ECLI:NL:RBNHO:2015:4293

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 511
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake kapvergunning voor platanen in Hoorn

Op 29 mei 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de verlening van een omgevingsvergunning voor de kap van acht platanen in Hoorn. Eiser, de huidige bewoner van een nabijgelegen woning, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, dat op 7 juli 2014 een vergunning had verleend aan een derde-partij voor het vellen van de bomen. De vergunning was verleend onder de voorwaarde dat zestien andere bomen zouden worden herplant. Eiser stelde dat hij belanghebbende was bij het besluit, ondanks dat zijn woning in december 2014 was verkocht, maar nog niet was overgedragen. De rechtbank oordeelde dat eiser nog steeds belang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij pas op 12 juni 2015 zou verhuizen.

De rechtbank onderzocht of het college in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen, waarbij het belang van de omwonenden en de overlast van de platanen werden afgewogen. Eiser betoogde dat de vergunning onzorgvuldig was verleend, omdat niet alle platanen direct gekapt zouden worden en de status van de overige platanen onduidelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat het college voldoende had onderbouwd dat de kap van de platanen noodzakelijk was, gezien de overlast en de staat van de bomen. De rechtbank volgde de redenering van het college dat de kap van de platanen in lijn was met het Bomenbeheerplan van de gemeente.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit in stand kon blijven en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De rechtbank benadrukte dat de belangenafweging van het college niet onredelijk was en dat er geen verplichting bestond om alternatieve oplossingen te onderzoeken. De uitspraak werd gedaan door rechter S. Slijkhuis, in aanwezigheid van griffier D. Ebbink, en werd openbaar uitgesproken op 29 mei 2015.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: G.J. Hingstman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder

(gemachtigde: M. Klarenbeek en S. van der Woude).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
gemeente Hoorn, bureau Groen & Reiniging.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2014 heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het (doen) vellen van een houtopstand (acht platanen) op de locatie [straatnaam 1] ter hoogte van de nummers [nummer 1] tot en met [nummer 2] te Hoorn, zoals bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De vergunning is verleend onder (onder meer) de voorwaarde dat op de betreffende locatie zestien bomen (Magnolia “Galaxy”) worden herplant.
Bij besluit van 22 december 2014 heeft verweerder het hiertegen (onder meer) door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Tevens heeft derde-partij een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2015. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. I.J.H. Bouwman, kantoorgenote van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1], hoofd van het bureau Groen & Reiniging, en
[naam 2]. Tevens is ter zitting verschenen [naam 3], bomenconsulent van de gemeente Amsterdam.

Overwegingen

1.1.
Niet ter discussie staat dat eiser als (huidige) bewoner van de woning aan de [adres 1] vanwege de geringe afstand tot en het zicht op de in geding zijnde platanen belanghebbende is bij het bestreden besluit in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Derde-partij heeft er echter op gewezen dat uit openbare informatie is gebleken dat de woning van eiser in december 2014 is verkocht. Gelet hierop ziet de rechtbank zich allereerst ambtshalve gesteld voor de vraag of eiser een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde beroep. Volgens vaste jurisprudentie is de bestuursrechter immers alleen tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen, indien het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor betrokkene feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd.
1.2.
Eiser heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat hij zijn woning heeft verkocht. De woning is echter nog niet overgedragen. Eiser zal eerst op 12 juni 2015 verhuizen. Gelet hierop acht de rechtbank thans belang aanwezig bij een inhoudelijke beoordeling van het voorliggende beroep.
2.1.
Ingevolge artikel 4:11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Hoorn 2010 (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te (doen) vellen.
2.2.
Ingevolge artikel 4:11a, eerste lid, van de APV kan het bevoegd gezag de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:
a. de natuur - en milieuwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads - en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de recreatie en leefbaarheid van de houtopstand.
3. In geschil is de vraag of verweerder in redelijkheid, na afweging van belangen, kon besluiten tot verlening van de bestreden omgevingsvergunning voor de kap van acht platanen. De aan de vergunning verbonden voorwaarden met betrekking tot de herplant van zestien andere bomen zijn in beroep niet ter discussie gesteld.
4.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangekondigd dat op korte termijn slechts drie platanen zullen worden gekapt. Derde-partij zal derhalve niet direct volledig van de verleende omgevingsvergunning gebruik maken. Eiser heeft hierop het standpunt ingenomen dat deze omstandigheid had moeten leiden tot herroeping van de verleende omgevingsvergunning. In plaats van een vergunning voor de kap van acht platanen had een vergunning voor de kap van drie platanen moet worden verleend. Eiser acht verweerders besluitvorming onzorgvuldig en in strijd met de rechtszekerheid, nu het lot van de overige vijf platanen onzeker is en deze later alsnog zonder verdere besluitvorming kunnen worden gekapt.
4.2.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder en derde-partij hebben toegelicht dat het voornemen om de overige vijf platanen te kappen niet is verlaten. Deze zullen in beginsel conform de planning, zoals opgenomen in de bijlage bij het Bomenbeheerplan Hoorn 2012-2023, in het resterende deel van de periode 2014-2017 worden gekapt, waarbij niet wordt uitgesloten dat de kap enige tijd later, in de jaren 2018-2019, plaats zal vinden. Tijdens de bezwaarprocedure is getracht om tot een compromis te komen tussen de voor- en tegenstanders van de voorgenomen kap. Een daadwerkelijk compromis is niet bereikt, maar derde-partij heeft voor de optie van een directe kap van drie platanen en latere kap van de overige vijf platanen gekozen om zowel de voor- als tegenstanders van de kap tegemoet te komen. De keuze voor de drie platanen die op korte termijn zullen worden gekapt is gemaakt op basis van de overlast die deze drie bomen thans veroorzaken en op basis van het straatbeeld zoals dat na de kap zal ontstaan. Gelet op deze toelichting, alsmede gelet op het tijdsbestek tot de voorgenomen kap van de overige vijf platanen, is de rechtbank - anders dan eiser - van oordeel dat verweerder niet tot herroeping van de verleende omgevingsvergunning hoefde te besluiten. De rechtbank acht het tijdsbestek niet zodanig lang dat niet thans reeds op voorhand een omgevingsvergunning mocht worden gevraagd en verleend voor de overige vijf platanen. De keuze voor de drie op korte termijn te kappen platanen betreft de wijze waarop van de vergunning gebruik zal worden gemaakt en hiertegen is eiser niet opgekomen.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het bepaalde in de artikelen 4:11 en 4:11a van de APV voortvloeit dat het verlenen van een omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van een houtopstand een bevoegdheid betreft van verweerder. Bij de uitoefening van die bevoegdheid komt verweerder een ruime mate van beleidsvrijheid toe. Als een bepaalde in artikel 4:11a, eerste lid, van de APV genoemde waarde zich voordoet, kan verweerder de vergunning weigeren, maar daartoe bestaat geen verplichting. Daarbij zal verweerder een belangenafweging moeten maken. Het voorgaande leidt ertoe dat er slechts plaats is voor een terughoudende toetsing door de rechter. Deze toetsing is beperkt tot de vraag of verweerder bij afweging van belangen in redelijkheid tot zijn besluit tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen komen.
5.2.
In dit geval is niet in geschil dat de waarde genoemd in artikel 4:11a, eerste lid, aanhef en onder d, van de APV aan de orde is, nu de platanen van beeldbepalende waarde zijn. Verweerder heeft na afweging van belangen niettemin besloten de gevraagde omgevingsvergunning voor de kap van de platanen te verlenen. Verweerder heeft daarbij, zo heeft verweerder in het verweerschrift en ter zitting nader toegelicht, doorslaggevend gewicht toegekend aan de overlast voor (bepaalde) omwonenden, de (hoge) leeftijd van de platanen, de ongelukkige plaatsing van de platanen pal aan het trottoir en dicht op de erfgrens, in samenhang bezien met het feit dat de kap van de platanen reeds in de planning stond voor de periode 2013-2017, de overlast ter plaatse als gevolg van wortelopdruk en de daarmee gepaard gaande (te verwachten) (onderhouds)kosten. Daarbij heeft verweerder het Bomenbeheerplan Hoorn 2013-2023 en het Bomenbeleidsplan Hoorn in aanmerking genomen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder, alle belangen afwegende, niet tot het thans bestreden besluit heeft kunnen komen. Anders dan eiser in beroep betoogt, acht de rechtbank de belangenafweging van verweerder niet onredelijk. In dat verband merkt de rechtbank op dat het feit dat eiser een andere uitkomst van deze afweging had willen zien, op zichzelf niet maakt dat de afweging van verweerder geen stand kan houden.
5.4.
Dat de verleende omgevingsvergunning niet voldoet aan het Bomenbeheerplan Hoorn 2012-2023, omdat daarin staat vermeld dat er in de [straatnaam 1] zes platanen zullen worden gekapt in plaats van de vergunde acht platanen, zoals eiser in beroep heeft betoogd, volgt de rechtbank niet. De rechtbank kan verweerder volgen in diens toelichting dat dit moet worden opgevat als een schrijffout, nu er van oudsher acht platanen in de [straatnaam 1] hebben gestaan, deze in de beheersdiscussie ook altijd in één adem zijn genoemd en het niet zo is dat twee platanen ten opzicht van de andere zes een afwijkende status of positie innemen.
5.5.
De rechtbank acht verder met de door derde-partij gegeven toelichting en door verweerder overgelegde foto’s voldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van (enige) wortelopdruk, met nadelige gevolgen voor onder meer het trottoir. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de door eiser meegebrachte deskundige, de heer [naam 3], hoofdstedelijk bomenconsulent (hierna: [naam 3]), de aanwezigheid van deze wortelopdruk ter zitting desgevraagd heeft bevestigd. Dat deze wortelopdruk mogelijk op relatief eenvoudige wijze is weg te nemen, zoals [naam 3] ter zitting heeft toegelicht, en wat daar verder ook van zij, maakt niet dat verweerder de gevraagde vergunning in redelijkheid niet mocht verlenen. Het staat verweerder immers vrij om na afweging van belangen te besluiten tot verlening van een omgevingsvergunning voor de kap van bomen. Anders dan eiser kennelijk beoogt te betogen, is verweerder niet gehouden derde-partij te verplichten tot het beproeven van alternatieve oplossingen. Dat eiser liever een dergelijke alternatieve oplossing had gezien, maakt niet dat de verweerders afweging geen stand kan houden. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat er geen rechtsregel bestaat op grond waarvan de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend, indien de aanvrager aantoont dat de kap van de bomen
- bijvoorbeeld vanwege ouderdom - noodzakelijk is en er geen alternatieve oplossingen voorhanden zijn.
5.6.
De stelling van eiser dat verweerder niet of onvoldoende heeft onderzocht of een meerderheid van de bewoners voor het behoud of voor de kap van de platanen is, en het resultaat van dat onderzoek bij de belangenafweging had moeten worden betrokken, leidt evenmin tot een ander oordeel. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in 2012 een buurtresponsonderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit is gebleken dat een kleine meerderheid van de omwonenden de voorgenomen kap steunt. Nog afgezien daarvan, overweegt de rechtbank dat zelfs indien na onderzoek zou komen vast te staan dat een (grote) meerderheid van de omwonenden tegen de kap zou zijn, dit enkele feit niet maakt dat de belangen van deze meerderheid zwaarder zou moeten wegen dan de belangen van vergunninghouder bij de kap van de bomen. Verweerder heeft daarover terecht gesteld dat de APV niet voorschrijft dat een meerderheid van de bewoners voorstander moet zijn voordat een vergunning kan worden afgegeven.
5.7.
Aan eiser moet voorts worden toegegeven dat verweerder met betrekking tot de door hem gestelde belangen, gelegen in onder meer in de gezondheidseffecten van de bomen (op het gebied van zuurstof en fijn stof) en de verwachte waardedaling van zijn woning na de kap, geen eenduidig standpunt heeft ingenomen. In het bestreden besluit heeft verweerder immers, onder verwijzing naar het advies van de Commissie Bezwaarschriften, het standpunt ingenomen dat deze belangen niet zijn begrepen onder de in aanmerking te nemen belangen, als genoemd in artikel 4:11a van de APV, terwijl verweerder ter zitting heeft gesteld deze belangen wel degelijk te hebben meegewogen, maar deze niet van doorslaggevend gewicht te hebben geacht. Dit maakt evenwel niet dat de verleende omgevingsvergunning niet in stand kan blijven. Gezien het verloop van de bezwaarprocedure, waarin verweerder gesprekken met de betrokkenen heeft gevoerd, de straat is bezocht en de bomen zijn bekeken en een mediator is ingezet, is voldoende komen vast te staan dat verweerder aandacht heeft besteed aan de belangen van de omwonenden, zowel voor- als tegenstanders, waaronder eiser. Dat verweerder deze belangen niet expliciet heeft genoemd in het kader van de verrichte belangenafweging, betekent niet dat moet worden aangenomen dat deze belangen in het geheel niet bij de besluitvorming zijn betrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van verweerders mededeling ter zitting dat de belangen van tegenstanders als eiser wel degelijk hebben meegewogen in de besluitvorming. Verweerder heeft echter de onder 5.2 genoemde belangen bij de kap van de platanen zwaarder laten wegen dan de individuele belangen van eiser bij behoud van de platanen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, kon verweerder in redelijkheid tot dat besluit komen.
6.1.
Eiser heeft zich ten slotte beroepen op het gelijkheidsbeginsel en gesteld dat soortgelijke platanen aan de [adres 2] worden gesnoeid in plaats van gekapt. Bij monde van derde-partij heeft verweerder in reactie hierop naar voren gebracht dat op het gebied van groenbeheer binnen de gemeente Hoorn enerzijds sprake is van een hoofd- en nevenstructuren, waarbij de belangen van de gemeente leidend zijn, en anderzijds wijkstructuren, waarbij de belangen van de omwonenden van grotere invloed zijn. De [straatnaam 2] bevindt zich volgens verweerder in een hoofdstructuur, terwijl de [straatnaam 1] zich in een wijkstructuur bevindt. Om die reden is geen sprake van gelijke gevallen, aldus verweerder.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het vorenstaande de stelling van eiser dat sprake is van gelijke gevallen voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
7. Gelet op al het voorgaande kan het bestreden besluit in stand blijven. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Ebbink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2015.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.