Op 29 mei 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de verlening van een omgevingsvergunning voor de kap van acht platanen in Hoorn. Eiser, de huidige bewoner van een nabijgelegen woning, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, dat op 7 juli 2014 een vergunning had verleend aan een derde-partij voor het vellen van de bomen. De vergunning was verleend onder de voorwaarde dat zestien andere bomen zouden worden herplant. Eiser stelde dat hij belanghebbende was bij het besluit, ondanks dat zijn woning in december 2014 was verkocht, maar nog niet was overgedragen. De rechtbank oordeelde dat eiser nog steeds belang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij pas op 12 juni 2015 zou verhuizen.
De rechtbank onderzocht of het college in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen, waarbij het belang van de omwonenden en de overlast van de platanen werden afgewogen. Eiser betoogde dat de vergunning onzorgvuldig was verleend, omdat niet alle platanen direct gekapt zouden worden en de status van de overige platanen onduidelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat het college voldoende had onderbouwd dat de kap van de platanen noodzakelijk was, gezien de overlast en de staat van de bomen. De rechtbank volgde de redenering van het college dat de kap van de platanen in lijn was met het Bomenbeheerplan van de gemeente.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit in stand kon blijven en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De rechtbank benadrukte dat de belangenafweging van het college niet onredelijk was en dat er geen verplichting bestond om alternatieve oplossingen te onderzoeken. De uitspraak werd gedaan door rechter S. Slijkhuis, in aanwezigheid van griffier D. Ebbink, en werd openbaar uitgesproken op 29 mei 2015.