ECLI:NL:RBNHO:2015:3395

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
15/086372-12 rekest 15-001499
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen DNA-afname en verwerking in het kader van Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

Op 19 maart 2015 is een bezwaarschrift ingediend door mr. A.M.J. Comans namens de veroordeelde, gericht tegen de afname en verwerking van DNA-profiel. De veroordeelde, die in Amsterdam woont, had op 2 maart 2015 celmateriaal afgestaan op bevel van de officier van justitie. Het bezwaarschrift werd behandeld op 20 april 2015, waarbij zowel de veroordeelde als de officier van justitie, mr. A.F. van Kooij, aanwezig waren.

De veroordeelde stelde dat er sprake was van een uitzonderingsgrond volgens artikel 2, eerste lid onder b van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, omdat hij was veroordeeld voor eenvoudige winkeldiefstal en hij altijd had volgehouden dat er sprake was van een vergissing. De raadsman voerde aan dat artikel 4 van de Wet DNA was geschonden, omdat de veroordeelde geen bevel tot aanhouding had ontvangen voordat hij werd aangehouden voor de DNA-afname.

De officier van justitie betwistte de claims van de veroordeelde en stelde dat deze opgeroepen was voor de afname van DNA op 24 december 2014, maar niet was verschenen. De rechtbank oordeelde dat het bevel tot afname van DNA gegrond was op de veroordeling van de veroordeelde en dat er geen uitzonderingsgrond van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de afname van DNA van belang was voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, omdat er geen sprake was van een onbehoorlijke toepassing van dwangmiddelen. De beschikking werd gegeven door mr. L.J. Saarloos en openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 15-001499
Parketnummer: 15-086372-12
Uitspraakdatum: 1 mei 2015
Beschikking(art. 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 19 maart 2015 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. A.M.J. Comans ingediend bezwaarschrift, gedateerd 16 maart 2015 van
[veroordeelde],veroordeelde,
geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats] ,
domicilie kiezende te (1043 EJ) Amsterdam, ten kantore van mr. A.M.J. Comans, advocaat.
Het bezwaarschrift is gericht tegen het nader bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, ten behoeve waarvan op bevel van de officier van justitie te Haarlem van 13 november 2014 op 2 maart 2015 bij veroordeelde celmateriaal is afgenomen.
Op 20 april 2015 is dit bezwaarschrift in raadkamer behandeld.
Voor veroordeelde is verschenen mr. A.M.J. Comans, voornoemd. Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. A.F. van Kooij.

2.Standpunten

Het standpunt van veroordeelde komt er - zakelijk weergegeven - op neer dat sprake is van de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid onder b Wet DNA en wel om de volgende redenen. Er is sprake van een veroordeling wegens eenvoudige winkeldiefstal. Veroordeelde heeft zich steeds op standpunt gesteld dat sprake was van een vergissing. De stelling van veroordeelde wordt niet weersproken door bewijsmiddelen.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat artikel 4 Wet DNA is geschonden. Veroordeelde heeft zich op het politiebureau gemeld voor afname van DNA materiaal en is vervolgens aangehouden. Hij heeft geen bevel tot aanhouding uitgereikt gekregen. In de bezwaarschriftprocedure kan een onrechtmatige of onbehoorlijke toepassing van dwangmiddelen worden meegewogen in de beoordeling.
Het standpunt van de officier van justitie luidt, zakelijk weergegeven, dat veroordeelde was opgeroepen om op 24 december 2014 voor afname van DNA materiaal. Veroordeelde is toen niet verschenen. In de oproep staat vermeld dat indien men zich naar aanleiding van de oproep tot afname van DNA materiaal niet meldt er een aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd, waardoor op ieder moment aanhouding en overbrenging naar een politiebureau mogelijk is. In het overig door de raadsman gestelde ziet de officier van justitie geen bijzondere omstandigheid die tot gegrondverklaring van het bezwaar zou kunnen leiden.

3.Beoordeling

Het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA materiaal van 13 maart 2014 is gegrond op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet), waarbij als grondslag heeft gediend de veroordeling van Stegeman voornoemd op 24 augustus 2012 door de politierechter in deze rechtbank. Veroordeelde is tegen dit vonnis in beroep gekomen. Het gerechtshof te Amsterdam heeft veroordeelde bij arrest van 26 augustus 2013 veroordeeld terzake van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Dit arrest is op 23 september 2014 onherroepelijk geworden.
Veroordeelde heeft op 2 maart 2015 middels afname van wangslijmvlies celmateriaal afgestaan ten behoeve van DNA-onderzoek.
Het bezwaarschrift dat veroordeelde heeft ingediend tegen het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel is tijdig ingediend.
In op 13 mei 2008 gewezen arresten stelt de Hoge Raad voorop dat tekst, alsmede doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij
iedere veroordeeldeals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is
verplichteen daartoe strekkend bevel te geven,
tenzijzich één van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet.
De in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet genoemde uitzondering doet zich niet voor, nu niet gebleken is dat reeds een DNA-profiel van veroordeelde is verwerkt.
De rechtbank dient derhalve, op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet, te beoordelen of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Ten aanzien van deze uitzonderingsgrond geldt, dat in de aard van het ten laste van veroordeelde bewezen verklaarde misdrijf van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, noch in de omstandigheden waaronder dat misdrijf is gepleegd, grond kan worden gevonden om te concluderen dat DNA-onderzoek niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Ook wat betreft de aard van het misdrijf is van een uitzonderingsituatie derhalve geen sprake. Dat geldt temeer, nu verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
De raadsman heeft ter zitting terecht opgemerkt dat in de bezwaarschriftprocedure een onrechtmatige of onbehoorlijke toepassing van dwangmiddelen kan worden meegewogen in de beoordeling van het onderhavige bezwaar. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat veroordeelde geen bevel tot aanhouding uitgereikt heeft gekregen alvorens hij op het politiebureau werd aangehouden en dat veroordeelde vervolgens enkele uren heeft vastgezeten, voordat de DNA-afname kon plaatsvinden.
Nog daargelaten dat in het kader van de onderhavige procedure niet kan worden beoordeeld of dat feitelijk juist is – dit standpunt werd pas voor het eerst op de zitting ingenomen –, overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens art. 4 lid 1 van de Wet dient een bevel tot aanhouding “onverwijld” aan de veroordeelde te worden uitgereikt, ná zijn aanhouding. Art. 4 leden 6 en 7 van de Wet bepalen echter ook dat het bevel zo spoedig mogelijk na de aanhouding wordt tenuitvoergelegd en dat dat in ieder geval binnen zes uren na de aanhouding moet zijn gebeurd. Ook in de lezing van de veroordeelde is in ieder geval aan die laatste twee bepalingen voldaan.
Een en ander leidt tot het oordeel dat geen sprake is van een zodanige onbehoorlijke toepassing van dwangmiddelen dat dat zou moeten leiden tot het door veroordeelde gewenste gevolg.
Gelet op al het voorgaande, wordt als volgt beslist.

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.

5.Samenstelling enkelvoudige kamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door:
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.