Op 17 maart 2015 is een bezwaarschrift ingediend door mr. G.J.M. Kruizinga namens een minderjarige veroordeelde, gericht tegen de afname en verwerking van haar DNA-profiel. Dit bezwaarschrift volgde op een bevel van de officier van justitie te Haarlem, dat op 4 februari 2015 was gegeven, en waarbij op 3 maart 2015 celmateriaal was afgenomen. De minderjarige veroordeelde was in persoon aanwezig bij de behandeling van het bezwaarschrift op 30 maart 2015, bijgestaan door haar advocaat, en de vader van de minderjarige was ook aanwezig. De officier van justitie, mr. C.C.A. Bos-van Hasselt, verdedigde de afname van het DNA, stellende dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden ook van toepassing is op minderjarigen en dat minderjarigheid geen reden is om van de wet af te wijken.
De rechtbank beoordeelde het bezwaarschrift aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder artikel 2 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat de afname van DNA-materialen niet in strijd was met het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, aangezien de wet hierin voorziet. De rechtbank oordeelde dat er geen generieke uitzondering voor minderjarigen bestaat en dat de aard van het misdrijf en de omstandigheden geen grond bieden om te concluderen dat DNA-onderzoek niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, waarmee de afname en verwerking van het DNA-profiel van de minderjarige veroordeelde werd bevestigd. De beschikking werd uitgesproken door kinderrechter mr. L.J. Saarloos op 13 april 2015, in aanwezigheid van griffier W. Veenstra.