ECLI:NL:RBNHO:2015:2492

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
C-14-154477 - FA RK 14-1025
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling tussen grootmoeder en kleinkind in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de grootmoeder van een minderjarige, die onder toezicht staat, verzocht om een omgangsregeling. De grootmoeder heeft tot de leeftijd van zes jaar de dagelijkse zorg over het kind gehad, maar het kind is teruggeplaatst bij de moeder na zorgen over de thuissituatie bij de grootouders. De verstandhouding tussen de grootmoeder en de moeder is ernstig verstoord, wat de omgang bemoeilijkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel omgang in het belang van het kind is, de grootmoeder niet meer wenst mee te werken aan begeleide omgang. Hierdoor ziet de rechtbank op dit moment geen mogelijkheden voor enige vorm van omgang. De rechtbank heeft benadrukt dat dit niet betekent dat toekomstige omgang uitgesloten is, mits er systeemtherapie wordt ingezet om de relatie tussen de grootmoeder en de moeder te verbeteren. De rechtbank heeft het verzoek van de grootmoeder om omgang afgewezen, maar heeft voorwaarden gesteld voor eventuele toekomstige omgang.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
DV
zaak-/rekestnr.: C/14/154477 / FA RK 14/1025

beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 25 maart 2015

in de zaak van:

[de grootmoeder],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. E. Henkelman-de Mooy, gevestigd te Groningen,
--tegen--

[de moeder],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.D. Bhagwandin, gevestigd te Hoorn.
PROCESVERLOOP
Ter griffie van deze rechtbank is op 20 mei 2014 het verzoekschrift van de grootmoeder ingekomen waarin wordt verzocht een omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarige [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], vast te stellen, waarbij [minderjarige] een weekend per drie weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de grootmoeder en de grootvader (hierna: de grootouders mz) zal zijn, alsmede de helft van de vakanties, waarbij de moeder [minderjarige] zal brengen en de grootmoeder [minderjarige] zal terugbrengen.
De zaak is behandeld ter zitting van 28 juli 2014.
Bij tussenbeschikking van 20 augustus 2014 is de behandeling aangehouden tot de zitting van 22 december 2014. De rechtbank achtte zich onvoldoende voorgelicht om een gemotiveerde beslissing te kunnen nemen, zonder kennisname van het ter zitting besproken GGZ-onderzoek met betrekking tot [minderjarige]. De uitkomst van het GGZ-onderzoek werd afgewacht.
Naar aanleiding van het uitstelverzoek van mr. Bhagwandin is, met instemming van mr. Henkelman, de zitting van 22 december 2014 verdaagd.
Op 20 november 2014 is een brief van William Schrikker Jeugdbescherming (hierna: WSJ) ingekomen, met als bijlage het (niet complete) GGZ-rapport met betrekking tot [minderjarige] (versie: 9 oktober 2014).
Op 23 december 2014 is namens de moeder een nader stuk in geding gebracht.
Op 2 en 16 januari 2015 zijn brieven namens de grootmoeder ingekomen.
Op 23 januari 2015 is een bericht namens de moeder ingekomen.
Op 28 januari 2015 is namens de moeder het GGZ-rapport (versie: 28 januari 2015) ingezonden.
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 2 februari 2015. Verschenen zijn de grootmoeder, bijgestaan door mr. Henkelman, en de moeder, bijgestaan door mr. Bhagwandin. Namens WSJ is verschenen mevrouw [medewerker WSJ]. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is verschenen mevrouw [medewerker raad].
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
1. De (aanvullende) feiten
1.1
De rechtbank neemt hier over hetgeen in de tussenbeschikking van 20 augustus 2014 staat vermeld.
1.2
Bij beschikking van 28 november 2014 heeft de kinderrechter te Alkmaar de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 3 december 2015.
1.3
Blijkens het rapport van 28 januari 2015 komt de GGZ op grond van onderzoek – voor zover hier van belang – tot de volgende conclusies. Bij [minderjarige], een meisje dat in een complexe situatie is opgegroeid, zijn door het ontbreken van contact tussen de moeder en de grootouders het gevoel van basisveiligheid en daarmee de gehechtheidsrelaties aan haar primaire verzorgers onder druk komen te staan. [minderjarige] lijkt geneigd zich gemakkelijk te voegen naar haar omgeving. Over lastiger onderwerpen, zoals het verleden bij de grootouders, het contact met haar oom, het eventuele gemis van hen, en hoe het was om in een pleeggezin te wonen, wil [minderjarige] liever niet nadenken en praten. [minderjarige] vertelt, met weinig emotie en alsof zij een verhaal vertelt, dat zij op 13 november 2013 bij haar moeder is gaan wonen. Het is niet gemakkelijk om te zien wat haar gevoel hierbij is. Zo geeft [minderjarige] aan dat zij eigenlijk niet weet of zij haar grootouders mist. Mogelijk – aldus de GGZ – speelt daarbij loyaliteitsproblematiek een rol waarmee [minderjarige] op dit moment niet goed uit de voeten kan. Individuele therapie kan een bijdrage leveren aan het stimuleren van [minderjarige] emotionele ontwikkeling. Binnen de ouderbegeleiding zou het samen bouwen aan een veilige basis voor [minderjarige] een belangrijk thema kunnen zijn, aldus de GGZ.
1.4
Bij beschikking van 3 maart 2015 heeft het gerechtshof Amsterdam de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de beschikking van 20 augustus 2014.
2. De standpunten
2.1
WSJ heeft ter zitting nader toegelicht dat van een uitgebreid en een specifiek onderzoek naar omgang en contact tussen [minderjarige] en de grootouders is afgezien omdat dit op dit moment te belastend voor [minderjarige] wordt geacht. Het beeld dat door de GGZ over [minderjarige] wordt geschetst, komt overeen met het beeld dat WSJ van [minderjarige] heeft. [minderjarige] leeft bij de dag en lijkt de huidige situatie te hebben geaccepteerd, of dat nu goed is of niet. Over wat er werkelijk in haar hoofd omgaat, laat zij niets los. Met het oog op alles wat [minderjarige] heeft meegemaakt, is de verwachting dat [minderjarige] nog een lang behandeltraject heeft te gaan. Alle betrokkenen zullen aan hun nieuwe rol in het leven van [minderjarige] moeten wennen. De ouders moeten groeien in hun rol als ouders en de grootouders zullen moeten accepteren dat zij geen verzorgers/opvoeders meer zijn van [minderjarige], maar grootouders. Het is jammer dat de grootmoeder geen gebruik (meer) wenst te maken van de door WSJ geboden mogelijkheid van begeleide omgang en het aanbod van WSJ om de grootouders van de ontwikkeling van [minderjarige] op de hoogte te houden. Er heeft een paar keer begeleide omgang plaatsgevonden, maar de geplande evaluatie, aan de hand waarvan zou worden gekeken of de omgang verder zou kunnen worden opgebouwd, heeft niet plaatsgevonden omdat de grootouders voortijdig zijn gestopt met de omgang en niet meer mee willen werken aan begeleide omgang. Door de onstane impasse is (de opbouw van) de omgang tussen de grootouders en [minderjarige] stil komen te liggen.
2.2
Door en namens de grootmoeder is ter zitting aangegeven dat de grootmoeder er grote moeite mee heeft dat zij [minderjarige] slechts zeer beperkt en onder begeleiding mag zien terwijl zij zes jaar lang de dagelijkse zorg over haar heeft gehad. De grootmoeder heeft zich daar overheen gezet en heeft in eerste instantie meegewerkt aan de begeleide omgang. Het was niet vol te houden vanwege haar eigen gevoelens, het verdriet dat [minderjarige] bij het afscheid steeds liet zien, maar ook omdat er geen enkele opbouw in de omgang zat. Er zou slechts vier keer eenmaal per twee maanden een uur begeleide omgang plaatsvinden. In het belang van [minderjarige] hebben de grootouders, met pijn in het hart, uiteindelijk de keuze gemaakt om de omgang te beëindigen. De laatste omgang vond plaats op 8 februari 2014. Het huidige GGZ-rapport heeft, door de brede vraagstelling, geen enkele waarde voor de hier voorliggende kwestie. De grootmoeder betwijfelt of er van de zijde van WSJ en de moeder daadwerkelijk een intentie en bereidheid is om onbegeleide omgang van redelijke omvang tussen de grootouders en [minderjarige] te laten plaatsvinden.
2.3
Door en namens de moeder is ter zitting de hoop uitgesproken dat een prettig contact en een goede omgang tussen de grootouders en [minderjarige] mogelijk wordt, maar dat dit niet kan zolang de grootmoeder enorme weerstand laat zien en strijd blijft voeren. Hoewel de moeder het van belang acht dat contact tussen de grootouders en [minderjarige] levend wordt gehouden, is op dit moment vooral van belang dat [minderjarige] rust en duidelijkheid krijgt. De huidige opstelling van de grootmoeder is te belastend voor [minderjarige]. Er zal van de zijde van de grootouders meer begrip moeten komen voor de kwetsbare positie waarin [minderjarige] zit en dat in verband daarmee een voorzichtige opbouw van de omgang geboden is. Het is jammer dat de grootmoeder de begeleide omgang niet benut om met [minderjarige] in contact te blijven. Als deze was voortgezet was mogelijk al een (veel) ruimere omgang tot stand gekomen. Systeemtherapie tussen de grootmoeder en de moeder is noodzakelijk om de relatie tussen hen te verbeteren en het verleden een plek te geven. Dat is thans echter nog niet mogelijk omdat dit vanwege de huidige geboden hulpverlening en begeleiding aan de moeder een te grote belasting voor haar zou worden, is de inschatting van haar psychiater.
3. De beoordeling door de rechtbank
3.1
Op grond van artikel 1:377a, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.2
De rechtbank is, op grond van de huidige stand van zaken, van oordeel dat de door de grootmoeder verzochte omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] op dit moment (anderszins) in strijd is te achten met de zwaarwegende belangen van [minderjarige]. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.2.1
[minderjarige] woont inmiddels bij haar moeder, terwijl tussen de moeder en de grootmoeder sprake is van een complexe en zeer verstoorde onderlinge verstandhouding. Systeemtherapie is noodzakelijk om deze relatie te normaliseren. Hoewel de grootmoeder daarvoor open staat, is duidelijk dat daarvoor aan de zijde van de moeder op dit moment geen ruimte is, door de reeds lopende hulpverleningstrajecten waarvoor haar inzet is vereist. De moeder heeft begeleiding en ondersteuning nodig om aan haar nieuwe rol als opvoeder en verzorger van [minderjarige] zo goed mogelijk uitvoering te kunnen geven. Dat vraagt veel van de moeder. Daarnaast wordt er aan gewerkt om de verhouding tussen de moeder en de biologische vader van [minderjarige] te normaliseren. Herstel van de relatie tussen de ouders dient voorrang te krijgen boven het herstel van de relatie tussen de moeder en de grootmoeder omdat [minderjarige] regelmatig bij haar vader verblijft en het voor haar van groot belang is dat zij geen last heeft van de spanningen tussen haar ouders. Uit het rapport van de GGZ komt een beeld van [minderjarige] naar voren van een kwetsbaar meisje dat vanwege de complexe familieverhoudingen (noodgedwongen) kiest voor een zo neutraal mogelijke positie. Duidelijk is dat het voortduren van de conflictsituatie tussen de grootmoeder en de moeder een groot appel doet op de loyaliteit van [minderjarige]. [minderjarige] lijkt, mogelijk door de relatie met haar moeder los te zien van de relatie met haar grootouders, een overlevingsstrategie te hebben ontwikkeld om zich daarin staande te houden.
3.2.2
Gelet op de uiteenlopende standpunten hieromtrent, ziet de rechtbank zich allereerst gesteld voor de vraag of
begeleideomgang noodzakelijk is voor [minderjarige]. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, op basis van de informatie van WSJ, het raadsrapport van 30 augustus 2013 en de conclusies uit het rapport van Lentis, zoals deze zijn vermeld in de uitspraak van de rechtbank van 12 november 2013.
3.2.3
Uit de als productie 7 in deze zaak overgelegde beschikking van deze rechtbank van 12 november 2013 (onder punt 2.4.3), voor zover hier relevant, blijkt dat Lentis heeft geconstateerd dat de de grootmoeder vooral haar eigen behoefte voorop lijkt te stellen en het haar niet lukt om [minderjarige] emotionele toestemming te geven om onbelast contact met haar moeder te hebben. Dit werd te meer zorgelijk geacht omdat de grootmoeder ervan overtuigd leek dat [minderjarige] niets van die negatieve gevoelens mee krijgt. De grootouders werden niet goed in staat geacht de behoeften en gevoelens van [minderjarige] te herkennen en erkennen.
De Raad heeft in de rapportage van 30 augustus 2013 geconcludeerd dat de grootouders een rol in het leven van [minderjarige] zouden moeten blijven spelen, mits het contact veilig is voor haar. De Raad dacht op dat moment aan in eerste instantie begeleide bezoeken op neutraal terrein, begeleid door een derde, zodat [minderjarige] niets mee hoeft te krijgen van de strijd tussen grootouders en de moeder. WSJ heeft in navolging van dit advies een aantal begeleide bezoeken opgestart. WSJ is van mening dat het de grootmoeder onvoldoende lukt om [minderjarige] niet met haar verdriet, frustraties en strijd te belasten. In dit verband merkt de rechtbank op dat ter zitting zichtbaar sprake was van hevige emoties bij de grootmoeder.
3.3
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank op dit moment begeleide omgang in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Vast staat dat er sinds februari 2014 geen begeleide omgang tussen [minderjarige] en de grootouders heeft plaatsgevonden omdat begeleide omgang vanaf dat moment voor de grootmoeder niet meer bespreekbaar is. Ter zitting heeft de grootmoeder desgevraagd aangegeven dat zij bij dit standpunt blijft. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank op dit moment geen mogelijkheden meer voor enige vorm van omgang.
3.4
Om die reden zal het verzoek worden afgewezen. Dit betekent echter niet dat voor de (verdere) toekomst de mogelijkheden voor omgang tussen de grootouders en [minderjarige] per definitie zijn uitgesloten. Daarvoor zal echter wel aan een aantal minimumvoorwaarden moeten worden voldaan.
3.4.1
De rechtbank acht het noodzakelijk dat er in de toekomst hulpverlening (bijvoorbeeld in de vorm van systeemtherapie) gaat worden ingezet om de relatie tussen de grootmoeder en de moeder te normaliseren. De grootmoeder heeft haar bereidheid daartoe inmiddels uitgesproken en ook de moeder heeft ter zitting aangegeven daar niet afwijzend tegenover te staan. Het is aan WSJ om te bezien wanneer de draagkracht bij de moeder het toelaat om hiermee te starten en te zorgen dat een en ander in gang wordt gezet.
3.4.2
De rechtbank acht het voorts noodzakelijk dat de grootmoeder individuele therapie gaat aanvaarden om te verwerken dat [minderjarige] niet bij haar zal opgroeien en dat haar rol als opvoeder van [minderjarige] blijvend verloren is gegaan. Ook al voelt de abrupte wijziging van de situatie waarin de grootmoeder jarenlang de zorg over [minderjarige] heeft gehad voor haar als oneerlijk en ondankbaar: de grootmoeder zal dit gegeven moeten leren accepteren.
3.5
De rechtbank merkt voorts ter informatie van de grootmoeder nog op dat haar bezwaren tegen WSJ als uitvoerder van de ondertoezichtstelling niet in deze procedure aan de rechtbank ter beoordeling kan worden voorgelegd. WSJ heeft ter zitting hierover opgemerkt in beginsel bereid te zijn de ondertoezichtstelling aan de Jeugd- en Gezinsbeschermers over te dragen, maar niet op de korte termijn.
DE BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, rechter tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van T.B.A. Verbeij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2015
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.