Op 19 maart 2015 is een bezwaarschrift ingediend door mr. A.M.J. Comans namens de veroordeelde, gericht tegen de afname en verwerking van DNA-profiel. De veroordeelde, die in Amsterdam woont, had op 2 maart 2015 celmateriaal afgestaan op bevel van de officier van justitie. Het bezwaarschrift werd behandeld op 20 april 2015, waarbij zowel de veroordeelde als de officier van justitie, mr. A.F. van Kooij, aanwezig waren.
De veroordeelde stelde dat er sprake was van een uitzonderingsgrond volgens artikel 2, eerste lid onder b van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, omdat hij was veroordeeld voor eenvoudige winkeldiefstal en hij altijd had volgehouden dat er sprake was van een vergissing. De raadsman voerde aan dat artikel 4 van de Wet DNA was geschonden, omdat de veroordeelde geen bevel tot aanhouding had ontvangen voordat hij werd aangehouden voor de DNA-afname.
De officier van justitie betwistte de claims van de veroordeelde en stelde dat deze opgeroepen was voor de afname van DNA op 24 december 2014, maar niet was verschenen. De rechtbank oordeelde dat het bevel tot afname van DNA gegrond was op de veroordeling van de veroordeelde en dat er geen uitzonderingsgrond van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de afname van DNA van belang was voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, omdat er geen sprake was van een onbehoorlijke toepassing van dwangmiddelen. De beschikking werd gegeven door mr. L.J. Saarloos en openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.