ECLI:NL:RBNHO:2015:3878

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
rekest 15-001413
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen DNA-afname van minderjarige veroordeelde

Op 17 maart 2015 is een bezwaarschrift ingediend door mr. G.J.M. Kruizinga namens een minderjarige veroordeelde, gericht tegen de afname en verwerking van haar DNA-profiel. Dit bezwaarschrift volgde op een bevel van de officier van justitie te Haarlem, dat op 4 februari 2015 was gegeven, en waarbij op 3 maart 2015 celmateriaal was afgenomen. De minderjarige veroordeelde was in persoon aanwezig bij de behandeling van het bezwaarschrift op 30 maart 2015, bijgestaan door haar advocaat, en de vader van de minderjarige was ook aanwezig. De officier van justitie, mr. C.C.A. Bos-van Hasselt, verdedigde de afname van het DNA, stellende dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden ook van toepassing is op minderjarigen en dat minderjarigheid geen reden is om van de wet af te wijken.

De rechtbank beoordeelde het bezwaarschrift aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder artikel 2 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat de afname van DNA-materialen niet in strijd was met het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, aangezien de wet hierin voorziet. De rechtbank oordeelde dat er geen generieke uitzondering voor minderjarigen bestaat en dat de aard van het misdrijf en de omstandigheden geen grond bieden om te concluderen dat DNA-onderzoek niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, waarmee de afname en verwerking van het DNA-profiel van de minderjarige veroordeelde werd bevestigd. De beschikking werd uitgesproken door kinderrechter mr. L.J. Saarloos op 13 april 2015, in aanwezigheid van griffier W. Veenstra.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer:15-001413
Parketnummer: 15-10292984 85-14
Uitspraakdatum:
Beschikking(art. 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 17 maart 2015 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. G.J.M. Kruizinga ingediend bezwaarschrift, gedateerd 16 maart 2015 van
[verzoekster],veroordeelde,
[geboortedatum],
domicilie kiezende te 1071 WR Amsterdam, Bronckhorststraat 15, ten kantore van mr. G.J.M. Kruizinga, advocaat.
Het bezwaarschrift is gericht tegen het nader bepalen en verwerken van het DNA-profiel
van veroordeelde, ten behoeve waarvan op bevel van de officier van justitie te Haarlem van 4 februari 2015 op 3 maart 2015 bij veroordeelde celmateriaal is afgenomen.
Op 30 maart 2015 is dit bezwaarschrift in raadkamer behandeld.
Veroordeelde is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Kruizinga voornoemd.
Voorts was aanwezig de vader van de minderjarige verdachte.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. C.C.A. Bos-van Hasselt.

2.Standpunten

Het standpunt van veroordeelde komt er - zakelijk weergegeven - op neer, dat gezien de jeugdige leeftijd van veroordeelde en de geringe ernst van het feit opslag van het DNA materiaal geen strafvorderlijk doel dient.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden geldt voor zowel meerderjarigen als minder jarigen. Minderjarigheid is geen reden voor uitzondering op de wet. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat veroordeelde niet opnieuw strafbare feiten zou kunnen plegen.

3.Beoordeling

Het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA materiaal van 4 februari 2015 is gegrond op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet), waarbij als grondslag heeft gediend de veroordeling van veroordeelde voornoemd, op 11 november 2014 door de kinderrechter in deze rechtbank ter zake van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Veroordeelde heeft op 3 maart 2015 middels afname van wangslijmvlies celmateriaal afgestaan ten behoeve van DNA-onderzoek.
Het bezwaarschrift dat veroordeelde heeft ingediend tegen het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel is tijdig ingediend.
Ingevolge artikel 8 EVRM heeft belanghebbende het (grond)wettelijke recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat alleen dan inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam kan worden gemaakt, indien zulks bij of krachtens wet is voorzien. Nu artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in het afnemen van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek voorziet, is er geen sprake van schending van artikel 8 EVRM.
In op 13 mei 2008 gewezen arresten stelt de Hoge Raad voorop dat tekst, alsmede doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij
iedere veroordeeldeals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is
verplichteen daartoe strekkend bevel te geven,
tenzijzich één van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet.
Voor een generieke uitzondering voor minderjarigen bestaat geen ruimte. Zodanige generieke uitzondering kan ook niet aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind worden ontleend.
De in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet genoemde uitzondering doet zich niet voor, nu niet gebleken is dat reeds een DNA-profiel van veroordeelde is verwerkt.
De rechtbank dient derhalve, op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet, te beoordelen of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Ten aanzien van deze uitzonderingsgrond geldt, dat in de aard van het ten laste van veroordeelde bewezen verklaarde misdrijf van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, noch in de omstandigheden waaronder dat misdrijf is gepleegd, grond kan worden gevonden om te concluderen dat DNA-onderzoek niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Ook wat betreft de aard van het misdrijf is van een uitzonderingsituatie derhalve geen sprake.
Nu een afweging van de persoonlijke belangen van de veroordeelde enerzijds en het algemeen maatschappelijk belang anderzijds, blijkens de arresten van de Hoge Raad, bij de beoordeling niet aan de orde is, dient met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen te worden beslist als volgt.

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift
ongegrond.

5.Samenstelling enkelvoudige kamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door:
mr. L.J. Saarloos, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2015.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.