In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 april 2015 uitspraak gedaan over een klaagschrift van klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T. van der Goot, tegen de conservatoire beslagen die door de officier van justitie waren gelegd. De rechtbank oordeelde dat de eerder opgelegde beslagen op de onroerende zaken en tegoeden van klager en zijn broer voldoende verhaal boden voor de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en hevelde de conservatoire beslagen op de voer- en vaartuigen op, met de verplichting deze aan klager terug te geven.
Echter, na deze uitspraak legde de officier van justitie opnieuw beslag op dezelfde zaken. De rechtbank oordeelde dat dit een misbruik van procesrecht opleverde, aangezien de officier van justitie op de hoogte was van de eerdere beslissing van de rechtbank, die het beslag als disproportioneel had beoordeeld. De rechtbank benadrukte dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde beslaglegging rechtvaardigden. De enkele wijziging in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel was niet voldoende om opnieuw beslag te leggen.
De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond voor de conservatoire beslagen, maar ongegrond voor de strafvorderlijke beslagen, aangezien deze laatste nog steeds gerechtvaardigd waren op basis van de verdenking van hennepteelt. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet had gehandeld in overeenstemming met de beginselen van een behoorlijke procesorde door opnieuw beslag te leggen zonder nieuwe feiten of omstandigheden.