Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2015 in de zaken tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder
de besloten vennootschap [naam 3] B.V., te [plaats 3] (gemachtigde: mr. A.J.B. Bakhuijsen)
Procesverloop
[naam 7] en [naam 8]. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Derde-partij is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 9].
Overwegingen
[eiser 1] door verwezenlijking van het project rechtstreeks kunnen worden geraakt en overweegt hiertoe als volgt. Hoewel [eiser 1] op relatief grote afstand van de projectlocatie woonachtig is (circa 875 meter) en daar, zeker in de zomermaanden, niet volop zicht op heeft, heeft hij ter zitting – door verweerder niet weersproken – gesteld dat er twee toegangswegen naar de projectlocatie leiden (één via de [nummer 3] en één via de [naam weg 2]).
[eiser 1] is woonachtig aan de [adres 2], over welke weg moet worden gereden indien de projectlocatie via de toegangsweg de [naam weg 2] wordt bezocht. Niet uitgesloten is aldus dat ten gevolge van het project voertuigen langs de woning van [eiser 1] zullen rijden. Evenmin is uitgesloten dat ten gevolge van het project – in feitelijke zin – sprake zal zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen in de directe (woon)omgeving van
.
“Als het ontwerpbesluit en de ontwerpverklaring van geen bedenkingen ter inzage hebben gelegen en er door belanghebbenden geen relevante zienswijzen zijn ingediend, is geen definitieve verklaring van geen bedenkingen vereist.”
10 december 2012 verbindende kracht moet worden ontzegd. De rechtbank stelt echter vast dat de gemeenteraad op 21 januari 2015 – en daarmee na het bestreden besluit – een nieuw raadsbesluit heeft genomen waarbij hij wederom zeven gevallen heeft aangewezen waarin geen vvgb is vereist. Het daarin opgenomen nieuwe onderdeel 7 komt overeen met het oude onderdeel 7. Met het nieuwe raadbesluit kan het raadsbesluit van 10 december 2012 en het daarvan onderdeel uitmakende onderdeel 7 geacht worden te zijn vervangen, zodat dat onderdeel thans niet meer onverbindend kan worden verklaard.
Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. (…) Onderdeel a van het tweede lid (nieuw) verplicht provinciale en gemeentelijke overheden om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte, en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Op deze wijze wordt over- en ondercapaciteit zoveel mogelijk voorkomen. De behoefte kan zowel kwantitatief als kwalitatief van aard zijn. Deze verplichting moet leiden tot een regionale afstemming bij de invulling van een kwantitatieve of kwalitatieve woningbehoefte (in verschillende segmenten en woonmilieus) of bij een behoefte aan bedrijventerreinen (in verschillende milieucategorieën), kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen. Deze trede bewerkstelligt dat, wanneer wordt overwogen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen ruimtelijk mogelijk te maken, overheden beoordelen of er concreet behoefte bestaat aan de betreffende vorm van verstedelijking van de betreffende kwaliteit. Of de behoefte actueel is, wordt onder meer bepaald aan de hand van de vraag of reeds elders in de regio een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in die behoefte kan voorzien. (…) Naast de kwantitatieve behoefte (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve behoefte (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal. Bij deze beoordeling dient de behoefte te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. In dat aanbod zitten ook de leegstaande woningen, kantoren, winkelpanden en bedrijventerreinen.”
“In de meest zuidelijke punt van het plangebied ligt een tuincentrum (…). Deze blijft op de huidige locatie gehandhaafd. Indien het tuincentrum in de toekomst verdwijnt, dient gestreefd te worden naar een functie waarbij de inrichting van het terrein transparanter wordt. In het meest ideale geval wordt het weer open weidegebied, indien dat niet mogelijk blijkt zou het terrein rond de bebouwing een meer open karakter moeten krijgen zodat er vanaf de [naam weg 1] meer zicht op het open weidegebied achter de kavel ontstaat.”
Beslissing
€ 980,00.