ECLI:NL:RBNHO:2015:374

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
220127
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij overschrijding wettelijke termijn beslissing tot voortzetting inbewaringstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 20 januari 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 35 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). Verzoeker, die op 21 december 2014 was opgenomen op basis van een inbewaringstelling (IBS), stelde dat de rechtbank te laat had beslist over de voortzetting van deze IBS. De rechtbank ontving het verzoek van de officier van justitie op 23 december 2014, maar de beslissing werd pas op 31 december 2014 genomen. De rechtbank oordeelde dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing was overschreden, en dat verzoeker recht had op schadevergoeding voor de periode waarin hij onterecht in onzekerheid verkeerde over zijn vrijheidsbeneming.

De rechtbank stelde vast dat de termijn voor het nemen van een beslissing op het verzoek tot voortzetting van de IBS eindigde op 29 december 2014, maar dat door de overplaatsing van verzoeker het verhoor niet op tijd kon plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig horen van verzoeker niet aan hem kon worden tegengeworpen, en dat hij recht had op een immateriële schadevergoeding voor de twee dagen dat de beslissing te laat was genomen. De hoogte van de schadevergoeding werd vastgesteld op € 50,- per dag, wat resulteerde in een totale schadevergoeding van € 380,-, bestaande uit € 100,- voor immateriële schade en € 280,- voor advocaatkosten.

De rechtbank heeft de uitbetaling van de schadevergoeding bevolen aan de advocaat van verzoeker, en tegen deze beslissing staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
Kenmerk: 220127
Datum: 20 januari 2015

Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken

BESLISSING SCHADEVERGOEDING

Betreffende:
[verzoeker]
wonende te[woonplaats]
verzoeker.

Verloop van de procedure

Op 7 januari 2015 werd ter griffie van de rechtbank door mr. F. Westenberg, advocaat, namens verzoeker op grond van artikel 35 van de wet BOPZ een verzoekschrift ingediend, inhoudende een verzoek tot toekenning van schadevergoeding.
Bij e-mailbericht van 13 januari 2015 heeft de advocaat van verzoeker aan de griffier van de rechtbank meegedeeld af te zien van een mondelinge behandeling van het verzoekschrift en verzocht om het verzoek op de stukken af te doen.

De feiten, waarvan de rechtbank uitgaat

Ten aanzien van verzoeker is op zondag 21 december 2014 door een psychiater een geneeskundige verklaring afgelegd en ondertekend in het kader van een IBS-beoordeling. Uit deze verklaring blijkt dat verzoeker zelfmoord wilde plegen. Hij had in zijn woning een stoel neergezet en een touw aan het plafond bevestigd en hij wilde zich gaan ophangen. Nadat de familie de politie had gewaarschuwd, heeft de politie verzoeker meegenomen.
De burgemeester van de gemeente Purmerend heeft op grond van de geneeskundige verklaring op 21 december 2014 een last gegeven om verzoeker in een psychiatrisch ziekenhuis op te nemen. Verzoeker is vervolgens dezelfde dag opgenomen op de PAAZ-afdeling van het Zaans Medisch Centrum in Zaandam.
Op 22 december 2014 heeft de officier van justitie aan de rechtbank Noord-Holland verzocht om een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling (IBS) van verzoeker te verlenen. Dit verzoek werd op 23 december 2014 door de rechtbank ontvangen.
Vervolgens is op 23 december 2014 een datum en tijdstip bepaald voor het verhoor van verzoeker en zijn advocaat om te worden gehoord op het verzoek. Het verhoor werd vastgesteld op maandag 29 december 2014 in het Zaans Medisch Centrum in Zaandam.
Op zondag 28 december 2014 werd door de medische administratie van het Zaans Medisch Centrum aan de griffie van de rechtbank meegedeeld dat verzoeker op die datum was overgeplaatst naar psychiatrisch ziekenhuis Dijk en Duin in Castricum en dat het verhoor in Zaandam dus niet kon plaatsvinden.
Het verhoor is uitgesteld en vervolgens opnieuw vastgesteld, ditmaal op woensdag 31 december 2014, om 10.30 uur. Verzoeker, zijn advocaat en een psychiater zijn op dat tijdstip gehoord, waarna de rechtbank het verzoek tot voortzetting van de IBS heeft toegewezen.

De rechtbank oordeelt als volgt

Verzoeker stelt dat hij op 21 december 2014 met een IBS is opgenomen en dat de rechtbank vervolgens te laat, namelijk pas op 31 december 2014, een beslissing heeft genomen. Allereerst wordt vastgesteld dat het verzoekschrift tijdig is ingediend en dat verzoeker dus ontvankelijk is in zijn verzoek.
Artikel 29 lid 3 BOPZ bepaalt dat de rechtbank beslist op het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de IBS binnen drie dagen te rekenen vanaf de dag na die van het indienen van het verzoek door de officier van justitie. Die termijn eindigde in dit geval dus op vrijdag 26 december 2014, tweede Kerstdag. Volgens de artikelen 3 en 1 van de toepasselijke Algemene Termijnenwet werd de termijn verlengd tot en met maandag 29 december 2014. Op die dag had de rechtbank uiterlijk dienen te beslissen. Dat was ook de bedoeling, maar door de overplaatsing van verzoeker is het oorspronkelijk vastgestelde verhoor niet doorgegaan.
In plaats van vervolgens het verhoor vast te stellen op 31 december 2014, had de rechtbank verzoeker alsnog op een later moment op 29 december 2014 moeten horen en vervolgens beslissen. Het feit dat er op die dag bijna geen enkele rechter beschikbaar was, kan niet aan verzoeker worden tegengeworpen. Terecht wordt in het verzoekschrift gesteld dat degene die met een IBS is opgenomen er recht en belang bij heeft dat de rechtmatigheid van zijn vrijheidsbeneming zo spoedig mogelijk wordt getoetst.
Het verzoek is daarom gegrond en verzoeker heeft recht op een immateriële schadevergoeding voor de periode van 29 december 2014 tot 31 december 2014, dus twee dagen.
Bij de hoogte van de toe te kennen vergoeding houdt de rechtbank rekening met het feit dat verzoeker al sinds 21 december 2014 was opgenomen. Anderzijds staat ook vast dat de rechtbank het verzoek tot verlenging van de IBS op 31 december 2014 heeft toegewezen. Bij tijdige beslissing op 29 december 2014 zou dit hoogstwaarschijnlijk niet anders zijn geweest; dat is ook niet namens verzoeker bepleit.
Verder speelt een rol dat verzoeker bij gelegenheid van zijn verhoor op 31 december 2014 te kennen heeft gegeven niet meer naar zijn eigen huis terug te willen en het prima te vinden om in de instelling te verblijven, totdat er een andere woning zou zijn gevonden.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de vergoeding naar billijkheid vaststellen op € 50,- per dag.

Beslissing

de rechtbank:

Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 380,-

(zegge: driehonderdtachtig euro), welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 100,- wegens immateriële schadevergoeding;
€ 280,- wegens de kosten van een advocaat voor de opstelling en indiening van het verzoekschrift.
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, bankrekeningnummer
NL 15 INGB 0006359458
ten name van Stichting Beheer Derdengelden Westenberg, Heijnen & Maruanaya te Hoorn, onder vermelding van “schadevergoeding BOPZ - [verzoeker]”.
Aldus gegeven te Alkmaar op 20 januari 2015 door mr. L.J. Saarloos, rechter van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken in bovengenoemde rechtbank, in tegenwoordigheid van E.B.B.M. van Linden als griffier.
Tegen deze beslissing staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.