3.1.[eiser] vordert, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I a. de in het geding zijnde erfdienstbaarheid, gevestigd bij akte van 27 september 1883, rustend op het dienend erf van eiser, een en ander zoals genoemd in het lichaam der dagvaarding, in verband met het ontbreken van belang, dan wel strijd met het algemeen belang, althans op grond van een onvoorzienbare verzwaring op grond van artikel 5:78 BW (1) op te heffen of (2) zodanig te wijzigen, zodat eiser op [de weg1] op zijn percelen géén vrachtverkeer hoeft te dulden en de weg aldus kan afsluiten voor dergelijk verkeer;
I b. subsidiair om de in het geding zijnde erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:78 aanhef onder a BW zodanig te wijzigen dat
I c. meer subsidiair om de erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:78 BW te wijzigen en/of gedaagden te veroordelen tot het treffen van aanvullende voorzieningen/maatregelen op een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen wijze, met in acht name van de gerechtvaardigde belangen van eiser;
II a. voor recht te verklaren dat eiser het voorgestane gebruik van gedaagden niet hoeft te dulden en dit gebruik verboden is nu er sprake is van een verzwaring van bovengenoemde erfdienstbaarheid, althans voor recht te verklaren dat ieder ander gebruik dan het door uw rechtbank vastgestelde toegestane gebruik verboden is;
II b. voor recht te verklaren dat gedaagden bij een overtreding van het door uw rechtbank vastgestelde verbod onrechtmatig handelen en aansprakelijk zijn voor de daaruit voortvloeiende schade, nader op te maken bij staat;
III gedaagden te gelasten om het gebruik van vrachtwagens in strijd met het door uw rechtbank op te leggen verbod te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere keer, althans iedere dag of een gedeelte van een dag dat gedaagden het opgelegde verbod - na betekening van het vonnis - schenden, met een maximum van € 500.000,00;
IV gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 te veroordelen om op grond van artikel 3:299 BW volledige medewerking te verlenen bij het opheffen of het wijzigen van de in het geding zijnde erfdienstbaarheid, alsmede om eiser te machtigen om zelf datgene te bewerken waartoe vrijwillige nakoming zou hebben geleid, voor zover gedaagden binnen 21 dagen na betekening van het vonnis geen gehoor hebben gegeven aan de veroordeling, zo ook om daarbij te bepalen dat alle kosten die nodig zijn voor de uitvoering der machtiging ten laste komen van gedaagden, althans om te bepalen dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de medewerking van gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2 bij het opheffen, dan wel het wijzigen van de erfdienstbaarheid, zodat een notariële akte kan worden opgemaakt die hierop kan worden ingeschreven in de openbare registers;
V a. gedaagden gezamenlijk, dan wel individueel te veroordelen om de kadastrale grens tussen de percelen [Kadaster1] (eigendom [eiser]) en [Kadaster2] (eigendom Vos) te respecteren en de erfgrens overschrijding aldaar ongedaan te maken en dus om de overbouw van de in het lichaam van deze akte genoemde aangelegde verhoging, tegels en drempel op het perceel van eiser te verwijderen en verwijderd te houden, alsmede om over te gaan tot herstel in oude toestand volgens de eisen van goed en deugdelijk werk (amotie);
V b. gedaagden gezamenlijk, dan wel individueel te veroordelen om de kadastrale grens tussen de percelen [Kadaster1] (eigendom [eiser]) en [Kadaster2] (eigendom Vos) te respecteren en de erfgrensoverschrijding in de steeg tussen de op deze percelen staande onroerende zaken ongedaan te maken en dus om de overbouw aldaar te verwijderen en verwijderd te houden, alsmede om over te gaan tot herstel in oude toestand volgens de eisen van goed en deugdelijk werk (amotie), subsidiair om gedaagden gezamenlijk, dan wel individueel te veroordelen tot het treffen van zodanige bouwkundige voorzieningen dat vochtintreding via de buitenmuur in bedoelde steeg niet meer kan plaatsvinden, althans om gedaagden gezamenlijk, dan wel individueel te veroordelen tot het treffen van door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen bouwkundige maatregelen, met in acht name van de belangen van eiser;
V c. gedaagden gezamenlijk, dan wel individueel te veroordelen om de kadastrale grens tussen de percelen [Kadaster1] (eigendom [eiser]) en [Kadaster2] (eigendom Vos) te respecteren en de erfgrensoverschrijding aldaar ongedaan te maken en dus de overbouw van de in het lichaam van deze akte genoemde (ondergrondse) (water) putten, afvoerleidingen en bestrating middels straatklinkers in/op het perceel van eiser te verwijderen en verwijderd te houden, alsmede om over te gaan tot herstel in oude toestand volgens de eisen van goed en deugdelijk werk (amotie);
V d. gedaagden gezamenlijk, dan wel individueel op grond van artikel 5:49 BW te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het plaatsen van een hekwerk van twee meter hoog op de erfgrens lopend tussen enerzijds de percelen [Kadaster1] (eigendom [eiser]) en het perceel [Kadaster2] (eigendom Vos);
V e. gedaagden gezamenlijk, dan wel individueel te veroordelen tot het aanleggen van een deugdelijk ondergronds (hemel)water afvoersysteem op haar/hun percelen ter hoogte van de erfgrens tussen de percelen[Kadaster1] (eigendom [eiser]) en het perceel [Kadaster2] (eigendom Vos), alsmede op het perceel van Vos ter hoogte van de erfgrens tussen de percelen [Kadaster1] (eigendom [eiser]) en [Kadaster2] (eigendom Vos)
V f. gedaagden gezamenlijk, dan wel individueel te veroordelen tot het verlengen van de in het lichaam van de akte bedoelde afvoerpijp tot een hoogte van een meter stekend boven het dak van de gerealiseerde nieuwbouw van gedaagden, zodat deze niet meer loost in de steeg en/of vlakbij de bedrijfsruimte van eiser en de onrechtmatige hinder hierdoor ongedaan wordt gemaakt;
V g. voor het geval gedaagde(n) betwisten dat er sprake is van een erfgrensoverschrijding vordert eiser op grond van artikel 5:47 BW dat uw rechtbank de erfgrenzen van de in het lichaam van de dagvaarding en deze akte genoemde erfgrenzen vaststelt;
VI a. voor het geval uw rechtbank oordeelt dat gedaagde(n) geen recht hebben om met vrachtwagens over [de weg1] van eiser te mogen rijden (zie hierboven vordering I), om voor recht te verklaren dat gedaagden gezamenlijk, dan wel individueel op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk zijn voor alle geleden en nog te lijden schade van eiser veroorzaakt door het gebruik van de weg door het zware vrachtverkeer, alsmede de werkzaamheden verricht door of in opdracht van gedaagde(n), in verband met de terreinindeling, waaronder de schade aan de stuk gereden weg van eiser;
VI b. voor het geval uw rechtbank oordeelt dat gedaagde(n) nog wel gerechtigd zijn om met (enig) vrachtverkeer over [de weg1] van eiser te mogen blijven rijden, om gedaagden gezamenlijk, dan wel individueel – naast de verklaring van recht zoals genoemd onder punt VI a. – te veroordelen tot het asfalteren van [de weg1] van eiser en dus om hen te veroordelen om na betekening van het in deze te wijzen vonnis opdracht te geven aan een erkend aannemer/wegenbouwer tot het funderen en het asfalteren van [de weg1] van eiser en daarbij te bepalen dat deze werkzaamheden aaneengesloten dienen te worden uitgevoerd en binnen een in goede justitie te bepalen redelijke termijn dienen te worden opgeleverd, een en ander zodat een deugdelijke en solide geasfalteerde weg ontstaat, welke bestand is tegen het gewicht van de zware vrachtwagens en geen schade ontstaat aan het bedrijfspand van eiser;
VII aan alle vorderingen waarbij Vos gezamenlijk, dan wel individueel verplicht word(t)(en) om iets te doen een dwangsom te verbinden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte van de dag dat gedaagden na 30 dagen, althans in goede justitie te bepalen termijn, te rekenen vanaf de dag van betekening van het in deze te wijzen vonnis, nalaten om aan de opgelegde veroordelingen te voldoen, met een maximum van € 500.000,00;
VIII gedaagden te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen een bedrag van euro 1.500,00 nog te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW daarover, te rekenen vanaf de dag de der dagvaarding tot aan de dag de algehele voldoening;
IX gedaagden te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, te voldoen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak van het vonnis, en – voor het geval voldoening binnen de bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede met veroordeling van gedaagden in de nakosten ad € 131,00 dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, ad € 199,00.