 heeft verdachte de volgende tekst gebruikt:
“Wij hebben in een snelle actie OPA beschuldigd van Nazi-praktijken. Dat hebben we maar gauw van de site gehaald, want niemand kan blijkbaar nog goed lezen. We hebben niet gezegd dat OPA-leden Nazi's zijn. Integendeel; het zijn doodgoeie mensen, die van een borreltje houden. Er zit zelfs een huisschilder bij. Alleen dat de OPA-leiding Nazi-trekjes vertoont. Met betrekking tot de kunst.... De cultuurwethouder [aangeefster] wil namelijk alleen kunst van vroeger. Dit doet denken aan de entartete kunst in Hitler – Duitsland.”
Dat de aangevers, in het bijzonder [aangeefster], de door verdachte gebruikte bewoordingen als een aantasting van hun eer en goede naam ervaren acht de rechtbank op zichzelf voorstelbaar. [aangeefster] heeft dat in haar verklaring bij de rechter-commissaris ook duidelijk onder woorden gebracht. Echter, uit de door verdachte gebruikte bewoordingen blijkt dat hij zich keert tegen het cultuurbeleid van de wethouder en OPA en zich niet richt op de persoon van aangeefster. Verdachte ageert in zijn betoog tegen het cultuurbeleid en vervolgens maakt hij daarbij een – al dan niet sterk overdreven – vergelijking met de wijze waarop kunst onder het nazi-regime aan banden werd gelegd door onder meer de instelling van de Kultuurkamer.
[aangever], fractievoorzitter van OPA en van beroep huisschilder, heeft verklaard zich met name beledigd te hebben gevoeld door de door verdachte gebruikte zin: “Er zit zelfs een huisschilder bij”, omdat hij meent dat hij op deze wijze wordt vergeleken met Hitler. Ook hij heeft in zijn verklaring bij de rechter-commissaris zijn beledigde gevoel duidelijk gemaakt. [aangever] heeft daarbij ook aangegeven dat hij natuurlijk niet wist hoe verdachte dat precies bedoelde, maar dat het zo bij hem overkwam. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit feitelijke lezing van de door verdachte gebruikte bewoordingen niet dat verdachte [aangever] heeft willen vergelijken met Hitler, maar slechts dat onder de OPA-leden een huisschilder is. Aanwijzingen van het opzettelijk beledigend karakter van de term huisschilder zijn in de stukken van het dossier niet te vinden. De rechtbank laat daarbij in het midden of Hitler ooit werkelijk huisschilder is geweest, of dat dit slechts een hardnekkige mythe is. De meldingen daarover in historische bronnen lopen uiteen.
In de door de burgemeester namens het College gedane aangifte heeft de burgemeester verklaard dat het College zich beledigd heeft gevoeld door de zinsnede: “Vervang de nazi's door OPA en Duitsland voor Alkmaar en je komt op dezelfde kunstfilosofie uit. Het doet hier ook nog eens denken aan de schandelijke Nederlandse kultuurkamer, in '41 door de bezetter in het leven geroepen om de kunst aan banden te leggen.” Desgevraagd heeft de burgemeester in het verhoor door de rechter-commissaris bevestigd dat het deze zinsnede was waardoor het College zich beledigd voelde zonder echter concreet te maken waarom dat het geval was. De burgemeester heeft wel toegelicht waarom hij zich beledigd voelde, namelijk door de vergelijking met de nazi’s. Nog daargelaten de juistheid van deze interpretatie, zoals hiervoor overwogen, is het de rechtbank niet duidelijk geworden waardoor de burgemeester, dan wel het College, zich beledigd voelde, nu de burgemeester en het College in deze zinsnede in het geheel niet genoemd worden.
Verdachte heeft door sterk te overdrijven een vergelijking gemaakt tussen het cultuurbeleid van de gemeente Alkmaar, en in het bijzonder het beleid van de wethouder van cultuur, met de Kultuurkamer zoals ingesteld onder het naziregime. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze woorden, niet beledigend in strafrechtelijke zin. Bij de beoordeling daarvan is ook de wijze waarop deze uitingen zijn gedaan, in een artikel op een blog, van belang. Dat aangevers de bewoordingen wel zo hebben ervaren doet daar niet aan af.
Ook de context waarin de artikelen zijn geschreven maakt dat niet anders. De gewraakte alinea’s maken onderdeel uit van een serie artikelen die verdachte over het onderwerp cultuurbeleid van de gemeente Alkmaar heeft geschreven. Verdachte is werkzaam als journalist en heeft verklaard hiermee een bijdrage te hebben willen leveren aan het politieke debat. Wanneer de ten laste gelegde bewoordingen, in samenhang met de overige tekst van de artikelen, worden gelezen, mede bezien in de context en de inhoud van de artikelen, kan niet gezegd worden dat de betreffende bewoordingen nodeloos grievend zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de tenlastegelegde uitlatingen niet beledigend zijn in de zin van artikel 266 en/of 267 Sr en zal verdachte van het tenlastegelegde vrijspreken. Verdachte heeft met zijn uitlatingen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting niet overschreden.