ECLI:NL:RBNHO:2015:4349

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
15/810035-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag tijdens dronkemansruzie met mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, tijdens een ruzie met het latere slachtoffer een mes gepakt en deze in de buik van het slachtoffer gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij vitale lichaamsorganen zou kunnen raken, wat met de dood als gevolg had kunnen hebben. De rechtbank heeft de tenlastelegging in drie delen geanalyseerd: primair, subsidiair en meer subsidiair, waarbij de verdachte uiteindelijk werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair feit als bewezen werd verklaard.

De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat niet aannemelijk was dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank overwoog dat de verdachte de mogelijkheid had om de confrontatie te vermijden, maar dit niet deed. De omstandigheden waaronder het feit plaatsvond, zoals de dronkenschap van zowel de verdachte als het slachtoffer, zijn meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer, die nog steeds last heeft van pijnklachten en psychische problemen, in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-naleving. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810035-15 (P)
Uitspraakdatum: 12 mei 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting
van 28 april 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. F.H.A. Schlingemann, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 02 februari 2015 te Wijdewormer, gemeente Wormerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 02 februari 2015 te Wijdewormer, gemeente Wormerland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (steek)wond in de buik welke operatief ingrijpen behoefde, heeft toegebracht door deze [slachtoffer] met een mes in de buik te steken;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 02 februari 2015 te Wijdewormer, gemeente Wormerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 3 en 6 februari 2015 (dossierpagina 19-26);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 februari 2015 met bijlagen (dossierpagina 27-31);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2015, inhoudende de verklaring van getuige S. [slachtoffer] (dossierpagina 61-62);
3.3.
Bewijsoverweging
Gelet op de plek waar verdachte aangever heeft gestoken - te weten tien centimeter onder de ribbenboog aan de linkerkant - is de rechtbank, kennelijk anders dan de officier van justitie, van oordeel dat verdachte door aldus te handelen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door zijn handelen vitale lichaamsorganen kon raken, met de dood als gevolg. De rechtbank acht om die reden het primair tenlastegelegde feit bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 februari 2015 te Wijdewormer, gemeente Wormerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

4.1.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
4.2.
Beroep op noodweerNamens verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake was van een noodweersituatie, nu - kort gezegd - het slachtoffer de agressor was en verdachte zich daartegen heeft moeten verdedigen. Gelet daarop is de verdediging van oordeel dat verdachte niet strafbaar is en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Er is sprake van noodweer als het feit wordt begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk gevaar voor zo een aanranding. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank leidt de aanleiding voor de steekpartij af uit de verklaringen ter terechtzitting en bij de politie van getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) en de verklaring bij de politie van het zoontje van aangever, tevens de kleinzoon van verdachte, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). [getuige 1] heeft verklaard dat zij rond 1.00 uur die avond naar haar slaapkamer ging om naar bed te gaan. Op dat moment was er nog niets aan de hand. Kort daarna hoorde zij veel lawaai en ze hoorde dat er servies kapot viel. Daarop liep ze naar de gang waar zij aangever en diens vriendin [getuige 2], tevens de dochter van verdachte (hierna: [getuige 2]), zag. Ook zag ze dat verdachte kwam aanlopen. Allen waren dronken. Aangever en verdachte zochten elkaar steeds op, waarbij aangever volgens [getuige 1] de meest agressieve was. Er ontstond een worsteling tussen verdachte en aangever, waarbij aangever verdachte met zijn rechter vuist op de linker slaap sloeg. Uit het dossier blijkt ook dat het linker oog van verdachte dik en gekleurd was. [getuige 1] zag vervolgens dat verdachte onderuit ging, waarbij hij met zijn arm en schouder tegen een ruitje van de deur naar de woonkamer viel, wat daardoor sneuvelde. Ook het kapotte ruitje wordt door de stukken in het dossier bevestigd. [getuige 1] verklaarde dat verdachte daarna een tijdje bleef liggen, terwijl aangever wegging. Van een andere aanwezige, [getuige 3], begreep [getuige 1] dat verdachte na deze confrontatie met aangever naar buiten is gelopen, hetgeen verdachte ter zitting heeft bevestigd. Hij deed dit volgens zijn zeggen, omdat hij zich niet goed voelde. Daarna is hij weer naar binnen gegaan omdat hij het koud kreeg.
Ondertussen haalden [getuige 2] en [getuige 1] de kinderen uit bed, omdat aangever naar huis wilde met zijn gezin. [getuige 1] verklaarde dat er vervolgens opnieuw lawaai uit de woonkamer klonk, waarop [getuige 2] met [slachtoffer] alvast naar de woonkamer is gelopen. [slachtoffer] heeft verklaard dat zijn vader (aangever) en zijn opa (verdachte) ruzie kregen, waarna verdachte een klap kreeg van aangever. Vervolgens pakte verdachte een mes en stak aangever in zijn buik. Daarop gooide aangever een snoeppot naar de benen van verdachte, waardoor de snoeppot kapot ging. In de woning zijn ook scherven van een snoeppot aangetroffen op de plek waarover [slachtoffer] heeft gesproken.
De raadsman heeft ter zitting aangegeven dat om meerdere redenen voorzichtig met de verklaring van [slachtoffer] dient te worden omgegaan. Voor zover de raadsman daarmee de verklaring van [slachtoffer] in twijfel heeft willen trekken, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het verhoor van de 7-jarige [slachtoffer] weliswaar niet geheel volgens de daarvoor geldende richtlijnen is geschied, maar dat [slachtoffer] desondanks zorgvuldig is gehoord door de politie. De verklaring van [slachtoffer], voor zover die hierboven is opgenomen, kan naar het oordeel van de rechtbank ook gebruikt worden, nu verdachte ter zitting heeft aangegeven dat hij dit gedeelte van de verklaring van [slachtoffer] ook niet betwist en deze verklaring op bepaalde punten overeen komt met de objectieve bevindingen van de politie ter plaatse. Zo zijn de scherven van de snoeppot waarover [slachtoffer] heeft verklaard ook daadwerkelijk op de grond van de woonkamer aangetroffen en komt de plek van de ruzie waarover [slachtoffer] heeft verklaard, overeen met de plek waar bloed is aangetroffen. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [slachtoffer] dat hij niet heeft willen kiezen tussen zijn vader en zijn opa, nu hij aan beiden geweldshandelingen toeschrijft. Tot aan het incident had [slachtoffer] ook gewoon een goede band met zijn opa, wat deze ter terechtzitting heeft bevestigd. De rechtbank weegt verder mee dat [slachtoffer] deze verklaring kort na het incident - hooguit drie uur na het gebeurde - heeft afgelegd. In die tussentijd kan hij alleen met zijn moeder [getuige 2] hebben gesproken, die zich blijkens haar eigen verklaring die avond niets van het incident kon herinneren. Daarnaast zou hij met [getuige 1] gesproken kunnen hebben, aangezien zij zich direct na het steekincident over hem heeft ontfermd. [getuige 1] heeft ter zitting als getuige echter verklaard dat zij na de steekpartij slechts heeft geprobeerd [slachtoffer] af te leiden en gerust te stellen, maar niet met [slachtoffer] heeft gesproken over het gebeuren. De verklaring die [slachtoffer] heeft afgelegd, ziet de rechtbank om die reden als de eigen verklaring van [slachtoffer], die niet is ingegeven/beïnvloed door één van de volwassenen. De rechtbank acht de door [slachtoffer] afgelegde verklaring gelet op het vorenstaande ook betrouwbaar.
Uitgaande van de hierboven beschreven gang van zaken in de aanloop naar de steekpartij is de rechtbank van oordeel dat het eerdere incident in de gang eveneens aanving met een woordenwisseling waarna verdachte een klap op zijn slaap kreeg. Daarna is hij weggelopen. Hij had vervolgens weg kunnen blijven totdat aangever naar huis was of, toen opnieuw een woordenwisseling tussen hen ontstond, opnieuw de woning kunnen verlaten en zich derhalve aan de situatie kunnen onttrekken. Nu hij dit niet heeft gedaan terwijl dat wel had gekund, is niet voldaan aan het subsidiairiteitsvereiste. Verdachte heeft voorts buiten proportioneel gereageerd. Het steken met een mes op kwetsbare delen van het lichaam, staat niet in een redelijke verhouding tot het ontvangen van klappen van aangever.
De omstandigheid dat verdachte (net zoals overigens aangever) op het moment van het tweede incident zwaar dronken, zo niet laveloos was en zodoende onvoldoende in staat was adequate keuzes te maken, en in die toestand wellicht louter instinctief heeft gehandeld, kan hem niet baten. Hij heeft zichzelf in die toestand van laveloosheid gebracht.
Gelet op het vorenstaande kan het beroep van verdachte op noodweer vanwege het ontbreken van een noodweersituatie niet slagen, zodat het wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Nu uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan evenmin sprake zijn geweest van noodweerexces. Het beroep van de verdediging daarop wordt derhalve verworpen. Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, terwijl hij onder invloed van grote hoeveelheden alcohol verkeerde, een levensgevaarlijke daad verricht. Hij heeft in een al uit de hand gelopen dronkemansruzie met het latere slachtoffer een mes gepakt en dat in diens buik gestoken. Verdachte heeft door het slachtoffer met een mes in de buik, tien centimeter onder de ribbenboog aan de linkerkant, te steken, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij door zijn handelen vitale lichaamsorganen kon raken, met de dood als gevolg.
Het slachtoffer heeft vervolgens een geslaagde operatie ondergaan, maar heeft ook thans nog steeds last van pijnklachten. Daarnaast heeft hij te kampen met psychische klachten als gevolg van het gebeurde.
Het door de verdachte gepleegde feit is een ernstig delict. Het bewezen verklaarde rekent de rechtbank verdachte aan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van aangever.
Weliswaar heeft het slachtoffer aanvankelijk zelf ook de (fysieke) confrontatie opgezocht, maar de gewelddadige reactie van de zijde van verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor de gezondheid van een ander.
Hoewel de rechtbank vooropstelt dat het steken met een mes buitenproportioneel is, houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte ook in hoge mate rekening met het feit dat de steekpartij het gevolg is geweest van een uit de hand gelopen ruzie in de familiesfeer. Daarbij waren zowel verdachte als het slachtoffer zeer dronken. Bovendien is verdachte voorafgaand aan het steekincident tegen de grond geslagen door het slachtoffer, waarbij duidelijk is geworden dat het slachtoffer de agressor bij die confrontatie was.
Tevens houdt de rechtbank rekening met de persoon van verdachte, waarbij de rechtbank in het bijzonder heeft gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 maart 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van geweldsdelicten met politie en justitie in aanraking is geweest;
- het over de verdachte in het kader van deze zaak uitgebrachte (ongedateerde) voorlichtingsrapport van mw. S. Zuiderwijk, als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland, Adviesunit 2 Noord-West te Haarlem. Uit dit rapport komt naar voren dat er ten aanzien van verdachte geen aanwijzingen voor agressie- of psychische problematiek zijn. Het alcoholgebruik van verdachte is de betreffende avond weliswaar mogelijk een risicofactor geweest, maar het alcoholgebruik van betrokkene an sich oogt niet problematisch, aldus het rapport. De reclassering ziet ook geen indicaties voor het opleggen van een meldplicht.
Ten slotte weegt de rechtbank nog mee dat verdachte heeft aangegeven het hele voorval van de betreffende nacht zeer te betreuren en ter zitting zijn spijt heeft betuigd, hetgeen op de rechtbank als authentiek en welgemeend is overgekomen. Het hele voorval heeft voor verdachte bovendien ook andere nadelige gevolgen, aangezien de voorheen goede verstandhouding met zijn familie, met name met zijn dochter [getuige 2] en de kleinkinderen [getuige 4] en [slachtoffer], door het gebeurde verbroken is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 22c, 22d, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
DRIE (3) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte voorts tot het verrichten van
TWEEHONDERDVEERTIG (240) URENtaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door HONDERDTWINTIG (120) DAGEN hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Daalmeijer, voorzitter,
mr. J.A.M. Jansen en mr. B.E.P. Myjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 mei 2015.
Mr. Myjer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.