De beoordeling
8. In het arrest van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525) heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op prejudiciële vragen over de positie van de beschermingsbewindvoerder in civiele procedures. In dit arrest is – onder meer – geoordeeld dat in geval van beschermingsbewind, als de rechtszaak onder bewind gestelde goederen betreft, de bewindvoerder de (formele) procespartij is. Onderhavige vordering heeft betrekking op zaken die behartigd moeten worden door de bewindvoerder. De bewindvoerder is dan ook terecht als formele procespartij gedagvaard en zij vertegenwoordigt [gedaagde] in rechte. 9. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
10. Woonwaard stelt dat [gedaagde] toerekenbaar is tekort geschoten aangezien zij niet langer haar hoofdverblijf in de woning heeft en zij bovendien de woning onderverhuurt. Ter onderbouwing van die stellingen heeft Woonwaard meldingen van omwonenden, overgelegd. Deze meldingen betreffen onderverhuur van de woning en daardoor veroorzaakte overlast. Met name komt naar voren dat er regelmatig meerdere onbekende mensen in en uit de woning lopen of daarin aanwezig zijn en dat er met regelmaat (nachtelijke) overlast wordt veroorzaakt door de in de woning aanwezige personen, terwijl [gedaagde] zelf niet vaak wordt gesignaleerd. De meldingen zijn afkomstig van meerdere omwonenden. De meldingen beginnen ongeveer een half jaar na aanvang van de huurovereenkomst en lopen door tot en met oktober 2014.
11. Woonwaard heeft tevens een aantal ingevulde formulieren naar aanleiding van een door Woonwaard onder omwonenden gehouden enquête, overgelegd. Uit de op deze formulieren ingevulde antwoorden blijkt dat er verschillende personen gebruik maken van de woning en dat er overlast veroorzaakt wordt.
12. Daarnaast heeft Woonwaard een aantal verslagen van medewerkers van Woonwaard naar aanleiding van huisbezoeken in het geding gebracht. In deze verslagen is onder meer opgenomen dat bij het huisbezoek op 3 november 2009, een man slapend op een matras in de woning is aangetroffen. Tevens is opgenomen dat eind 2011 een persoon in de woning verbleef, dhr. [B], die verklaarde met regelmaat in de woning te verblijven. Woonwaard heeft tevens een e-mail overgelegd van dhr. [C], medewerker bij Woonwaard, waarin deze schrijft dat een huurster van Woonwaard, niet zijnde [gedaagde], van maart tot en met juni 2013 in de woning aan het [Adres] heeft gewoond.
13. Voorts heeft Woonwaard een verslag van gemeenteambtenaren van de gemeente Heerhugowaard in het geding gebracht naar aanleiding van een huisbezoek op 26 juni 2014 aan de woning van de zus van [gedaagde] te Heerhugowaard. In dit verslag is neergelegd dat [gedaagde] in de woning van haar zus is aangetroffen en dat zij op dat moment net uit bed kwam. Tevens constateerden de gemeenteambtenaren dat zich in de woning diverse persoonlijke goederen van [gedaagde], waaronder kleding, bevonden.
14. Bovendien heeft Woonwaard een brief van de politie van 24 september 2014, met daarin politieregistraties in het geding gebracht. Deze registraties betreffen onder meer dat rapporteurs op 10 september 2011 in de woning een persoon aantroffen die zei te betalen voor het gebruik van de woning en dat op 12 september 2011 [gedaagde] zelf contact heeft opgenomen met de politie omdat zij de woning niet meer in kon omdat deze van de binnenzijde was afgesloten door een persoon die er op dat moment verbleef. Tevens is geregistreerd dat de politie in juni 2014 heeft geconstateerd dat er divers volk in de woning aanwezig was.
15. Tot slot stelt Woonwaard dat de politie op 29 september 2014 bij de woning is langs geweest en aldaar vier mannen heeft aangetroffen.
16. De bewindvoerder q.q. heeft hier tegenin gebracht dat [gedaagde] regelmatig bij haar zus in Heerhugowaard verblijft om haar te helpen omdat deze ziek is, maar dat zij haar hoofdverblijf in de woning aan het [straatnaam] te [plaats] heeft. [gedaagde] heeft op de zitting verklaard dat er soms mensen in de woning verblijven die haar helpen en dat er wel eens een nichtje kortdurend bij [gedaagde] gelogeerd heeft. In het licht van de (schriftelijke) verklaringen, verslagen, registraties en meldingen die Woonwaard in het geding heeft gebracht, is deze motivering van het verweer naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende en had het op de weg gelegen van de bewindvoerder q.q. het verweer nader te onderbouwen door bijvoorbeeld verklaringen in haar voordeel in het geding te brengen of anderszins met stukken te onderbouwen dat [gedaagde] haar hoofdverblijf in de woning heeft. Nu de bewindvoerder q.q. dit niet heeft gedaan, zal aan het verweer voorbij worden gegaan en is er geen plaats voor bewijslevering.
17. De bewindvoerder q.q. beroept zich op de vernietigbaarheid van art. 6.5 van de algemene huurvoorwaarden, waarin volgens haar is neergelegd dat op de huurder de bewijslast rust dat hij zijn hoofdverblijf heeft in de woning. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Artikel 6.5 van de algemene huurvoorwaarden legt pas de bewijslast bij de huurder op het moment dat sprake is van onderverhuur. Er is derhalve geen sprake van omkering van de bewijslast zoals de bewindvoerder q.q. betoogt. Dit betekent dat het beroep op de vernietigbaarheid van voornoemd artikel in de algemene huurvoorwaarden niet slaagt. In onderhavige zaak heeft - zoals bovenoverwogen - Woonwaard bovendien haar stellingen inzake zowel de onderverhuur als het niet hebben van het hoofdverblijf in het gehuurde, voldoende onderbouwd en heeft de bewindvoerder q.q. daar te weinig tegenover gesteld.
18. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat [gedaagde] niet langer haar hoofdverblijf in de woning heeft en deze heeft onderverhuurd dan wel in gebruik heeft gegeven aan derden. Het voorgaande levert strijd op met artikel 7:244 BW en de artikelen 6.4 en 6.5 van de van toepassing zijnde huurvoorwaarden, volgens welke bepalingen de huurder niet bevoegd is het gehuurde aan een ander in gebruik te geven. De daarmee gepaard gaande overlast is eveneens als onvoldoende gemotiveerd betwist vast komen te staan, hetgeen strijd oplevert met artikel 7:213 BW en artikel 6.6. van de huurvoorwaarden, volgens welke bepalingen het niet toegestaan is overlast te veroorzaken. [gedaagde] is dan ook tekort geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.
19. De kantonrechter is van oordeel dat het door [gedaagde] aan derden geheel in onderhuur dan wel gebruik geven van de woning, met de daarmee gepaard gaande overlast, moet worden aangemerkt als een tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst die in beginsel recht geeft op ontbinding van de huurovereenkomst.
Dit is slechts anders indien de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 lid 1 BW). Door de bewindvoerder q.q. is geen gemotiveerd beroep gedaan op de hiervoor genoemde uitzonderingssituatie. De kantonrechter zal de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde dan ook toewijzen.
20. De uitslag van de procedure brengt mee dat de proceskosten voor rekening van de bewindvoerder q.q. komen. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de wijze worden toegewezen zoals vermeld in het dictum.