ECLI:NL:RBNHO:2015:4708

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
C-15- 224479
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om dwangakkoord in schuldregeling tussen verzoekster en ING Bank N.V.

Op 9 juni 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A.G. Moeijes, een verzoek indiende om ING Bank N.V. te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling. De verzoekster had een totale schuld van € 149.788,90, waarvan € 129.630,90 aan ING. De ouders van verzoekster boden € 15.000,- aan als finale kwijting van de rest van de vordering, onder voorwaarde dat hun vordering niet meer zou worden ingediend indien het verzoek werd toegewezen. ING weigerde in te stemmen met de regeling, omdat zij vond dat het aanbod niet in verhouding stond tot de totale schuld en dat zij feitelijk de enige schuldeiser was.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord slechts kan worden toegewezen als ING in redelijkheid niet tot weigering van instemming kon komen. De rechtbank overwoog dat de aangeboden regeling het maximaal haalbare was voor verzoekster, gezien haar financiële situatie en de omstandigheden waaronder zij verkeerde. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoekster zwaarder wogen dan die van ING, en dat ING niet in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank ING bevolen in te stemmen met de schuldregeling en de kosten op nihil begroot, omdat er geen griffierecht verschuldigd was en de kosten niet gespecificeerd waren. Dit vonnis benadrukt het belang van een minnelijke regeling in situaties van financiële nood en de rol van de rechtbank in het faciliteren van dergelijke overeenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
Zaaknummer: C/15/ 224479
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 9 juni 2015
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [adres],
verzoekster,
gemachtigde mr. A.G. Moeijes,
tegen
ING Bank N.V.,
gemachtigde Vesting Finance Fiditon,
Postbus 2290, 1000 CG Amsterdam,
verweerster.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en ING genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft bij op 2 april 2015 ter griffie binnengekomen verzoekschrift de rechtbank verzocht ING te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2.
Ter terechtzitting van 1 juni 2015 is [verzoekster] hierover gehoord. ING heeft schriftelijk verweer gevoerd.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
[verzoekster] heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder e Fw een totale schuld van € 149.788,90 aan 2 schuldeisers.
2.2.
De vordering van ING op [verzoekster] bedraagt € 129.630,90.
2.3.
mr. A.G. Moeijes heeft namens [verzoekster] bij brief van 25 maart 2015 een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan ING een uitkering wordt gedaan van
€ 15.000,- ineens, zijnde 11,6% van haar vordering, tegen finale kwijting van het restant van haar vordering. Dit bedrag wordt ter beschikking gesteld door de ouders van [verzoekster]; zij zijn gezamenlijk de andere schuldeiser en doen voorwaardelijk afstand van hun vordering, in die zin dat zij niet meedelen in de verdeling van het ter beschikking gestelde bedrag indien het verzoek van [verzoekster] wordt toegewezen.
2.4.
ING heeft – samengevat – als reden voor het onthouden van instemming opgegeven dat zij het overgrote deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, dat ING feitelijk de enige schuldeiser is aangezien de ouders zich bereid hebben verklaard [verzoekster] hun vordering kwijt te schelden, dat [verzoekster] niet het maximale heeft aangeboden en dat het aanbod in geen enkele verhouding staat tot hetgeen [verzoekster] aan ING verschuldigd is.

3.De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

3.1.
Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als ING in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat ING heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [verzoekster] of van de overige schuldeiser die door die weigering worden geschaad. Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 287a Fw dient als toetsingskader voor een dwangakkoord onder meer de volgende omstandigheden in aanmerking te worden genomen:
– is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht;
– biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldenaar;
– biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldeiser: hoe groot is de kans dat de weigerende schuldeiser dan evenveel of meer zal ontvangen;
– wat is de zwaarte van het financiële belang dat de schuldeiser heeft bij volledige nakoming;
– hoe groot is het aandeel van de weigerende schuldeiser in de totale schuldenlast.
3.2.
Bij de beoordeling van de vraag of ING in redelijkheid tot de weigering kon komen, moet worden gekeken naar de inhoud van het akkoord. Aanvaarding van het akkoord zal tot gevolg hebben dat ING een betaling van € 15.000,00 ineens, zijnde 11,6% van haar vordering, tegemoet kan zien. Dit zal (in beginsel) moeten worden vergeleken met de situatie dat op [verzoekster] de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard zoals subsidiair verzocht.
3.3.
Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat zij in verband met haar ziekte een uitkering ontvangt – ze is afgekeurd voor 35-45% – en dat zij 20 uur per week als zelfstandige werkt in haar schoonheidssalon aan huis. Indien op [verzoekster] de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard heeft dit wellicht tot gevolg dat zij zal moeten verhuizen naar een goedkopere huurwoning buiten [gemeente], maar dit zou tot gevolg hebben dat zij haar klantenkring daar en daarmee haar inkomen verliest. Indien de rechter-commissaris haar echter in de schuldsaneringsregeling toestemming zou verlenen haar onderneming in haar huidige huurwoning voort te zetten, zal daar in het vrij te laten bedrag rekening mee worden gehouden, met als gevolg dat haar afdracht nagenoeg nihil zal zijn.
3.4.
Met [verzoekster] is de rechtbank daarom van oordeel dat in de schuldsaneringsregeling, na aftrek van de kosten, zoals bewindvoerderssalaris, en gelet op het bestaan van de vordering van haar ouders, beduidend minder beschikbaar zal zijn voor aflossing van de schuld van ING dan in de aangeboden schuldregeling. Daarbij geldt dat [verzoekster] gemotiveerd heeft gesteld dat gelet op haar gezondheidssituatie, haar opleidingsniveau en de huidige arbeidsmarkt de kans dat zij een hoger inkomen zal kunnen verwerven dan waar thans rekening mee is gehouden verwaarloosbaar klein is. De rechtbank begrijpt dit argument aldus, dat aan de strenge arbeids- en sollicitatieverplichting die in de schuldsanering zouden gelden, in dit geval niet een zodanig gewicht moet worden toegekend dat dit als een geldige reden voor weigering van de aangeboden schuldregeling kan dienen.
3.5.
De rechtbank is dus van oordeel dat [verzoekster], onder de gegeven omstandigheden, het maximaal haalbare waartoe zij financieel in staat moet worden geacht heeft aangeboden. Dit betekent dat het gestelde belang van ING ook niet zal worden gediend bij afwijzing van het onderhavige verzoek. Gelet op het belang van [verzoekster] bij een minnelijke schuldregeling heeft ING daarom niet in redelijkheid tot haar weigering kunnen komen.
3.6.
Het verweer van ING dat zij feitelijk de enige schuldeiser is – wat daar verder ook van zij – wordt verworpen. De andere schuldeisers, zijnde de ouders van [verzoekster], hebben immers slechts voorwaardelijk afstand van hun vordering gedaan: indien op [verzoekster] de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard, doen zij daarvan geen afstand.
3.7.
Het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling zal, ook al is zij verreweg de grootste schuldeiser, gelet op het bovenstaande worden toegewezen, met veroordeling van ING in de kosten. Voor het onderhavige verzoek is echter geen griffierecht verschuldigd en overigens is niet duidelijk (gespecificeerd en onderbouwd) welke kosten zijn gemaakt die eventueel voor vergoeding in aanmerking komen en niet reeds anderszins vergoed zijn of worden; om die reden zal de rechtbank de kosten op nihil begroten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beveelt ING in te stemmen met de onder 2.3. bedoelde schuldregeling;
4.2.
veroordeelt ING in de kosten, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2015.