ECLI:NL:RBNHO:2015:4596

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
3478306 - cv expl 14-6812
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van een schietwilg op minder dan 2 meter van de erfgrens

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft eiser [A] een vordering ingesteld tegen gedaagde [B] met betrekking tot de verwijdering van een schietwilg die zich op minder dan 2 meter van de erfgrens bevindt. De zaak is ontstaan na een verzoek van [A] aan [B] om de boom te kappen, wat door [B] werd geweigerd. De kantonrechter heeft op 10 juni 2015 uitspraak gedaan na een comparitie van partijen op 9 april 2015, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren. De rechter heeft vastgesteld dat de boom, die inmiddels 12 meter hoog is, niet voldoet aan de wettelijke afstandseisen zoals vastgelegd in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter oordeelde dat de boom verwijderd moest worden, omdat deze zich binnen de verboden afstand van 2 meter van de erfgrens bevindt en er geen toestemming van de gemeente was verleend voor het planten van de boom op die locatie. De rechter heeft [B] veroordeeld tot verwijdering van de boom, met een dwangsom van € 250 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft, tot een maximum van € 25.000. De vordering van [B] in reconventie, waarin hij schadevergoeding eiste wegens vermeend onrechtmatig handelen van [A], werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan [A].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 3478306 \ CV EXPL 14-6812 (H.K.)
Uitspraakdatum: 10 juni 2015
Vonnis in de zaak van:

1.[naam eiser sub 1] en

2.
[naam eiser sub 2]
beiden wonende [adres 1]
eisende partijen in conventie / verweerders in reconventie
verder gezamenlijk ook te noemen: [A]
gemachtigde: thans mr. J.H. Ringenaldus, juridisch medewerker bij Univé Rechtshulp te Assen
tegen
[naam gedaagde], wonende te [adres 2]
gedaagde partij in conventie / eisende partij in reconventie
verder ook te noemen: [B]
in persoon procederend.

1.Het procesverloop

in conventie en in reconventie
  • [A] heeft bij dagvaarding van 24 september 2014 in conventie een vordering ingesteld.
  • [B] heeft in conventie bij antwoord verweer gevoerd en in reconventie een tegenvordering ingesteld.
  • Vervolgens heeft [A] van antwoord in reconventie gediend.
  • Na beraad heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 14 januari 2015 een comparitie van partijen gelast, welke comparitie is gehouden op 9 april 2015.
  • Van het op de comparitiezitting besprokene heeft de griffier aantekening gehouden.
  • De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
  • Ten slotte is op de comparitiezitting van 9 april 2015 uitspraak bepaald.
Nadien heeft [B] nog een brief d.d. 14 april 2015 met bijlagen ingestuurd, met een afschrift aan de gemachtigde van [A], maar dit stuk mag – volgens vaste rechtspraak – niet in de procedure worden meegenomen, nu op 9 april 2015 reeds vonnis was bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie
2.1
[A] heeft in 2006 een woning met bijbehorende grond gekocht aan de Dijkgraaf Grootweg nr. 8 te Andijk.
2.2
[B] heeft in 2008 de daarnaast gelegen woning met bijbehorende grond gekocht aan de Dijkgraaf Grootweg nr. 6 te Andijk.
2.3
In 2008 heeft [B] een schietwilg in zijn tuin geplant of laten platen. Deze boom was op dat moment ongeveer 1 meter hoog. Thans is deze boom 12 meter hoog.
Deze boom staat, gerekend van de voet van de boom, op minder dan 2 meter afstand van de grenslijn van het erf van [A].
2.4
[A] heeft [B] verzocht de boom te kappen, waartoe [B] niet bereid is.

3.De geschillen

in conventie en in reconventie
3.1
[A] vordert
in conventie, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
 dat de kantonrechter [B], op straffe van een dwangsom met een maximum van € 25.000,--, zal veroordelen tot verwijdering van voormelde schietwilg of tot een in goede justitie nader te bepalen maatregel,
 veroordeling van [B] in de proceskosten.
3.2
[B] vordert
in reconventie,bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
 verklaring voor recht dat [A] misbruik heeft gemaakt van het procesrecht en van zijn bevoegdheid als eigenaar van de woning aan de Dijkgraaf Grootweg 8 te Andijk;
 veroordeling van [A] tot betaling van € 8.000,-- wegens door [B] geleden immateriële schade (smartengeld);
 veroordeling van [A] in de proceskosten.
3.3
Nu de tegeneis voortvloeit uit het verweer in conventie en de vorderingen in nauw verband tot elkaar staan, worden deze hierna gezamenlijk behandeld.
3.4
[A] heeft het volgende -zakelijk weergegeven- gesteld als grondslag van zijn vordering en als verweer tegen de reconventionele vordering.
In 2008, toen [B] de betreffende schietwilg had geplant, was deze nauwelijks 1 meter hoog. Nu is de boom 12 meter hoog. [A] ondervindt veel overlast van deze boom. De boom staat 80 cm van de erfgrens. [A] heeft diverse keren aan [B] gevraagd de boom te verwijderen, omdat deze dichter dan 2 meter van de erfgrens staat. [B] weigert dit.
Van een ambtenaar van de gemeente Medemblik heeft [A] vernomen dat de gemeente geen afwijkend regime heeft, zodat het regime van art. 5:42 lid 1 jo lid 2 BW van kracht is.
De overlast die [A] ondervindt van de boom, wordt veroorzaakt door pluizen, katjes, groene aanslag en vallend blad. In het voorjaar kan [A] daarom niet buiten eten en alle ramen en deuren dienen gesloten te blijven. Bovendien is door het afval van de boom het buitenschilderwerk in het voorjaar onmogelijk.
Als verweer tegen de vordering in reconventie heeft [A] aangevoerd, dat hij betwist dat hij [B] zou hebben bedreigd, diens eigendommen zou hebben beschadigd of dat hij de boom zou hebben gesnoeid of beschadigd. Ook heeft hij geen misbruik gemaakt van recht, nu het [B] is die een boom te dicht op de erfgrens heeft geplant.
3.5
Als verweer tegen de vordering van [A] en als grondslag voor zijn tegeneis heeft [B] -zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
[B] is van mening dat de schietwilg mag blijven staan. [B] woont al 7 jaar in zijn woning, een vrijstaande villa uit de jaren 30. Bij die woning horen hoge bomen, ze zijn beeldbepalend, karakteristiek, geven beschutting en garanderen privacy.
De boom staat weliswaar 1 meter van de erfgrens, maar de plaatselijke gewoonte in West-Friesland staat dit toe. In de naaste omgeving treft men veel hoge bomen (nagenoeg) op de erfgrens aan. Ook verwijst [B] voor wat betreft het gewoonterecht en het belang van bomen naar het rapport Bomenbeleid van de gemeente Opmeer.
Tot juli 2013 heeft [A] nooit bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van de schietwilg. Daarom is sprake van een stilzwijgende toestemming. Ook is [B] van mening dat het met de overlast van de boom meevalt, omdat hiervan slechts gedurende enkele weken per jaar sprake is, welke overlast nog kan worden beperkt door de boom te snoeien. Bovendien heeft de boom positieve effecten op gezondheid en milieu.
In reconventie stelt [B] dat [A] hem heeft bedreigd. Hij heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie. [A] handelt onrechtmatig jegens [B] en maakt misbruik van zijn recht. Daarom heeft [B] de vordering in reconventie ingesteld. Ook is [B] van mening dat [A] de kosten van het terugsnoeien van de schietwilg dient te vergoeden.

4.De beoordeling van de geschillen

in conventie
4.1
In de eerste plaats is de kantonrechter van oordeel dat zij in absolute zin bevoegd is om van de onderhavige vordering kennis te nemen, nu door [A] onbetwist is betoogd dat de waarde van de schietwilg en de kosten van verwijdering van de boom de grens van € 25.000,-- niet te boven gaan.
4.2
De in deze procedure te beantwoorden vraag is, of [B] de in zijn tuin aanwezige boom, een schietwilg, dient te verwijderen of dat deze mag blijven staan. In casu is van belang hetgeen in art. 5:42 lid 1 en 2 BW is bepaald.
Art. 5:42 lid 1: Het is niet geoorloofd binnen de in lid 2 bepaalde afstand van de grenslijn van eens anders erf bomen, heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is.
Art. 5:42 lid 2 BW:De in lid 1 bedoelde afstand bedraagt voor bomen twee meter te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom en voor de heesters en heggen een halve meter, tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten.
4.3
Tussen partijen staat vast:
  • dat de boom ongeveer 8 jaar oud is, dus minder oud dan de voor dit soort zaken geldende verjaringstermijn van 20 jaar,
  • dat de boom, gerekend van de voet van de boom, op minder dan 2 meter afstand staat van de grenslijn van het erf van [A],
  • dat de boom thans 12 meter hoog is, in ieder geval hoger dan de regulier toegestane hoogte van 2 meter voor bomen geplant binnen 2 meter van de erfgrens,
  • dat er geen toestemming door de gemeente is verleend voor het planten van de boom op die plek en dat er geen gemeentelijke verordening is die het planten van bomen binnen de 2-meter-grens op privé grond expliciet mogelijk maakt,
  • dat de boom niet grenst aan gemeentelijke grond, maar aan water.
4.4
[B] meent dat de boom toch mag blijven staan en beroept zich hierbij op het gewoonterecht. In de eerste plaats verwijst hij hiervoor naar het door hem overgelegde rapport “Bomenbeleid” van de gemeente Opmeer, evenals Medemblik een gemeente in West-Friesland.
Nog afgezien van het feit dat het rapport niet door de gemeente Medemblik is opgesteld, is de kantonrechter van oordeel dat dit rapport niet van toepassing is op de onderhavige situatie, omdat dit rapport betrekking heeft op bomen die door de gemeente zelf zijn aangeplant. Uit de brochure valt niet af te leiden, dat dit rapport ook betrekking heeft op bomen die door particulieren op eigen grond zijn geplant.
4.5
Voorts heeft [B] zich voor wat betreft het gewoonterecht beroepen op de geldende jurisprudentie. In diverse uitspraken wordt inderdaad een beroep op het gewoonterecht aanvaard, althans worden criteria genoemd die een succesvol beroep op het gewoonterecht mogelijk maken. Zo moet er in de eerste plaats sprake zijn van een herhaling van feiten: rechtsgenoten moeten in het verleden in overeenkomstige verhoudingen eenzelfde gedragslijn hebben gevolgd. Ten tweede is een psychisch element vereist: de gedragslijn moet in kringen van betrokkenen als bindend worden ervaren (ECLI:NL:GHARL:2013: BZ0357, Hof Arnhem-Leeuwarden, 29-1-2013).
In de onderhavige zaak heeft [B] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een dergelijke plaatselijke gewoonte. Hij heeft geen specifieke feiten en omstandigheden genoemd die zijn relaas ondersteunen. Dat dit van belang is, blijkt bijvoorbeeld uit een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 september 2009 (ECLI:NL:RBUTR:2009: BJ7839). Die rechtbank overwoog, dat wil sprake zijn van gewoonterecht, deze gewoonte moet blijken uit een groot aantal duidelijk sprekende gevallen. Het dient hierbij te gaan om gevallen die gelijksoortig zijn aan de situatie die onderwerp van geschil is.
Zoals hiervoor overwogen, zijn deze gelijksoortige gevallen niet genoemd en aangetoond door [B]. Bovendien hebben de buren Keur en Kooiman, die ter terechtzitting als informant zijn gehoord, verklaard dat in de omgeving geen bomen van een dergelijke afmeting op of nabij de erfgrens in particuliere tuinen te vinden zijn.
4.6
Voorts heeft [B] gesteld, dat [A] misbruik heeft gemaakt van recht.
Voor zover wordt betoogd dat [A] misbruik van recht heeft gemaakt door niet akkoord te gaan met het voorstel van [B] om de boom te snoeien, is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van misbruik van recht; enerzijds omdat de boom binnen de in de wet genoemde afstand van 2 meter van de erfgrens is geplant en anderzijds omdat [A] gemotiveerd heeft betoogd dat de boom overlast veroorzaakt, welke overlast door de twee ter zitting aanwezige buren Keur en Kooiman is bevestigd. Ook is ter zitting gebleken dat het snoeien die overlast niet zonder meer weg zal nemen, temeer daar het hier om een zeer snel groeiende boom gaat.
4.7
De stelling van [B], dat sprake zou zijn van stilzwijgende toestemming van [A] wordt verworpen. Hij heeft de vordering ruim binnen de verjaringstermijn van 20 jaar aanhangig gemaakt en bovendien is aannemelijk dat [A] pas is gaan protesteren naarmate de boom in de loop der jaren in omvang en hoogte toenam.
4.8
Gelet op het vorenoverwogene dient te worden geconcludeerd, dat de betreffende schietwilg zich bevindt binnen een afstand van 2 meter van de grenslijn van het erf van [A] en dat geen sprake is van een verordening of gewoonterecht die deze ongeoorloofde situatie opheffen. De gevorderde verwijdering van de schietwilg is dan ook toewijsbaar, met dien verstande dat [B] een dwangsom verbeurt van € 250,-- per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen, met ingang van 1 maand na betekening van het vonnis, tot een maximum van € 25.000,--.
4.9
Voor toewijzing van buitengerechtelijke kosten is geen plaats, nu deze kosten niet in het petitum van de dagvaarding zijn gevorderd.
4.1
[B] dient in conventie als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
in reconventie
4.11
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [A] zich niet schuldig gemaakt aan onrechtmatig handelen jegens [B] door verwijdering van de schietwilg te vorderen, noch heeft hij misbruik gemaakt van recht. Hij heeft slechts gebruik gemaakt van zijn recht, zoals hiervoor in conventie overwogen. Bovendien is de vordering in conventie toegewezen.
De gevorderde immateriële schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
4.12
[B] dient als de in het ongelijk te stellen partij in reconventie in de proceskosten te worden veroordeeld, welke kosten in reconventie in verband met de nauwe samenhang met de vordering in conventie op nihil zullen worden vastgesteld.
in conventie en in reconventie
4.13
Wat overigens mogelijk tussen partijen is voorgevallen en door partijen is aangevoerd, dient in het kader van deze procedure buiten beschouwing te blijven.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1
Veroordeelt [B] om de betreffende boom, een schietwilg, die op minder dan 2 meter van de erfgrens staat van het erf van [A], te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag voor elke dag dat [B] met deze veroordeling in gebreke blijft, met ingang van 1 maand na betekening van dit vonnis, tot een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 25.000,--.
5.2
Veroordeelt [B] in de proceskosten in conventie, die tot heden voor [A] worden vastgesteld op een bedrag van € 672,77 [€ 95,77 explootkosten, € 77,-- griffierecht en
€ 500,-- salaris gemachtigde].
5.3
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4
Wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
5.5
Wijst de vordering van [B] af.
5.6
Veroordeelt [B] in de proceskosten in reconventie, die tot heden voor [A] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op
10 juni 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter