ECLI:NL:RBNHO:2015:3039

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
C/14/156714 / FA RK 14-1767
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van gezag, hoofdverblijfplaats en kinderbijdrage in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 1 april 2015, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man over de zorg voor hun minderjarige kind en de bijbehorende financiële verplichtingen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.L.C.M. Boelens, heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, alsook om de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar vast te stellen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.F.M. Deijkers, heeft een zelfstandig verzoek ingediend om gezamenlijk gezag over de minderjarige te verkrijgen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen tot augustus 2012 een affectieve relatie hebben gehad en dat uit deze relatie een minderjarige is geboren. De vrouw heeft het gezag over de minderjarige en het kind verblijft bij haar. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en de man beoordeeld en geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat de man gezamenlijk met de vrouw met het gezag wordt belast. Tevens heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw vastgesteld, aangezien de man geen verweer heeft gevoerd tegen dit verzoek.

Wat betreft de kinderbijdrage heeft de rechtbank de behoefte van de minderjarige vastgesteld en de draagkracht van beide ouders beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man een bijdrage moet betalen van € 215,- per maand voor de periode van 2 september 2014 tot 1 december 2014, € 214,- per maand voor de periode van 1 december 2014 tot 31 december 2014, en € 161,- per maand met ingang van 1 januari 2015. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. R. van der Heijden, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. M. Knoop-Gerritsen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
MKG
gezag, hoofdverblijf, verdeling zorg en opvoedingstaken en alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/14/156714 / FA RK 14-1767
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 1 april 2015
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K.L.C.M. Boelens, kantoorhoudende te Purmerend,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers, kantoorhoudende te Hoorn.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 2 september 2014;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen van de man, ingekomen op 3 november 2014;
- het verweerschrift van de vrouw op het zelfstandige verzoek, ingekomen op
14 november 2014;
- het bericht met bijlagen van de vrouw waaronder wijziging van het verzoek, ingekomen op 20 februari 2015, en
- het bericht met bijlagen van de man, eveneens ingekomen op 20 februari 2015.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 maart 2015 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. K.L.C.M. Boelens en de man bijgestaan door mr. P.F.M. Deijkers. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Boelens pleitaantekeningen overgelegd.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben tot augustus 2012 een affectieve relatie gehad.
2.2
Uit deze relatie is op [geboortedatum] in [geboorteplaats] [minderjarige] geboren. De man heeft de minderjarige erkend. De vrouw heeft het gezag over de minderjarige en de minderjarige verblijft bij de vrouw.

3.Verzoek vrouw en zelfstandig verzoek man

3.1
De vrouw heeft – in haar gewijzigde verzoek – verzocht te bepalen dat:
  • de minderjarige haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben;
  • de man, zolang de vrouw niet werkt, vier aaneengesloten weekenden de zorg draagt voor de minderjarige van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.30 uur, gevolgd door een weekend waarbij de minderjarige bij de vrouw verblijft, en daarnaast de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld;
  • wanneer de vrouw weer op fulltime basis haar werkzaamheden kan hervatten, de zorgregeling als volgt zal zijn:
o eerste weekend: minderjarige bij de man;
o tweede weekend: minderjarige bij de man;
o derde weekend: minderjarige bij de vrouw;
o vierde weekend: minderjarige bij de man, en
o vijfde weekend: minderjarige bij de vrouw,
o verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte;
- de man met ingang van 1 september 2012, dan wel met ingang van een door de rechtbank te bepalen ingangsdatum, aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna: kinderbijdrage) zal betalen van
€ 215,- per maand, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag.
3.2
Als zelfstandig verzoek verzoekt de man samen met de vrouw met het gezag over de minderjarige te worden belast.

4.Beoordeling

4.1
Gezag, hoofdverblijfplaats en verdeling van zorg- en opvoedingstaken
4.1.1
De vrouw heeft aangegeven dat zij in kan stemmen met het verzoek van de man om gezamenlijk met haar met het gezag over de minderjarige te worden belast. Dit verzoek kan derhalve worden toegewezen aangezien de rechtbank dit het meest in het belang van de minderjarige acht.
4.1.2
De man heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw vast te stellen. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw toewijzen nu de rechtbank dit het meest in het belang van de minderjarige acht.
4.1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen met betrekking tot de verdeling van de wekelijkse zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) overeengekomen dat de minderjarige op basis van de volgende zorgregeling bij partijen zal verblijven:
  • een weekend bij de man;
  • een weekend bij de vrouw;
  • twee weekenden bij de man;
  • een weekend bij de vrouw,
  • waarna het schema weer opnieuw gevolgd zal worden.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij in staat zijn in onderling overleg aanvullende afspraken over de zorgregeling te maken. Partijen hadden reeds overeenstemming dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte zullen worden verdeeld. De rechtbank zal dit in de beschikking opnemen.
Tijdens de mondelinge behandeling is het de rechtbank niet duidelijk geworden of de wekelijkse regeling reeds thans zal ingaan of zal ingaan met ingang van het moment dat de vrouw weer zal werken. Nu echter is gebleken dat partijen in staat zijn om in onderling overleg afspraken te maken over de zorgregeling ziet de rechtbank geen aanleiding om dit onderscheid in de onderhavige beschikking te maken.
4.2
Kinderbijdrage
4.2.1
Partijen verschillen van mening over de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage. In het navolgende gaat de rechtbank eerst in op de ingangsdatum, vervolgens op de behoefte van de minderjarige, de draagkracht van partijen en tot slot op de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage.
4.2.2
De rechtbank heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens op hele euro’s afgerond.
4.2.3
Ingangsdatum
4.2.3.1 De vrouw heeft, in haar gewijzigde verzoekschrift, verzocht te bepalen dat de man aan haar een kinderbijdrage zal betalen met ingang van 1 september 2012. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw als reden voor deze ingangsdatum aangevoerd dat partijen per augustus 2012 feitelijk uiteen zijn gegaan.
Bij het vaststellen van een kinderbijdrage wordt met betrekking tot de ingangsdatum in het algemeen aangesloten bij de datum van indiening van het verzoekschrift, omdat de onderhoudsplichtige er vanaf dat moment rekening mee kan houden dat hij of zij een kinderbijdrage zal moeten betalen. De enkele stelling van de vrouw dat partijen in augustus 2012 feitelijk uiteen zijn gegaan is onvoldoende om van het voormelde uitgangspunt met betrekking tot de ingangsdatum van een kinderbijdrage af te wijken. Daar komt voorts bij dat de man tijdens de mondelinge behandeling, onbetwist, heeft gesteld dat partijen na het uiteengaan wel overleg met elkaar hebben gehad en de man ook enkele keren een onderhoudsbijdrage heeft betaald. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift te nemen, te weten 2 september 2014.
4.2.4
Behoefte minderjarige
4.2.4.1 Partijen hebben overeenstemming dat de behoefte van de minderjarige op basis van het gezinsinkomen in 2012, van € 2.758,- netto per maand, € 409,- per maand bedroeg, voor aftrek van het kindgebonden budget. Partijen verschillen van mening over de vraag of bij het bepalen van de behoefte rekening dient te worden gehouden met de kosten van kinderopvang die de vrouw heeft. Voorts verschillen partijen van mening over de vraag of de zogenaamde “alleenstaande ouderkop” die per 1 januari 2015 het kindgebonden budget van de vrouw verhoogt, van invloed dient te zijn op de behoefte van de minderjarige.
4.2.4.2 Met betrekking tot de kosten van kinderopvang overweegt de rechtbank als volgt. De kosten van de kinderopvang waren in 2014 € 142,- per maand en zijn met ingang van 1 januari 2015 € 115,- per maand. Gelet op het feit dat de vrouw alleenstaande ouder is en gelet op haar Netto Besteedbaar Inkomen (hierna: NBI) van € 1.368,- per maand acht de rechtbank de opvangkosten relatief hoog. Deze kosten dienen derhalve bij het bepalen van de behoefte van de minderjarige meegenomen te worden. De rechtbank volgt daarbij de berekeningswijze zoals deze in het Rapport Werkgroep Alimentatienormen 2012 (hierna: het Tremarapport) onder 3.2 sub b) wordt geadviseerd. Partijen volgen deze berekeningswijze ook.
4.2.4.3 Op basis van het vorenstaande dient, voor het jaar 2012, het netto gezinsinkomen van partijen van € 2.758,- per maand te worden verminderd met de kosten kinderopvang van € 142,- per maand. Aangezien de rechtbank niet weet welke kosten kinderopvang de vrouw had in 2012, acht de rechtbank het redelijk uit te gaan van de kosten in 2014. Het netto gezinsinkomen voor 2012 bedraagt alsdan (€ 2.758,- -/- € 142,- =)
€ 2.616,- per maand. Het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige bedraagt bij een dergelijk gezinsinkomen, op basis van 4 Kinderbijslagpunten, € 382,- per maand. Dit bedrag dient te worden geïndexeerd naar 2014 waardoor de behoefte in 2014
€ 392,- per maand bedraagt. Dit bedrag dient vervolgens voor het jaar 2014 te worden vermeerderd met de kosten van kinderopvang van € 142,- per maand, zodat de behoefte van de minderjarige in 2014 (€ 392,- + € 142,- =) € 534,- per maand bedraagt. Van deze behoefte dient het kindgebonden budget dat de vrouw in 2014 ontving van € 85,- per maand te worden afgetrokken. Over 2014 stelt de rechtbank de behoefte van de minderjarige derhalve op
(€ 534,- -/- € 85,- =) € 449,- per maand.
4.2.4.4 Voor 2015 dient dezelfde berekeningswijze als in 2014 te worden gevolgd.
De geïndexeerde behoefte bedroeg in 2014 € 392,- per maand en bedraagt in 2015 € 395,- per maand. Met bijtelling van de kosten kinderopvang bedraagt de behoefte van de minderjarige in 2015 (€ 395,- + € 115,- =) € 510,- per maand.
4.2.4.5 Met ingang van 1 januari 2015 ontvangt de vrouw een kindgebonden budget van € 340,- per maand. Het kindgebonden budget is per 1 januari 2015 verhoogd met de zogenaamde “alleenstaande ouderkop”. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat deze “alleenstaande ouderkop” niet in mindering dient te worden gebracht op de behoefte van de minderjarige. Zij heeft daarvoor verwezen naar jurisprudentie. De man stelt dat het Tremarapport dient te worden gevolgd op dit punt.
De rechtbank stelt voorop dat in het thans geldende Tremarapport wordt geadviseerd de “alleenstaande ouderkop” ook van de behoefte van de minderjarige af te trekken. De rechtbank volgt dit advies, tenzij mocht blijken dat toepassing van de richtlijn leidt tot een onaanvaardbaar resultaat. Dat dient echter door de onderhoudsgerechtigde ouder, onderbouwd met berekeningen, te worden aangetoond. De vrouw heeft dat niet gedaan. Zij heeft enkel verwezen naar jurisprudentie en niet aangetoond welke (onaanvaardbare) gevolgen de toepassing van de richtlijn van het Tremarapport voor haar heeft. De rechtbank gaat dan ook uit van de richtlijn van het Tremarapport in de onderhavige situatie en zal het gehele kindgebonden budget van € 340,- per maand dat de vrouw met ingang van 1 januari 2015 ontvangt, aftrekken van de behoefte van de minderjarige in 2015. De behoefte van de minderjarige is aldus te stellen op (€ 510,- -/- € 340,- =) € 170,- per maand.
4.2.5
Draagkracht vrouw
4.2.5.1 In het verzoekschrift heeft de vrouw gesteld dat zij een draagkracht heeft van € 90,- per maand. De man heeft geen verweer gevoerd tegen deze stelling.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw gesteld dat zij een negatieve draagkracht heeft en derhalve niet in staat is een bijdrage in de kosten van de minderjarige te betalen. De man heeft ook tegen deze stelling van de vrouw geen verweer gevoerd.
In haar draagkrachtberekening, zoals de vrouw deze ten behoeve van de mondelinge behandeling heeft gemaakt, heeft zij rekening gehouden met een aflossing op een schuld van € 175,- per maand. Het betreft de aflossing op de resterende hypotheekschuld na verkoop van de gezamenlijke woning van partijen. Deze woning is, zo begrijpt de rechtbank uit de brief van Obvion van 5 februari 2015, verkocht op 8 december 2014. Uit de verkoop van de woning resteerde een restschuld van € 37.371,19. Partijen dienen beiden op deze schuld af te lossen. Gelet op deze omstandigheid acht de rechtbank het redelijk aan de zijde van de vrouw voor de periode van 2 september 2014 tot 1 december 2014 rekening te houden met een draagkracht van € 90,- per maand en vanaf 1 december 2014, na datum verkoop van de woning, er rekening mee te houden dat zij geen draagkracht meer heeft om een bijdrage ten behoeve van de minderjarige te betalen.
4.2.6
Draagkracht man
4.2.6.1 Partijen hebben blijkens het verhandelde ter zitting overeenstemming over de hoogte van het NBI van de man in 2014, te weten € 1.916,- per maand. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw in haar pleitaantekeningen een schrijffout heeft gemaakt daar waar zij spreekt van € 1.961,-.
Voor zover de man heeft gesteld dat hij met ingang van 1 april 2015 werkloos zal zijn, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij nu hij deze en de financiële consequenties daarvan, niet danwel onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. De man heeft voorts opgevoerd dat hij € 30,- netto per maand aan WGA-premie (ER), Premie Whk (gediff) en aan de Stichting O&O-fonds Beroepsvervoer dient te betalen. De man heeft deze kosten, die blijkens de door de vrouw bij pleitnota voorgestane berekening door haar worden betwist, niet nader onderbouwd zodat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man met deze kosten geen rekening zal houden.
4.2.6.2 Partijen verschillen in het kader van de draagkracht van de man voorts van mening met welke maandelijkse aflossing van de schuld van de voormalige gezamenlijke woning van partijen rekening dient te worden gehouden. Tevens verschillen zij van mening of rekening dient te worden gehouden met de reiskosten van de man.
4.2.6.3 Met betrekking tot de restschuld na de verkoop van de woning van partijen stelt de man dat hij voorlopig een aflossing betaalt van € 325,- per maand en dat bij het bepalen van zijn draagkracht met dit bedrag rekening dient te worden gehouden. De vrouw stelt zich op het standpunt dat aan de zijde van de man met eenzelfde aflossingsbedrag rekening dient te worden gehouden als het aflossingsbedrag dat zij thans betaalt, te weten
€ 175,- per maand.
De rechtbank zal bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van hetzelfde aflossingsbedrag van € 175,- als bij de vrouw, nu de man blijkens zijn toelichting ter zitting de schuldeiser heeft verzocht om de voorlopig vastgestelde maandelijkse termijn van € 325,- te verlagen, hij daarop ten tijde van de zitting nog geen reactie heeft ontvangen en de man voorts onvoldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat door de schuldeiser voor hem slechts een hogere maandelijkse termijn zal worden geaccepteerd.
4.2.6.4 De man heeft berekend dat zijn reiskosten € 149,- per maand bedragen. Onder verwijzing naar het Tremarapport heeft de man gesteld dat met deze kosten rekening dient te worden gehouden. De vrouw betwist dat de reiskosten van de man relevant zijn voor de berekening van de draagkracht van de man.
Sinds 1 april 2013 worden forfaitaire bedragen gehanteerd om te berekenen welke draagkracht ouders hebben om een kinderbijdrage te kunnen betalen. In deze forfaitaire bedragen en de toelichting daarop is geen uitzondering gemaakt met betrekking tot reiskosten. Gelet daarbij op het feit dat de man sinds september 2014 niet volledig heeft gewerkt ziet de rechtbank geen aanleiding om bij het bepalen van de draagkracht van de man rekening te houden met de door hem opgevoerde reiskosten.
4.2.6.5 Op basis van het vorenstaande bedraagt de draagkracht van de man van
2 september 2014 tot 1 december 2014:
70 % (1.916 -/- [0,3 X 1.916 + 860]) is € 337,- per maand.
Over de maand december 2014 bedraagt de draagkracht van de man:
70 % (1.916 -/- [0,3 X 1.916 + 860 + 175]) is € 214,- per maand.
De draagkracht van de man in 2015 bedraagt:
70 % (1.916 -/- [0,3 X 1.916 + 875 + 175]) is € 204,- per maand.
4.2.6.6 Van de door de man te betalen bijdrage dient de zorgkorting te worden afgetrokken. Blijkens het verzoekschrift verbleef de minderjarige vier achtereenvolgende weekenden van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.30 uur bij de man. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat deze zorgregeling op enig moment is aangepast omdat de man bij zijn moeder is gaan wonen, waardoor de man de minderjarige slechts ieder weekend enkele uren zag. Voorts is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de man met ingang van 15 maart 2015 een zelfstandige woning zal gaan betrekken zodat de overeengekomen zorgregeling weer kan worden nageleefd. Hoewel het de rechtbank niet duidelijk is geworden gedurende welke periode de man de minderjarige slechts enkele uren in het weekend heeft gezien, ziet de rechtbank in de door partijen overeengekomen zorgregeling die eerder werd nagekomen en binnenkort weer zal worden nagekomen, grond om rekening te houden met een zorgkorting van 25 %. Derhalve bedraagt de zorgkorting in 2014 (25 % van € 449,- =) € 112,- per maand en in 2015 (25 % van € 170,- =) € 43,- per maand.
4.2.7
Te betalen kinderbijdrage
4.2.7.1 Uit het vorenstaande volgt dat de door de man te betalen kinderbijdrage dient te worden gesplitst over 3 periodes, te weten de periode van 2 september 2014 tot
1 december 2014, de periode van 1 december 2014 tot 31 december 2014 en de periode vanaf 1 januari 2015.
Periode 2 september 2014 tot 1 december 2014
4.2.7.2 De behoefte van de minderjarige bedraagt in deze periode € 449,- per maand.
De draagkracht van de man bedraagt € 337,- per maand.
De draagkracht van de vrouw bedraagt € 90,- per maand.
De totale draagkracht van partijen bedraagt € 427,- per maand.
De zorgkorting bedraagt € 112,- per maand.
De gezamenlijke draagkracht van partijen is € 22,- minder dan de behoefte van de minderjarige. In het Tremarapport wordt in een dergelijke situatie aanbevolen het tekort in draagkracht te verminderen op de zorgkorting, maar daarbij het tekort wel gelijkelijk over partijen te verdelen. Dientengevolge kan de door de man te betalen kinderbijdrage als volgt worden berekend: € 337 -/- (€ 112,- -/- € 11,-) is € 236,- per maand. De vrouw heeft echter verzocht te bepalen dat de man een kinderbijdrage zal betalen van € 215,- per maand, zodat de rechtbank dit bedrag voor deze periode zal vaststellen.
Periode van 1 december 2014 tot 31 december 2014
4.2.7.3 De behoefte van de minderjarige bedraagt in deze periode € 449,- per maand.
De draagkracht van de man bedraagt € 214,- per maand.
De vrouw heeft geen draagkracht om bij te dragen in de kosten van de minderjarige.
De zorgkorting bedraagt € 112,- per maand.
Het tekort aan draagkracht bedraagt (€ 449 -/- € 214,- =) € 235,- per maand. Het tekort aan draagkracht is meer dan twee keer zo groot als de zorgkorting waar de man recht op heeft, waardoor de man tot het volledige bedrag van zijn draagkracht dient bij te dragen. De man dient over deze periode derhalve een kinderbijdrage te betalen van € 214,- per maand.
Periode vanaf 1 januari 2015
4.2.7.4 De behoefte van de minderjarige bedraagt in deze periode € 170,- per maand.
De draagkracht van de man bedraagt € 204,- per maand.
De vrouw heeft geen draagkracht om bij te dragen in de kosten van de minderjarige.
De zorgkorting bedraagt € 43,- per maand.
De draagkracht van de man overstijgt de behoefte van de minderjarige. Over deze periode dient de man derhalve een kinderbijdrage te betalen van € 204 -/- € 43,- = € 161,- per maand.
4.2.7.5. De rechtbank acht de hiervoor berekende kinderbijdrage over de verschillende periodes in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal deze in het navolgende vaststellen.
4.2.8
De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
Bepaalt dat partijen gezamenlijk worden belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige [minderjarige]geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats].
5.2
Bepaalt dat voornoemde minderjarige haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw.
5.3
Bepaalt dat voornoemde minderjarige op basis van de na te melden verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij partijen zal verblijven:
  • een weekend bij de man;
  • een weekend bij de vrouw;
  • twee weekenden bij de man;
  • een weekend bij de vrouw;
  • waarna het schema weer opnieuw gevolgd zal worden,
een en ander in onderling overleg tussen partijen nader te bepalen en waarbij de verdeling van de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte zal plaatsvinden.
5.4
Bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige telkens, voor zover het de nog niet vervallen termijn betreft, bij vooruitbetaling dient te voldoen:
  • € 215,- per maand met ingang van 2 september 2014 tot 1 december 2014;
  • € 214,- per maand met ingang van 1 december 2014 tot 31 december 2014, en
  • € 161,- per maand met ingang van 1 januari 2015.
5.5
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
5.6
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. van der Heijden, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Knoop-Gerritsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2015.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.