ECLI:NL:RBNHO:2015:3202

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
C-14-157564 - FA RK 14-2059
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en bijdrage in de kosten van levensonderhoud na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 april 2015 uitspraak gedaan in een alimentatiekwestie tussen een man en een vrouw, die eerder met elkaar gehuwd waren en inmiddels gescheiden zijn. De man verzocht om wijziging van de alimentatiebijdragen die hij aan de vrouw en voor zijn kinderen moest betalen, omdat zijn financiële situatie was veranderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, na zijn hertrouw en de geboorte van twee nieuwe kinderen, zijn inkomen had zien dalen en dat hij recht had op een WW-uitkering. De man verzocht om de kinderbijdrage voor zijn minderjarige kind te verlagen naar nihil en de bijdrage voor de jongmeerderjarige te verlagen naar € 50,00 per maand. De vrouw en de jongmeerderjarige hebben verweer gevoerd tegen deze verzoeken, waarbij de vrouw stelde dat de man alleen onder bepaalde voorwaarden kon verzoeken om verlaging van de alimentatie. De rechtbank heeft de verzoeken van de man gedeeltelijk afgewezen, maar heeft wel de kinderbijdrage voor de jongmeerderjarige vastgesteld op € 100,00 per maand, met ingang van 1 januari 2015. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man geen draagkracht had om de partnerbijdrage te blijven betalen, en heeft deze op nihil gesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en elke partij is veroordeeld in de eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/14/157564 / FA RK 14-2059
beschikking van 15 april 2015 betreffende alimentatie
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.B. Streefkerk, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. van Espen, kantoorhoudende te Hoorn,
en –
[de jongmeerderjarige],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de jongmeerderjarige,
advocaat mr. M. van Espen, kantoorhoudende te Hoorn.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 6 oktober 2014;
- het bericht van 22 oktober 2014, met bijlagen, van de advocaat van de man;
- het bericht van 18 november 2014, met bijlagen, van de advocaat van de man;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw en de jongmeerderjarige van 10 december 2014;
- het bericht, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw en de jongmeerderjarige van 6 maart 2015;
- het bericht, met bijlagen, van de advocaat van de man van 9 maart 2015;
- het bericht, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw en de jongmeerderjarige van 13 maart 2015;
- het bericht, met bijlagen, van de advocaat van de man van 18 maart 2015;
- het opvolgend bericht, met bijlagen van de advocaat van de man, eveneens van 18 maart 2015.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 maart 2015 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. J.B. Streefkerk en de vrouw en de jongmeerderjarige bijgestaan door mr. M. van Espen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 7 november 2002 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Utrecht van 23 oktober 2002.
2.2
Uit dit huwelijk zijn geboren de jongmeerderjarige [de jongmeerderjarige]:
- [de jongmeerderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
en de minderjarige [de minderjarige]:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats].
2.3
Bij de hiervoor genoemde beschikking is bepaald dat het echtscheidingsconvenant dat partijen hebben gesloten, deel uitmaakt van de beschikking en dat volgens dit convenant de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de destijds beide minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 226,89 per kind per maand moet voldoen, met ingang van 1 juni 2002, en dat de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partnerbijdrage) van € 230,00 per maand, dan wel, indien de vrouw eigen woonruimte heeft, € 365,00 per maand moet voldoen. Partijen zijn daarbij als ingangsdatum 1 juni 2002 overeengekomen. Gelet op de omstandigheid dat de onderhoudsplicht op grond van artikel 157 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek eerst ontstaat met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking is de wettelijke onderhoudsplicht ingegaan op 7 november 2002.
2.4
De man stelt, en de vrouw heeft bevestigd, dat partijen in 2009 nadere afspraken hebben gemaakt in een (aanvullend) convenant. Blijkens dit convenant zijn partijen met betrekking tot de kinderbijdrage overeengekomen dat de man eerst met ingang van 1 juni 2009 de wettelijke indexering (voor dat jaar vastgesteld op 3,9%) dient te voldoen en dat de man daarnaast ten behoeve van de minderjarigen jaarlijks een vakantiebijdrage van € 600,00 netto zal voldoen, ieder jaar vóór 1 juli van het betreffende jaar, alsmede € 75,00 per maand voor de kleding van (destijds) beide minderjarigen en een bijdrage van € 75,00 per kind per jaar ten behoeve van de kosten van sportkleding, contributie voor hobby’s, muzieklessen en dergelijke, welke bijdrage de man jaarlijks in december zal voldoen.
Met betrekking tot de partnerbijdrage zijn partijen in het (aanvullend) convenant overeengekomen dat verhoging van deze bijdrage zowel voor de toekomst als voor het verleden is uitgesloten.
2.5
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage, uitgaande van hetgeen partijen in het aanvullend convenant zijn overeengekomen, met ingang van 1 januari 2014 € 252,94. De bijdrage ten behoeve van de jongmeerderjarige bedraagt per 1 januari 2014 eveneens € 252,94 per maand.
2.6
De man is hertrouwd en tot zijn gezin behoren twee minderjarige kinderen.

3.Verzoek

3.1
De man heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verzoek gewijzigd, zodat hij thans verzoekt de beschikking, alsmede de bepalingen in het convenant dat deel uitmaakt van de betreffende beschikking, als ook het aanvullend convenant van 2009 te wijzigen in die zin, dat de kinderbijdrage met ingang van 1 juni 2014 wordt verminderd tot € 233,00 per maand en met ingang van 1 oktober 2014 nader wordt bepaald op nihil, dat de bijdrage ten behoeve van de jongmeerderjarige met ingang van 1 juni 2014 wordt gewijzigd in die zin dat de man met ingang van 1 juni 2014 € 50,00 per maand verschuldigd is en dat de bijdrage met ingang van 1 oktober 2014 op nihil wordt gesteld. Voorts verzoekt de man de partnerbijdrage op nihil te stellen en wel met ingang van 1 oktober 2014.
Hij stelt hiertoe dat de hierboven genoemde beschikking, alsmede de bepalingen in het aanvullend convenant
,door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan wettelijke maatstaven.
3.2
Tevens is verzocht om de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1
De vrouw en de jongmeerderjarige hebben daartegen verweer gevoerd. Primair stelt de vrouw zich op het standpunt dat partijen destijds bij het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen dat de man slechts verlaging of nihilstelling kon vragen indien zijn inkomen zou zakken beneden het bedrag van de maximale WAO of WW-uitkering. Nu de man, indien hij al met ingang van 1 oktober 2014 werkloos zou zijn, recht heeft op een volledige WW-uitkering kan hij niet worden ontvangen in zijn verzoek tot nihilstelling.
4.2
De vrouw erkent dat de verplichting van de man tot het betalen van een partnerbijdrage van rechtswege op 1 november 2014 is komen te vervallen.
4.3
De jongmeerderjarige heeft tot zijn verweer aangevoerd dat hij nog steeds behoefte heeft aan een bijdrage van de man en wel tot zijn 21ste verjaardag, te weten 22 mei 2016. Hij stelt dat hij tot die datum in ieder geval behoefte heeft aan een bijdrage van € 100,00 per maand.
4.5
De vrouw heeft van haar kant de rechtbank verzocht om de door de man verschuldigde partnerbijdrage met ingang van 1 november 2014 op nihil te stellen.

5.Beoordeling

de periode van 1 juni 2014 tot 1 oktober 2014
5.1
Aan het verzoek om de kinderbijdrage en de bijdrage ten behoeve van de jongmeerderjarige te wijzigen per 1 juni 2014 legt de man ten grondslag een (mondelinge) afspraak die tussen partijen zou zijn gemaakt. Nadat de vrouw en de jongmeerderjarige het bestaan van een dergelijke afspraak hebben betwist, heeft de man zijn stelling op dit punt niet nader onderbouwd. Voor zover de man wijziging van de kinderbijdrage per 1 juni 2014 wenst, zal dat worden afgewezen. Betreffende de bijdrage ten behoeve van hemzelf, heeft de jongmeerderjarige meegedeeld, in afwijking van de afspraken uit het aanvullend convenant uit 2009, akkoord te gaan met een bijdrage van € 100,00 per maand. Voor zover de man betreffende de periode van 1 juni 2014 tot 1 oktober 2014 verlaging van de bijdrage tot
€ 50,00 verzoekt, wordt dit afgewezen.
de periode vanaf 1 oktober 2014
5.2
Uit de overgelegde stukken blijkt dat het (tijdelijk) dienstverband van de man per 30 september 2014 is beëindigd. Sedert 1 oktober 2014 is de man aangewezen op een WW-uitkering. In verband met ziekte van de man is de uitkering omgezet in een ZW-uitkering. Vanaf 27 januari 2015 ontvangt de man weer een volledige WW-uitkering. De uitkering is gebaseerd op het dagloon. Nu het inkomen van de man deels werd gevormd door provisie, betekent dit dat de hoogte van de uitkering uitkomt beneden het bedrag van de maximale WW. Het verweer van de vrouw dat de man krachtens het echtscheidingsconvenant geen wijziging kan vragen faalt. De rechtbank zal voor de beoordeling van het verzoek van de man derhalve uitgaan van de situatie per 1 oktober 2014.
behoefte minderjarige
5.3
De behoefte van de minderjarige staat als niet weersproken vast. Op de geïndexeerde behoefte in 2014, te weten € 252,94, strekt in mindering het kindgebonden budget dat de vrouw in 2014 ontving, te weten € 104,00 per maand. De voor 2014 resterende behoefte van € 148,94 per maand dient door de man en de vrouw naar rato te worden voldaan.
De met ingang van 1 januari 2015 geïndexeerde behoefte bedraagt € 254,96. Hierop strekt in mindering het kindgebonden budget dat de vrouw met ingang van 1 januari 2015 ontvangt, te weten € 341,83 per maand. Dit betekent dat met ingang van 1 januari 2015 er geen behoefte resteert die door de man moet worden voldaan. Dat zou echter in de loop van het jaar kunnen veranderen als de minderjarige wegens zijn opleiding hogere kosten krijgt. Die situatie is echter dermate onzeker dat de rechtbank daar niet nu al op vooruitloopt.
behoefte jongmeerderjarige
5.4
De behoefte van [de jongmeerderjarige] kan op € 590,00 per maand worden gesteld. Hierop strekt de zorgtoeslag in mindering, evenals de basisbeurs en de aanvullende beurs. In 2014 bedroeg die € 405,48 per maand, in 2015 is dat € 393,74 per maand. [de jongmeerderjarige] doet dit jaar examen en ervan uitgaande dat hij slaagt, worden zijn basisbeurs en aanvullende beurs omgezet in een gift. In de periode augustus tot december 2014 heeft hij stage gelopen, waarvoor hij een vergoeding ontving van € 146,65 per maand. Vanaf januari 2015 loopt [de jongmeerderjarige] wel stage, maar ontvangt hij geen vergoeding.
Op basis van het vorenstaande heeft [de jongmeerderjarige] geen resterende behoefte in de periode van 1 oktober 2014 tot 1 januari 2015. Voor 2015 overstijgt de door [de jongmeerderjarige] verzochte aanvullende bijdrage van de man van € 100,00 per maand zijn behoefte niet.
behoefte vrouw
5.5
Partijen hebben bij aanvullend convenant de wettelijke indexering van de bijdrage in het levensonderhoud voor de toekomst als ook voor het verleden uitgesloten. De vrouw heeft gesteld dat de man, anders dan in het echtscheidingsconvenant tussen partijen destijds is overeengekomen, steeds € 230,00 heeft betaald. Vast staat dat de wettelijke onderhoudsplicht van de man per 7 november 2014 is geëindigd.
5.6
Het belastbaar inkomen van de vrouw kan op € 17.013,00 per jaar worden gesteld. Voor de bepaling van haar behoefte wordt alleen rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, zodat haar netto besteedbaar inkomen op € 1.219,00 per maand kan worden gesteld. De vrouw ontvangt huur- en zorgtoeslag, maar heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit de hoogte van haar huur en premie zorgverzekering blijken. De rechtbank is derhalve niet in staat om te berekenen of de vrouw nog behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
draagkracht van de man
5.7
De man ontvangt met ingang van 1 oktober 2014 een WW-uitkering. De eerste twee maanden gebaseerd op 75% van zijn dagloon en vervolgens 70% van zijn dagloon. Blijkens de jaaropgave van het UWV heeft de man over de laatste drie maanden van 2014 totaal een uitkering genoten van € 3.928,00 netto. Hiervan uitgaande kan de draagkracht van de man bij een netto besteedbaar inkomen van € 1.310,00 per maand volgens de formule 90% [NBI – (0,3 x NBI + 810)] op € 96,00 per maand worden gesteld. Dat bedrag kan geheel worden aangewend voor de kinderbijdrage. Hiervan uitgaande betekent het dat de man in 2014 onvoldoende draagkracht had om naast een bijdrage voor de minderjarige nog een bijdrage voor de vrouw te kunnen voldoen. De man heeft nagelaten gegevens te verstrekken over de inkomenssituatie van zijn huidige echtgenote en van eventueel andere onderhoudsplichtigen voor de twee minderjarigen die van zijn gezin deel uitmaken. Die twee minderjarigen worden daarom verder buiten beschouwing gelaten
Voor 2015 kan de bruto-uitkering op € 22.346,00 worden gesteld. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 1.355,00 per maand. Ingevolge de voor 2015 geldende formule, te weten 90% [NBI (0,3 x NBI + 825)] heeft de man per maand € 110,00 beschikbaar voor een bijdrage. Nu het verzoek van [de jongmeerderjarige] zich beperkt tot het vaststellen van een bijdrage van
€ 100,00 per maand, zal de rechtbank deze bijdrage met ingang van 1 januari 2015 overeenkomstig vaststellen.
conclusie
5.8
Op grond van voormelde gegevens en hetgeen hiervoor is overwogen wordt de man in staat geacht tot betaling van een kinderbijdrage van € 96,00 per maand voor de maanden oktober 2014 tot en met december 2014. De bijdrage wordt met ingang van 1 januari 2015 op nihil gesteld, nu vanaf die datum bij de minderjarige de behoefte aan een aanvullende bijdrage ontbreekt.
De bijdrage voor de jongmeerderjarige wordt met ingang van 1 oktober 2014 tot 1 januari 2015 op nihil gesteld, nu de behoefte ontbreekt. Met ingang van 1 januari 2015 wordt de door de man te betalen bijdrage op € 100,00 per maand gesteld.
De bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw wordt met ingang van 1 oktober 2014 op nihil gesteld.
5.9
De rechtbank wijst er - ten overvloede - op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
proceskosten
5.1
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank, anders dan door de man is verzocht, bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
Bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 oktober 2002, alsmede de bepalingen zoals opgenomen in het convenant dat onderdeel uitmaakt van de betreffende beschikking, als ook het aanvullend convenant van 2009, dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage voor [de minderjarige]:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
met ingang van 1 oktober 2014 wordt gesteld op € 96,00 per maand en dat deze bijdrage met ingang van 1 januari 2015 nader wordt bepaald op nihil.
6.2
Bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 oktober 2002, alsmede de bepalingen zoals opgenomen in het convenant dat onderdeel uitmaakt van de betreffende beschikking, alsook het aanvullend convenant van 2009,
dat de door de man aan de jongmeerderjarige zoon als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie op nihil wordt gesteld met ingang van 1 oktober 2014 en dat deze bijdrage met ingang van 1 januari 2015 nader wordt bepaald op € 100,00 per maand en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
6.3
Bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 oktober 2002, alsmede de bepalingen zoals opgenomen in het convenant dat onderdeel uitmaakt van de betreffende beschikking, alsook het aanvullend convenant van 2009,
dat de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud met ingang van 1 oktober 2014 op nihil wordt gesteld.
6.4
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.5
Wijst af het meer of anders verzochte.
6.6
Bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Gisolf, rechter, in tegenwoordigheid van
D.J. Witsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2015.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.