ECLI:NL:RBNHO:2015:2331

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
15/870622-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door invoer van cocaïne via luchthaven Schiphol

Op 19 maart 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne. De zaak betreft meerdere incidenten waarbij de verdachte betrokken zou zijn geweest bij de invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol. De tenlastelegging omvatte verschillende data en hoeveelheden cocaïne die door koeriers zijn ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 maart 2013 en 21 maart 2014 betrokken was bij de invoer van respectievelijk 3.007,4 gram en 2.675,9 gram cocaïne. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot partiële vrijspraak van de tenlastelegging gevolgd, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldoende concreet was en dat de verdachte zich kon verdedigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer:
15/870622-14(P)
Uitspraakdatum: 19 maart 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres 1],
thans gedetineerd in Penitentiair Psychiatrisch Centrum Amsterdam, te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Hagemeier, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
3 februari 2013 tot 9 september 2014, in elk geval op of omstreeks
- 3 februari 2013 en/of
- 8 maart 2013 (zaak [koerier 1]) en/of
- 21 maart 2014 (zaak [koerier 2]) en/of
- 22 maart 2014 (zaak [koerier 3]),
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, een of meermalen (telkens) opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van
de Opiumwet, te weten op of omstreeks
- 3 februari 2013 een onbekend gebleven hoeveelheid en/of
- 8 maart 2014 een hoeveelheid van 3.007,4 gram en/of
- 21 maart 2014 een hoeveelheid van 2.675,9 gram en/of
- 22 maart 2014 een hoeveelheid van 2.983,2 gram,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 februari 2013
tot 9 september 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Rotterdam
en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in
het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het
(telkens) opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft
getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te
plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens),
- een of meer personen weggebracht en/of opgehaald van de luchthaven Schiphol
en/of
- met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s)
en/of afnemer(s) (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden.

2.Beroep op nietigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voor wat betreft de ten laste gelegde voorbereidingshandeling (partieel) nietig dient te worden verklaard. De voorbereidingshandelingen zijn onvoldoende feitelijk uitgewerkt doordat er geen namen en data zijn vermeld. Hierdoor is niet duidelijk welke feitelijke gedragingen verdachte op dit punt worden verweten en aldus heeft verdachte zich derhalve onvoldoende op zijn verdediging ter terechtzitting kunnen voorbereiden.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit de bewoordingen van de tenlastelegging volgt dat verdachte wordt verweten dat hij de daarin genoemde voorbereidingshandelingen heeft verricht door het uitvoeren van de -achter twee streepjes- opgenomen feitelijke gedragingen. Deze gedragingen zijn voldoende concreet geformuleerd. .De rechtbank is van oordeel dat gezien de inhoud van het complete dossier en het geheel van de tenlastegelegde strafbare feiten in onderlinge samenhang bezien, de verdachte in staat moet worden geacht de tekst van de tenlastelegging te kunnen begrijpen en zich daartegen te verdedigen. De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 van het wetboek van Strafvordering voldoet en verwerpt daarom het nietigheidsverweer van de verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding ook voor het overige geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot partiële vrijspraak van het ten laste gelegde en voor het overige tot bewezenverklaring daarvan. Er is volgens de officier van justitie onvoldoende bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij:
- de invoer van cocaïne door koerier [koerier 3] op 22 maart 2014 en
- het vanuit Suriname naar Nederland verzonden postpakket met cocaïne.
Voor de betrokkenheid van verdachte bij de overige ten laste gelegde cocaïnetransporten en het uitvoeren van de overige voorbereidingshandelingen voor cocaïnetransporten (cumulatief/alternatief ten laste gelegd), is wel voldoende (schakel)bewijs. De officier van justitie merkt op dat de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen zien op het incident met betrekking tot mevrouw [koerier 4], voor wie verdachte (kennelijk) een reis heeft geboekt en tevens op een tapgesprek van 13 juni 2014 waaruit blijkt dat verdachte een ticket voorhanden heeft voor een (onbekend gebleven) vrouw die de volgende dag zou vertrekken, kennelijk voor een drugstransport.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, vanwege onvoldoende bewijs voor zijn betrokkenheid bij alle ten laste gelegde incidenten.
3.3.
Partiële vrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd met betrekking tot:
- de invoer van cocaïne op 3 februari 2013;
- de invoer van cocaïne op 22 maart 2014, waarbij mevrouw [koerier 3] is aangehouden als koerier;
- de voorbereidingshandelingen.
De rechtbank overweegt daartoe dat ten aanzien van het incident van 3 februari 2013 het wettig bewijs niet toereikend is. Niet gebleken is dat daarbij cocaïne is ingevoerd noch is sprake van omstandigheden die als schakelbewijs kunnen meewerken. De rechtbank kan niet vaststellen dat sprake is van eenzelfde modus operandi als bij de cocaïnetransporten waarbij koeriers [koerier 1] en [koerier 2] betrokken zijn geweest. Bij die transporten is verdachte immers opgetreden als afhaler van de koerier met de cocaïne, terwijl verdachte, in de visie van het openbaar ministerie, bij het incident van 3 februari 2013 zelf zou zijn opgetreden als koerier. Dat verdachte mogelijk een rugtas van eenzelfde merk bij zich droeg als rond die tijd is gebruikt door (andere) koeriers, onder wie [koerier 1], en dat verdachte zich vreemd heeft gedragen op Schiphol, draagt weliswaar bij aan de verdenking dat verdachte als koerier is opgetreden, maar het betreft – ook in samenhang bezien – aanwijzingen van onvoldoende gewicht om als wettig en overtuigend bewijs te kunnen dienen.
Wat betreft de tenlastegelegde invoer van cocaïne door koerier [koerier 3] op 22 maart 2013 blijkt uit het dossier onvoldoende van de betrokkenheid van verdachte om tot bewezenverklaring van deze invoer te komen.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verdachte van de cumulatief/alternatief ten laste gelegde voorbereidingshandelingen dient te worden vrijgesproken, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de betreffende in de tenlastelegging opgenomen feitelijke handelingen heeft verricht. Niet blijkt dat verdachte in verband met het vermoedelijk voorgenomen drugstransport van [koerier 4] iemand heeft weggebracht of opgehaald, of dat hij daaromtrent contacten heeft gelegd of onderhouden. De inhoud van het getapte telefoongesprek op 13 juni 2014 vormt onvoldoende wettig bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij een mogelijk drugstransport.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt voor wat de overige incidenten betreft tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde op grond van het volgende.
Met betrekking tot het incident van 8 maart 2013 (koerier [koerier 1]):
[koerier 1] is op 8 maart 2013 vanuit [geboorteplaats] aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Bij controle van de rugtas die [koerier 1] als handbagage met zich meevoerde, bleek deze drie sealbags te bevatten met daarin een poederachtige stof [2] . Het nettogewicht van de stof was in totaal 3007,4 gram [3] . Daarvan zijn drie monsters verzonden naar het Douane Laboratorium. Uit het rapport van het Douane Laboratorium is gebleken dat alle drie de monsters cocaïne bevatten. [4]
[koerier 1] verklaarde tegenover verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee (Kmar)dat:
  • Hij denkt dat meneer “[medeverdachte 1]” ([medeverdachte 1]) die hem zou ophalen zijn tas zou overnemen;
  • [medeverdachte 1] de neef is van zijn vriendin en woont in Rotterdam op de [adres 2] ;
  • [medeverdachte 1] hem in contact heeft gebracht met [persoon 1] om het appartement te huren;
  • het telefoonnummer van [medeverdachte 1] [telefoonnummer 1] is
Bij onderzoek van de telefoon van [koerier 1] zijn de volgende met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] gewisselde sms-berichten aangetroffen:
ontvangen op 7 maart 2014:
“Gaat het daar”,
ontvangen op 7 maart 2014:
“hep je het al of niet”,
ontvangen op 7 maart 2014:
“Wat je kan niet bellen”,
ontvangen op 7 maart 2014:
“Ben je al weg”,
ontvangen op 7 maart 2014:
“Ben je al weg dan”,
ontvangen op 7 maart 2014:
“Waarom bel je niet”
verzonden op 8 maart 2014
: “Als je om 11uur op Schiphol bent is het goed”
verzonden op 8 maart 2014:
“Nee over tien minuten vertrekken we en de reistijd is zeven uur lang dus geen tegen wind maar mee” [6]
Verdachte verklaarde dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] bij hem in gebruik is geweest, maar sinds enige tijd niet meer. [7] In een op 16 juni 2014 opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek gevoerd met nummer [telefoonnummer 1] bevestigt de gebruiker dat hij [verdachte] is. In een op 16 juni 2014 opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek gevoerd met nummer [telefoonnummer 1] maant degene met wie de gebruiker belt hem meermaals het telefoonnummer weg te gooien. [8]
Uit onderzoek van de bij [koerier 1] aangetroffen mobiele telefoon bleek dat het eigen nummer van deze telefoon [telefoonnummer 2] is. Verder is naar voren gekomen dat:
- het telefoonnummer van [koerier 1] op 22 februari 2013 (de vertrekdag van [koerier 1] naar Suriname [9] ) een paal aanstraalde in de buurt van de [adres 2] in Rotterdam (alwaar verdachte woonde);
  • de telefoonnummers van [koerier 1] en van verdachte 79 maal met elkaar contact hebben gehad in de periode van 4 februari t/m 9 maart 2013;
  • het telefoonnummer van [koerier 1] drie maal is gebeld door het telefoonnummer van verdachte, nadat [koerier 1] is aangehouden;
  • de telefoon van verdachte op de dag van de aanhouding van [koerier 1] (zijnde 8 maart 2013) omstreeks 10:14 uur een GSM paal aanstraalde op de luchthaven Schiphol en omstreeks 12:02 de luchthaven Schiphol verliet en vertrok richting Rotterdam.
In Rotterdam is geen [adres 2]. Verdachte woonde sinds 16 september 2010 op het adres [adres 2] 264 Rotterdam. [11] [koerier 1] is bij vonnis van deze rechtbank d.d. 21 juni 2013 veroordeeld voor de opzettelijke invoer van cocaïne op 8 maart 2013 tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden [12] .
Bewijsoverweging:
De rechtbank concludeert uit vorenoverwogene in de eerste plaats dat verdachte in de tenlastegelegde periode de gebruiker was van nummer [telefoonnummer 1]. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [koerier 1] niet kent. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig, gelet op het veelvuldige telefonische contact dat tussen beide personen heeft plaatsgevonden en de verklaring die [koerier 1] bij de Kmar heeft afgelegd. De rechtbank houdt het, gelet op de overige redengevende feiten en omstandigheden, er voor dat het sms-bericht (
“hep je het al of niet”)over cocaïne moet gaan en gaat er van uit dat zowel verdachte als [koerier 1] hun ontkennende verklaring(en) slechts hebben afgelegd met het doel om de waarheid te bemantelen, te weten dat verdachte op 8 maart 2013 naar Schiphol is gereisd om [koerier 1] en de door hem (willens en wetens) ingevoerde cocaïne daar af te halen. Gelet op de aard, inhoud en veelheid van hun contacten, is daarbij tussen verdachte en [koerier 1] sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking zodat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van de cocaïne.
Met betrekking tot het incident van 21 maart 2014 (koerier [koerier 2]):
Op 21 maart 2014 is [koerier 2] vanuit [geboorteplaats] (Suriname) op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aangekomen. Bij [koerier 2] is een douanecontrole uitgevoerd en is een zwarte koffer onderzocht. In de koffer zijn 27 pakketten aangetroffen, waarin een witkleurige stof zat met een totaal netto gewicht van 2.675,9 gram. [13] Het Douane Laboratorium heeft vastgesteld dat de aangeboden stof cocaïne bevatte. [14] Op 21 maart 2014 zagen verbalisanten om 9:45 uur een man (die later bleek te zijn verdachte) in aankomsthal 4, de hal waarvan het hen ambtshalve bekend is dat de personen binnenkomen van de vluchten die door de douane worden onderworpen aan de zogenaamde 100% controle, waaronder de vlucht van [koerier 2]. Zij zagen verdachte geïnteresseerd kijken in de richting van waaruit de passagiers de landside betreden vanaf de airside. Op het moment dat geüniformeerde medewerkers van de Kmar in de hal een andere man aanspraken, zagen zij dat verdachte in de richting keek van deze medewerkers en vervolgens direct opstond en wegliep in de richting van de centrale hal van Schiphol. Vervolgens werd verdachte onderworpen aan een persoonscontrole en legitimeerde hij zich. [15] Uit onderzoek van de twee onder [koerier 2] in beslag genomen telefoons, een Nokia en een Samsung [16] , bleek dat op haar Samsung een ontvangen gesprek stond geregistreerd van het telefoonnummer [telefoonnummer 1], in gebruik bij verdachte, gevoerd op 20 maart 2014. [17] [koerier 2] verklaarde dat beide telefoons van haar zijn en dat zij (onder meer) gebruik maakt van het Nederlandse telefoonnummer [telefoonnummer 3]. [18] Uit onderzoek van de telefoons is voorts gebleken dat:
- het eigen nummer van de Samsung van [koerier 2] [telefoonnummer 4] is;
- gedurende de bevraagde periode een tweede simkaart, voorzien van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] is geplaatst geweest in de Nokia van [koerier 2];
- de gebruiker van telefoonnummers [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 4] 11 maal contact heeft gehad met het bij verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer [telefoonnummer 1], waarvan eenmaal op 9 februari 2014 en eenmaal op 21 maart 2014 om 9:36 uur;
- zowel het telefoonnummer van verdachte, als het telefoonnummer [telefoonnummer 3], contact hebben gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 6];
- het nummer van verdachte negenenzestig maal met dit nummer contact heeft gehad in de periode van 15 december 2013 tot en met 1 april 2014;
- de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 6] driemaal belde op 21 maart 2014, vlak na de aanhouding van [koerier 2], met het telefoonnummer [telefoonnummer 3];
- de telefoonnummers [telefoonnummer 1] van verdachte en het telefoonnummer [telefoonnummer 6] voornamelijk contact hebben in de periode dat [koerier 2] in Suriname verbleef. [19]
[koerier 2] verklaarde ten tijde van haar verhoor als getuige in de strafzaak van verdachte dat de vader van verdachte ([vader]) de neef is van haar vader en dat zij verdachte kent. [20] Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij de zoon is van [vader]. [21] [koerier 2] is bij vonnis van deze rechtbank d.d. 27 juni 2014 veroordeeld voor de opzettelijke invoer van cocaïne op 21 maart 2014 tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden [22] .
Bewijsoverweging:
Uit vorenoverwogene leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat [koerier 2] cocaïne smokkelde en dat hij haar kwam afhalen van Schiphol. De ontkennende verklaring van verdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig, met name gelet op de directe en indirecte telefooncontacten tussen verdachte, [koerier 2] en een onbekende derde in Suriname in en rond de periode dat [koerier 2] in Suriname was, het feit dat [koerier 2] heeft verklaard iets voor verdachte mee te nemen en de aanwezigheid van verdachte bij de aankomst van [koerier 2] op Schiphol. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat [koerier 2] de cocaïne opzettelijk heeft ingevoerd.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 maart 2013 (zaak [koerier 1]) en 21 maart 2014 (zaak [koerier 2]) te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, te weten op
- 8 maart 2013 een hoeveelheid van 3.007,4 gram en
- 21 maart 2014 een hoeveelheid van 2.675,9 gram
van een materiaal bevattende cocaïne
.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van de periode die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft tweemaal schuldig gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne. De eerste maal ging het om een hoeveelheid van 3.007,4 gram en de tweede maal om een hoeveelheid van 2.675,9 gram. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheden waren van dien aard, dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 september 2014, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat slechts een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt. Bij het bepalen van de duur van deze straf neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte feitelijk tweemaal is opgetreden als afhaler van een koerier en aldus een zodanige rol in de organisatie vervult, dat hij zelf niet het grootste risico op ontdekking heeft gelopen. Voorts komt uit het dossier naar voren dat verdachte daarnaast hand- en spandiensten verricht voor een drugsorganisatie, zoals het regelen van vliegtickets. Verdachte heeft de internationale drugshandel bevorderd door voor een drugsorganisatie het verdere vervoer en de overdracht van verdovende middelen na invoer in Nederland mogelijk te maken. De rechtbank ziet verdachte als een schakel die een onmisbare bijdrage levert aan de georganiseerde invoer van harddrugs, maar ook dat zijn rol vooral uitvoerend van aard was.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank verdachte van een groter deel van de ten laste gelegde incidenten zal vrijspreken dan door de officier van justitie is gevorderd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 (VEERTIG) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mrs. I.A.M. Tel en M.A.H. van der Woude, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 maart 2015.
Mrs Gruijters en Van der Woude zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 8 maart 2013 (dossierparagraaf 1.1, opgenomen in map 2).
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 10 maart 2013 (dossierparagraaf 1.1.4, opgenomen voorin map 2).
4.Deskundigenrapport van het Douane Laboratorium Amsterdam d.d. 13 maart 2013 met als kenmerk 2389X13, opgemaakt door de hoofdscheikundige drs. M.M. Sarneel (losse bijlage).
5.Proces-verbaal van verhoor van [koerier 1] d.d. 9 maart 2013 (dossierparagraaf 1.4 map 2).
6.Proces verbaal d.d. 10 maart 2013 en bijlage (bijlage 1.5, map 2).
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 september 2014 (bijlage 1.1.5, map 1, pagina 3).
8.Proces-verbaal bevindingen tapgesprekken van 7 augustus 2014 (bijlage 2.3.6, map 1).
9.Proces-verbaal van verhoor van [koerier 1] d.d. 9 maart 2013 (dossierparagraaf 1.4 map 2).
10.Proces-verbaal van belcontacten [koerier 1] – [verdachte] van 27 mei 2013 (bijlage 2.3.1, map 1).
11.Proces-verbaal van bevindingen GBA 7 augustus 2014 (bijlage 2.1.5, map 1).
12.Een schriftelijk bescheid, vonnis van de rechtbank Noord-Holland d.d.21 juni 2013, parketnummer 15/800305-13 (los opgenomen).
13.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 21 maart 2014 (dossierparagraaf 1.1.4, map 2).
14.Deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 27 maart 2014, kenmerk 3771 X 14 (los opgenomen).
15.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 maart 2014 (bijlage 2.1.7, map 1) en een proces-verbaal d.d. 21 maart 2014 met bijlage (mutatienummer: PL27RG/14-023383, gevoegd achter bijlage 2.1.7, map 1).
16.Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 21 maart 2014, map 2).
17.Proces-verbaal d.d. 25 maart 2014 (mutatienummer: PL27RP/14-023357, gevoegd achter het proces-verbaal van onderzoek van verdovende middelen dat is genummerd als dossierparagraaf 1.1.4, map 2).
18.Proces-verbaal van verhoor [koerier 2] d.d. 23 maart 2014 (dossierparagraaf 1.3, p. 6 onderaan, map 2).
19.Proces-verbaal van analyse historische gegevens telecom d.d. 20 mei 2014 (bijlage 2.3.2, map 1).
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [koerier 2] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2015 (losse bijlage);
21.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2015.
22.Een schriftelijk bescheid, vonnis van de rechtbank Noord-Holland d.d. 27 juni 2014, parketnummer 15/820342-14 (los opgenomen).