ECLI:NL:RBNHO:2015:3021

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
15/840018-07
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.A. Otter
  • A.C.M. Rutten
  • B.E.P. Myjer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 april 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar voor drugshandel en corruptie. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 171.064,02 werd gevorderd. Tijdens de zitting op 24 februari 2015 werd deze vordering bijgesteld tot € 101.485,22, met een verdere vermindering van € 5.000,00 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, waardoor het uiteindelijke bedrag op € 96.485,21 werd vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen door zijn strafbare feiten en dat er sprake was van een economische eenheid tussen hem en zijn partner, wat betekende dat ook de financiële gegevens van zijn partner in de berekening moesten worden meegenomen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn, en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/840018-07 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 7 april 2015
Strafvonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 4 februari 2010 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde], (hierna: veroordeelde),
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
1. De vordering
De officier heeft bij vordering van 4 februari 2010 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid 5, van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op € 171.064,02 en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de feiten die – in tweede aanleg – bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 19 februari 2010 bewezen zijn verklaard en waarvoor veroordeelde bij genoemd arrest is veroordeeld alsmede andere feiten waarvan naar aanleiding van een tegen veroordeelde ingesteld strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) ex artikel 126, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aannemelijk is geworden dat de veroordeelde hier op enigerlei wijze wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
2. Het verloop van de procedure
De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van de rechtbank Haarlem op 26 april 2010. Dit betrof een zogeheten regiezitting.
Op 26 april 2010 zijn veroordeelde, hoewel behoorlijk opgeroepen, en zijn raadsvrouw mr. C. Maat, advocaat te Amsterdam niet ter terechtzitting verschenen. Wel is gehoord de officier van justitie mr. D. Sarian. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden. Tevens zijn termijnen afgesproken in verband met de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingszaak.
Op 7 februari 2011 zijn veroordeelde, hoewel behoorlijk opgeroepen, en zijn raadsvrouw mr. C. Maat, advocaat te Amsterdam niet ter terechtzitting verschenen. Wel is gehoord de officier van justitie mr. B. Lijnse. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank teneinde een aantal door de verdediging verzochte getuigen te doen horen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier en de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de advocaat van veroordeelde gewisselde conclusies.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van dinsdag 24 februari 2015. De veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen op voornoemd adres, niet ter terechtzitting verschenen. Wel waren ter terechtzitting aanwezig de raadsman van veroordeelde, mr. A.A. Boersma, advocaat te Amsterdam, die bepaaldelijk gemachtigd was door de veroordeelde en de officier van justitie mr. M. van Turennout.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op dinsdag 7 april 2015.
3. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en – zoals zakelijk weergegeven vervat in een door haar ter terechtzitting schriftelijk overgelegd requisitoir welke dient te worden beschouwd als zijnde hier ingelast – bijgesteld en verlaagd tot een bedrag van € 101.485,22. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld, dat gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn in overeenstemming met bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad een bedrag van € 5.000,00 op voornoemd bedrag in mindering dient te worden gebracht, zodat aan de veroordeelde de verplichting dient te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 96.485,22.
4. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van veroordeelde heeft zich – zakelijk weergegeven zoals vervat in de door hem ter terechtzitting overgelegde pleitaantekeningen – primair op het standpunt gesteld, dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen nu niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten als gevolg van het plegen van strafbare feiten. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld, dat de vordering dient te worden gematigd nu veroordeelde niet enkel verantwoordelijk kan worden gehouden voor het bedrag van € 152.545,71 uitgegeven door [partner van veroordeelde], zodat dit bedrag dient te worden afgesplitst en veroordeelde slechts verantwoordelijk kan worden gehouden voor € 18.518,32. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd, dat van een economische eenheid tussen veroordeelde en [partner van veroordeelde] geen sprake was, zodat de posten van de Mitsubishi en de twee woningen op de Dominicaanse Republiek niet aan veroordeelde kunnen worden toegeschreven. Tevens heeft veroordeelde indertijd naast zijn vaste dienstbetrekking bij de Douane verschillende geld genererende nevenactiviteiten gehad welke eveneens in mindering dienen te worden gebracht. Tevens is de Honda Prelude ad € 7.010,01 niet door veroordeelde, maar door de heer [medeverdachte], zijnde een vriend en indertijd tevens een collega van veroordeelde bij de Douane, gekocht. Meer subsidiair heeft de raadsman van veroordeelde zich op het standpunt gesteld, dat de berekende periode conform het arrest van voornoemd arrest van het Gerechtshof Amsterdam dient te worden verkort en veroordeelde slechts wederrechtelijk voordeel heeft genoten over de maanden maart, april en mei 2007.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
5.1. Veroordeling
Bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 19 februari 2010 is veroordeelde veroordeeld tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 Sr, waarbij is onder meer bewezenverklaard dat:
“feit 1:
hij op 24 mei 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, 9977,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, bij het begaan van welk strafbaar feit hij, verdachte en mededaders een bijzondere ambtsplicht hebben geschonden en gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid hen door hun ambt geschonken, immers hebben zij, verdachte en zijn mededaders, als rijksambtenaar van de Douane, onder meer belast met de douanecontrole van vluchten op de luchthaven Schiphol, een koerier van verdovende middelen op airside op de luchthaven doorgelaten naar landside, terwijl zij wisten dat voornoemde koerier verdovende middelen met zich voerde;
feit 2:
hij op tijdstippen in de periode van maart 2007 tot en met 24 mei 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer in elk geval in Nederland, meermalen telkens als ambtenaar een gift of belofte, te weten een betaling van een aanzienlijk geldbedrag, heeft gevraagd, telkens wetende dat deze hem, verdachte werd gedaan of werd aangeboden teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, te weten het telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, als rijksambtenaar van de Douane, onder meer belast met de douanecontrole van vluchten op de luchthaven Schiphol, koeriers van verdovende middelen op airside op de luchthaven door te laten naar landside en/of opzettelijk aan een onvolledige douanecontrole te onderwerpen, terwijl hij wist dat voornoemde koeriers verdovende middelen met zich voerden;
feit 4:
hij op tijdstippen in de periode van 15 april 2007 tot en met 29 april 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en te 's-Gravenhage en te Rotterdam in elk geval in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen, telkens een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- meermalen met elkaar telefonisch contact en contact via internet (msn) gehad en
- meermalen afspraken gemaakt en
- meermalen) ontmoetingen en besprekingen gehad;
feit 5:
hij in de periode van maart 2007 tot en met 24 mei 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen hem, verdachte en onder andere [medeverdachte] (rijksambtenaar van de Douane) en [medeverdachte 2], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 10, vijfde lid van de Opiumwet, te weten, het meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden cocaïne.”
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge voornoemd arrest onder 1, 2, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbare feiten.
5.2. De ontnemingsrapportage
Op 27 januari 2010 heeft de verbalisant [verbalisant], financieel economisch deskundige bij Bureau Financiële Recherche van de Brigade Recherche en Informatie, District Koninklijke Marechaussee te Schiphol, een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.3. De beoordeling [2]
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onder voormeld parketnummer aangelegd straf- en ontnemingsdossier, alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in zowel de straf- als de ontnemingszaak, aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van de ten laste gelegde feiten, waarvoor hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Berekening door middel van de eenvoudige kasopstelling
De rechtbank hanteert bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende uitgangspunten. De rechtbank zal met de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde de berekeningsmethode van de eenvoudige kasopstelling volgen ter bepaling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Periode
De raadsman van veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld, dat in lijn met het arrest van het gerechtshof Amsterdam als uitgangspunt heeft te gelden de periode maart, april en mei 2007 en veroordeelde slechts wederrechtelijk voordeel heeft genoten over die periode.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat 1 januari 2006, overeenkomstig de bevindingen in de ontnemingsrapportage, als aanvangsdatum heeft te gelden voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit het onderzoek naar de bankrekeningen en moneytransfers van veroordeelde en diens partner [partner van veroordeelde] blijkt immers dat er sinds het begin van 2006 al diverse grote contante betalingen, kasstortingen en moneytransfers zijn verricht waarvan niet met (onderbouwing door) aanvullende en concreet verifieerbare inkomensgegevens de legale herkomst van die gelden aannemelijk is gemaakt, zodat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn dan dat deze gelden afkomstig zijn uit het plegen van soortgelijke strafbare feiten als ter zake veroordeelde is veroordeeld als bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. [3]
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde over de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 mei 2007 wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, zodat de rechtbank bij de berekening daarvan van voornoemde periode uit zal gaan.
Economische een- en verbondenheid
De raadsman van veroordeelde heeft allereerst betoogd dat van een gezamenlijke huishouding en economische eenheid en verbondenheid tussen veroordeelde en zijn partner [partner van veroordeelde] geen sprake was. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd, dat [partner van veroordeelde] weliswaar bij veroordeelde heeft gewoond, maar dat zij evenveel heeft bijgedragen aan zowel de huur als de boodschappen. Zij waren niet gehuwd, er was geen sprake van een samenlevingscontract noch was er sprake van een fiscaalpartnerschap, terwijl het laatste wel tot de mogelijkheden behoorde en een fiscaal voordeel voor veroordeelde had kunnen opleveren. Concluderend stelt de raadsman aldus dat het voordeel door [partner van veroordeelde] genoten groot € 152.545,71 ten aanzien van veroordeelde op de vordering in mindering dient te worden gebracht.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat tussen veroordeelde en [partner van veroordeelde] niet sprake was van een economische eenheid en verbondenheid en aldus gedurende de periode geen financiële eenheid vormden. Immers is uit het onderzoek naar voren gekomen dat veroordeelde in voornoemde periode heeft samengewoond en een nauwe (affectieve) relatie heeft gehad met [partner van veroordeelde] en dat sprake is geweest van een zodanige feitelijke en financiële verwevenheid. Zo is gebleken dat veroordeelde en [partner van veroordeelde] sinds 19 december 2001 op hetzelfde GBA adres stonden ingeschreven en de dochter van [partner van veroordeelde] bij hen inwoonde. Ook na het vertrek van [partner van veroordeelde] naar de Dominicaanse Republiek op 22 juli 2006 is haar dochter bij veroordeelde blijven wonen waarbij veroordeelde de verantwoording over haar hield. Voorts is gebleken dat zowel [partner van veroordeelde] als haar dochter volgens de gegevens bekend bij de belastingdienst over onvoldoende legaal inkomen beschikten om te voorzien in het onderhoud van het gezin. Tevens blijkt uit diverse tapgesprekken dat [partner van veroordeelde] wetenschap had van het plegen van criminele activiteiten door veroordeelde en is veroordeelde haar financieel blijven ondersteunen nadat zij naar de Dominicaanse Republiek is vertrokken. Zo heeft hij regelmatig goederen naar [partner van veroordeelde] gestuurd en tevens geldbedragen door middel van moneytransfers naar haar overgemaakt. [4] Door de dochter van [partner van veroordeelde] is verklaard, dat zij bij veroordeelde woont en dat haar moeder daar ook heeft gewoond. Veroordeelde betaalt het meeste voor haar. Haar moeder en veroordeelde hebben een relatie. [5] Tevens is door de moeder van [partner van veroordeelde] genaamd [getuige 2] ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard, dat haar dochter een liefdesrelatie met veroordeelde heeft, dat zij bij hem woonde, dat hij alles voor haar betaalde en haar onderhield en zij aldus financieel afhankelijk van hem was. Voorts heeft de moeder van [partner van veroordeelde] verklaard, dat veroordeelde haar vanuit Nederland een aantal malen geld heeft gestuurd in het kader van haar levensonderhoud. [6]
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel de inkomsten en uitgaven van veroordeelde en [partner van veroordeelde] dienen te worden samengevoegd nu tussen hen sprake was van economische eenheid en verbondenheid, welk oordeel van de rechtbank wordt ondersteund door het feit dat ook na het vertrek van [partner van veroordeelde] naar de Dominicaanse Republiek door veroordeelde in 2006 nog steeds moneytransfers naar zowel [partner van veroordeelde] als haar moeder [getuige 2] zijn verricht.
Posten [partner van veroordeelde]
De raadsman van veroordeelde heeft voorts betoogd dat indien de rechtbank evenwel mocht menen dat van economische eenheid en verbondenheid tussen veroordeelde en [partner van veroordeelde] sprake zou zijn de posten van [partner van veroordeelde], bestaande uit de aanschaf van een Mitsubishi en het huis op de Dominicaanse Republiek gelegen aan de [adres huis 1] te Santo Domingo niet op veroordeelde kunnen worden verhaald welke onderdelen hieronder afzonderlijk zullen worden besproken.
Ad 1) Aanschaf Mitsubishi Montero
De raadsman van veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld, dat de gelden voor de aanschaf van de Mitsubishi door [partner van veroordeelde] niet van veroordeelde afkomstig zijn en hem niet kunnen worden toegerekend nu uit de getuigenverklaring van [getuige 2] blijkt dat dit geld van een zus van [partner van veroordeelde] uit Italië afkomstig is.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. Uit het onderzoek naar de bankrekeningen van zowel veroordeelde als [partner van veroordeelde] in Nederland en op de Dominicaanse Republiek, alsmede de door hen verrichte dan wel ontvangen moneytransfers en het onderzoek naar verdachte transacties op grond van het MOT-register zijn geen bancaire transacties gebleken die kunnen worden gerelateerd aan de aanschaf van een dergelijke auto dan wel waaruit zou moeten blijken dat [partner van veroordeelde] vanuit Italië geld van haar zus hiervoor zou hebben ontvangen, zodat het naar het oordeel van de rechtbank zeer aannemelijk is dat de auto contant is betaald. [7]
Ad 2) [adres huis 1], Santo Domingo op de Dominicaanse Republiek
Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld, dat het woonhuis [adres huis 1] op de Dominicaanse Republiek door [partner van veroordeelde] is aangekocht met een lening afgesloten bij de BHD Bank aldaar hetgeen blijkt uit de getuigenverklaring van voornoemde [getuige 2], zodat de aankoopprijs van € 21.103,00 niet voor rekening van veroordeelde dient te komen en bij de berekening in mindering dient te worden gebracht.
De rechtbank overweegt op dit punt voorts als volgt. Uit het onderzoek verricht op de Dominicaanse Republiek naar aanleiding van het rechtshulpverzoek is gebleken dat voornoemde woning in het Dominicaans kadaster per 22 september 2006 werd ingeschreven op naam van [partner van veroordeelde] met een totale waarde van omgerekend € 21.103,00. Nu uit het onderzoek naar de bankrekeningen van veroordeelde en [partner van veroordeelde] geen bancaire transacties zijn vastgesteld welke konden worden gerelateerd aan de aankoop en bouw van de woning, zodat aannemelijk is dat de woning op de Dominicaanse Republiek contant is betaald. [8]
Gelet op hetgeen hiervoor omtrent de economische eenheid en betrokkenheid tussen veroordeelde en [partner van veroordeelde] is overwogen zal de rechtbank ook de posten van [partner van veroordeelde] met betrekking tot de Mitsubishi en de woning [adres huis 1] in de eenvoudige kasopstelling betrekken.
Aanschaf Honda Prelude
De raadsman van veroordeelde heeft verder betoogd, dat de Honda Prelude ad € 7.010,01 niet door veroordeelde, maar door de heer [medeverdachte], zijnde een vriend en indertijd tevens een collega van veroordeelde bij de Douane is gekocht. De auto heeft slechts twee dagen op naam van veroordeelde gestaan. De auto is contant aangeschaft met het geld van die [medeverdachte].
De rechtbank overweegt omtrent dit punt als volgt. Tijdens de doorzoeking in de woning van veroordeelde is een factuur gedateerd 7 februari 2006 van Autobedrijf [autobedrijf] aangetroffen waaruit blijkt dat door veroordeelde een Lexus GS300 voor € 4.250,00 is ingeruild voor een Honda Prelude. De Honda is met een contante bijbetaling van € 7.010,01 verkocht aan veroordeelde hetgeen wordt bevestigd omdat uit het onderzoek naar de bankrekeningen van veroordeelde en [partner van veroordeelde] geen bancaire transacties zijn vastgesteld welke konden worden gerelateerd aan de aankoop van voornoemde auto. Uit de informatie van het RDW blijkt dat zowel de Lexus GS300 als de Honda Prelude op naam van veroordeelde zijn gesteld. [9] Door of namens veroordeelde is hiertegen niets ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van veroordeelde gelegen om zijn stelling dat een vriend en tevens collega van hem de auto contant heeft betaald te onderbouwen met aanvullende, concreet verifieerbare gegevens. Nu veroordeelde dit heeft nagelaten, wordt ook dit verweer verworpen.
Contante inkomsten uit nevenactiviteiten
Ten slotte heeft de raadsman van veroordeelde betoogd, dat veroordeelde destijds naast zijn vaste dienstbetrekking bij de Douane verschillende geld genererende nevenactiviteiten heeft gehad waarvan de inkomsten – zo begrijpt de rechtbank – in mindering dienen te worden gebracht. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat veroordeelde sinds 1998 maandelijks in Rotterdam Spaanse feesten heeft georganiseerd waarmee hij € 1.000,00 per keer verdiende, heeft hij in gebruikte Duitse auto’s gehandeld, kocht hij nep haar in voor € 300,00 per kilo welke hij doorverkocht tussen de € 2.000,00 en € 3.000,00 en handelde hij in Amerikaanse kleding.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. Met betrekking tot de door veroordeelde gestelde contante neveninkomsten zijn door of namens veroordeelde in geen enkele stand van het geding ter onderbouwing stukken overgelegd. Die gestelde extra inkomsten zijn blijkbaar ook nooit aan de Belastingdienst meegedeeld. Het had op de weg van veroordeelde gelegen zijn stelling dat hij contante neveninkomsten heeft genoten, te onderbouwen met aanvullende, concreet verifieerbare gegevens. Nu veroordeelde dit volstrekt heeft nagelaten is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde met de enkele stellingname nog geen begin van aannemelijkheid heeft gemaakt ten aanzien van die contante inkomsten, zodat ook dit verweer wordt verworpen.
[adres huis 2] te Santo Domingo Oost op de Dominicaanse Republiek
Met de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde is de rechtbank van oordeel, dat het bedrag ad € 69.578,80, betrekking hebbende op de woning aan de [adres huis 2] op de Dominicaanse Republiek, in mindering dient te worden gebracht nu uit het onderzoek niet aannemelijk is geworden dat dit bedrag een contante uitgave betreft die aan veroordeelde kan worden toegeschreven. Immers blijkt uit de getuigenverklaring van [getuige 2] ten overstaan van de rechter-commissaris, dat deze woning lang geleden door voornoemde [getuige 2], zijnde de moeder van [partner van veroordeelde], is gekocht. Het betreft hier het zogenaamde ouderlijk huis. Een klein huis dat in 2006 is verbouwd en waarbij een groot stuk is aangebouwd. [10] Gegeven deze verklaring is het niet aannemelijk dat [partner van veroordeelde] het huis en de grond aan de [adres huis 2] in 2006 door middel van een contante uitgave heeft gekocht.
5.4. De berekening
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen komt de rechtbank op basis van de methode van de eenvoudige kasopstelling tot de volgende berekening:
Beginsaldo € 0,00
Bankopname [veroordeelde] € 7.771,48
Bankopname [partner van veroordeelde] € 710,00
Bankopname [partner van veroordeelde] € 14.787,00
Moneytransfers [veroordeelde] € 100,00
Moneytransfers [partner van veroordeelde] € 7.161,50
Verdachte transacties [partner van veroordeelde] € 12.133,00
Inbeslaggenomen geldbedrag [veroordeelde] € 1.461,26
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 44.124,24
Uitgaven
Bankstortingen [veroordeelde] € 9.601,22
Bankstortingen [partner van veroordeelde] € 5.244,00
Storting [partner van veroordeelde] € 14.787,00
Facturen contante uitgaven € 54.977,07
Moneytransfers [veroordeelde] € 15.911,50
Moneytransfers [partner van veroordeelde] € 4.200,00
Verdachte transacties [partner van veroordeelde] € 2.500,00
Aankoop Mitsubishi [partner van veroordeelde] € 7.537,16
Noodzakelijke uitgaven voor levensonderhoud (NIBUD) € 9.748,50
[adres huis 1] Santo Domingo € 21.103,00
Totaal contante uitgaven € 145.609,45
Wederrechtelijk verkregen voordeel (verschil) € 101.485,21
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt derhalve (€ 145.609,45 verminderd met
€ 44.124,24) in totaal € 101.485,21.
6. Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel aan de veroordeelde moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
Ook in ontnemingszaken kan op het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM gewaarborgde recht van de betrokkene op een beslissing in zijn strafzaak binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen van het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig gemaakt zou worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval als aanvangsmoment van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn aan te merken het moment, bedoeld in artikel 311, lid 1 Sv, waarop de officier van justitie in de hoofdzaak in eerste aanleg zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken, te weten 1 februari 2008.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee (2) jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
De rechtbank doet uitspraak op 7 april 2015, dat wil zeggen 87 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is daarmee met 63 overschreden. Deze overschrijding valt niet aan veroordeelde toe te rekenen. De rechtbank zal daarom, in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN BD2578) het bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel met € 5.000,00 verminderen.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op € 96.485,21.
7. Toepasselijke wettelijke bepaling
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 101.485,21;
legt op aan de veroordeelde [veroordeelde] de verplichting tot betaling aan de Staat van € 96.485,21 ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Otter, voorzitter,
mr. A.C.M. Rutten en B.E.P. Myjer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dinsdag 7 april 2015.
Mr. B.E.P. Myjer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e lid 3 Sr d.d. 27 januari 2010 opgemaakt door [verbalisant], financieel economisch deskundige (pagina 1-24 en de daaraan toegevoegde bijlagen 1 tot en met 19).
3.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 27 januari 2010 (pagina 4, 5, 13 en 14 en bijlagen 4 en 5).
4.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 27 januari 2010 (pagina 3-4) en het proces-verbaal van bevindingen gezinssituatie en economische een- en verbondenheid d.d. 19 januari 2010 (bijlagendossier pagina 1-157).
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 1 juni 2007 (bijlagendossier pagina 19-20).
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 8 januari 2014 (als losse bijlage opgenomen in het ontnemingsdossier).
7.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 27 januari 2010 (pagina 13-16 en bijlagen 4, 5, 7, 13a en 17).
8.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 27 januari 2010 (pagina 20), het proces-verbaal van uitvoering rechtshulpverzoek d.d. 30 september 2009 (bijlage 13a) en het aanvullend proces-verbaal van uitvoering rechtshulpverzoek d.d. 27 januari 2010 (bijlage 13b).
9.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 27 januari 2010 (pagina 17 en bijlage 9).
10.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 8 januari 2014 (als losse bijlage opgenomen in het ontnemingsdossier).