ECLI:NL:RBNHO:2015:4916

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
C-15-225683 - KG RK 15-410
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in arbitrageprocedure tussen cardiologen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 juni 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoeker] tegen [verweerder], die als arbiter fungeerde in een arbitrageprocedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat [verweerder] niet onpartijdig kon oordelen, omdat er een tuchtklacht tegen hem was ingediend door [verzoeker]. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen gerechtvaardigde twijfel bestond over de onpartijdigheid van [verweerder].

De achtergrond van de zaak betreft een geschil tussen [verzoeker] en zijn maten, die samen een cardiologenmaatschap vormden. [verzoeker] was arbeidsongeschikt geraakt en er ontstond een conflict over zijn re-integratie en de opzegging van de maatschapsovereenkomst. Dit leidde tot een arbitrageprocedure, waarin [verzoeker] zijn geschil met zijn maten aan de orde stelde. De arbitragecommissie had eerder geoordeeld dat de maten zich voldoende hadden ingespannen om [verzoeker] te ondersteunen in zijn re-integratie.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het indienen van een tuchtklacht op zich geen wrakingsgrond vormt en dat [verzoeker] geen concrete feiten had aangedragen die zouden wijzen op een antipathie van [verweerder] jegens hem. De voorzieningenrechter wees het wrakingsverzoek af en stelde vast dat de arbitrageprocedure kon worden voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
Locatie Alkmaar
CVZ/JB
zaaknummer / rekestnummer: C/15/225683 / KG RK 15-410
Beschikking van de voorzieningenrechter van 23 juni 2015
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 1035 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in het arbitraal geding tussen:
[verzoeker],
wonende te Bergen (NH),
eiser,
advocaat mr. N.U.N. Kien te Rotterdam,
en
1.
[belanghebbende],
wonende te Den Helder,
2. [
[belanghebbende],
wonende te Den Helder,
3. [
[belanghebbende],
wonende te Haarlem,
verweerders,
advocaat mr. H. Uhlenbroek te Amsterdam,
strekkende tot wraking van
[verweerder],
wonende te Zeist,
advocaat mr. M.J. de Groot te Utrecht.
Partijen worden hierna ook genoemd “[verzoeker]”, [belanghebbende], [belanghebbende] en [belanghebbende] gezamenlijk “de maten” en “[verweerder]”,

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1. [
verzoeker] vormde met [belanghebbende] en [belanghebbende] sinds 1 januari 2006 een cardiologenmaatschap in het Gemini ziekenhuis te Den Helder.
1.2.
In 2008 is [verzoeker] arbeidsongeschikt geworden als gevolg van een burn-out en overspannenheid gepaard gaande met een diepe depressie. Sinds 10 september 2008 heeft [verzoeker] geen werkzaamheden meer verricht als cardioloog.
1.3.
Vanaf begin januari 2009 tot medio juni 2009 is overleg gevoerd over de mogelijke re-integratie van [verzoeker]. Ter informatie van de maten is een verklaring opgevraagd van de behandelend psychiater van [verzoeker] (hierna [psychiater]). De verklaring van [psychiater] van 3 augustus 2009 houdt het volgende in:
“Ik acht het mogelijk dat de heer [verzoeker] per 1 september a.s. weer enkele werkzaamheden gaat verrichten te beginnen met een dagdeel in de week en dat geleidelijk uit te breiden. Gedacht wordt om te beginnen met nog geen patiënten contacten maar bijvoorbeeld echo’s beoordelen en bijwerking van zijn administratie.”
1.4.
Teneinde de patiëntenzorg in het ziekenhuis gedurende de langdurige afwezigheid van [verzoeker] te waarborgen binnen de maatschap is de heer [belanghebbende] aangetrokken.
1.5.
Op 27 augustus 2009 hebben de maten de maatschapsovereenkomst met [verzoeker] opgezegd tegen 27 november 2009.
1.6.
In een verklaring van 23 oktober 2009 heeft [psychiater] het volgende verklaard:
“In augustus was de heer [verzoeker] weer in staat voorzichtig zijn werkzaamheden te hervatten in de vorm van niet direct patiënt gebonden activiteiten en administratief werk in harmonieuze omgeving. Het lijkt mij raadzaam om de heer [verzoeker] eerst te gaan belasten met arbeid die nog geen consequenties voor de diagnostiek of behandeling van de patiënt hebben. Zodra blijkt dat de heer [verzoeker] zonder problemen deze werkzaamheden aankan, kan een volgende fase in de werkbelasting worden ingegaan.
(…) Had de heer [verzoeker] 2 maanden geleden met voornoemde werkzaamheden aangevangen dan was hij inmiddels verder gevorderd in het integratie traject.
Wel blijft het belangrijk om de re-integratie onder een goed gesternte te laten plaatsvinden. Dit houdt in dat [verzoeker] in een rustige en met een minimum aan stress factoren aan zijn re-integratie moet kunnen werken.”
1.7.
Op 18 november 2009 heeft de Raad van Bestuur van het Gemini ziekenhuis een ander re-integratietraject aan [verzoeker] voorgesteld. Daarbij hebben zij het volgende aangevoerd:
“U kunt vanaf 1 december aanstaande met uw re-integratie van start gaan. (…) Bij aanvang van de re-integratie gaat u minimaal één dag per week beginnen met patiënt gebonden activiteiten. (…) Ik ga er daarbij van uit dat u in ieder geval minimaal één polispreekuur per week gaat draaien en daarmee direct ook weer met uw patiënten in contact komt. Voor deze patiëntgebonden activiteit draagt u uiteraard uw eigen professionele verantwoordelijkheid. Uw werkzaamheden worden vervolgens zodanig uitgebouwd dat u uiterlijk 1 maart 2010 minimaal 50% van uw reguliere cardiologische werkzaamheden heeft hervat. (…) Vanaf 1 maart tot en met 1 juli 2010 volgt dan een fase waarbij u toewerkt naar volledige hervatting van uw patiëntgebonden werkzaamheden. (…) Om u in dit re-integratietraject maximaal te ondersteunen zal in ieder geval tot 1 oktober 2010 een waarnemend cardioloog werkzaam blijven in uw praktijk. Daardoor bent u in staat het re-integratie traject – zonder onnodige druk – vorm te geven en is er voor onvoorziene omstandigheden altijd een waarborg dat uw praktijk wordt afgedekt en patiënten onder alle omstandigheden de zorg krijgen die zij nodig hebben.”
1.8.
De maten hebben zich aangesloten bij het re-integratieplan van het ziekenhuis. [verzoeker] kon zich in het re-integratieplan van het ziekenhuis niet vinden en heeft zich hier niet aan geconformeerd.
1.9.
Het door het ziekenhuis voorgestelde re-integratieplan is onderwerp geweest van een arbitrageprocedure tussen het ziekenhuis en [verzoeker] bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Dit scheidsgerecht heeft op 25 augustus 2010 in een arbitraal vonnis onder meer het volgende geoordeeld:
“(…) zij (Raad van Bestuur) heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij goede redenen had om niet positief te reageren op de (vooralsnog weliswaar zeer beperkte) re-integratiemogelijkheden die eisers behandelende psychiater blijkens diens verklaringen van 3 augustus en 23 oktober heeft beschreven. Het Scheidsgerecht acht het bepaald aannemelijk dat deze wijze van bejegening door de stichting het genezingsproces van eiser, zoals onder meer beschreven in de brieven van 3 augustus 2009 en 23 oktober 2009 van de bedoelde psychiater nadelig heeft beïnvloed.”
1.10.
Tussen [verzoeker] en de maten is over de re-integratie en over de opzegging van het maatschapscontract een geschil gerezen. In een akte van compromis van 20 oktober 2011 hebben [verzoeker] enerzijds en de maten anderzijds vastgelegd dat deze geschillen tussen hen met uitsluiting van de gewone rechter worden beslist door de voorzitter van de Orde van Medisch Specialisten benoemde scheidslieden, te weten, [voorzitter scheidslieden], [verweerder] en [arbiter].
1.11.
In de arbitrageprocedure tussen [verzoeker] en de maten is in een arbitraal tussenvonnis van 21 november 2011 onder meer overwogen dat:
“Arbiters wijzen evenzeer van de hand het verwijt van [verzoeker], dat [belanghebbende], [belanghebbende] en [belanghebbende] niet bereid zouden zijn geweest tot overleg over de re-integratie (…) Arbiters achten evenmin verwijtbaar, dat zij zich hebben aangesloten bij het re-integratiekader, zoals door de Raad van Bestuur voorgesteld bij brief van 18 november 2009. Uit dat kader blijkt, dat het Ziekenhuis in verre mate bereid was de ondersteuning van [verzoeker] bij de re-integratie te bevorderen door een waarnemend cardioloog tot 1 oktober 2010 in de praktijk van [verzoeker] werkzaam te doen zijn. De behandelaar van [verzoeker] heeft met die omstandigheid geen rekening kunnen houden in zijn brief van 23 oktober 2009. Arbiters achten het wegens de aanwezigheid van de waarnemend cardioloog in de praktijk van [verzoeker] een alleszins verantwoord en meer reëel plan om hem met diagnostische en patiëntgebonden werkzaamheden in het Ziekenhuis te laten re-integreren, dan het advies van de behandelaar om [verzoeker] met alleen administratief werk te laten beginnen.”
Vervolgens zijn alle vorderingen van [verzoeker] voorzover strekkende tot het verkrijgen van schadevergoeding van zijn voormalige maten afgewezen.
1.12. [
verzoeker] heeft bij de rechtbank Amsterdam bij dagvaarding van 22 februari 2012 vernietiging gevorderd van het arbitrale tussenvonnis van 21 november 2011. In haar vonnis van 1 mei 2013 heeft de rechtbank die vordering afgewezen.
1.13.
Van de beslissing van de rechtbank is [verzoeker] in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Amsterdam. Bij arrest van 1 juli 2014 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
1.14.
Op 6 november 2014 heeft [verzoeker] een klacht ingediend tegen [verweerder] bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam. Deze klacht houdt in dat [verweerder] zich tijdens de arbitrale procedure ver buiten de grenzen van het eigen gebied van deskundigheid heeft begeven, door te oordelen dat het een meer reëel plan is om [verzoeker] met diagnostische en patiëntgebonden werkzaamheden in het ziekenhuis te laten re-integreren, dan het advies van de psychiater om [verzoeker] met alleen administratief werk te laten beginnen, dan wel door zich tegen dit oordeel als arbiter niet adequaat te verzetten, dan wel door daar als enige cardioloog in het arbitraal trio bij uitstek medeverantwoordelijk voor te zijn.
1.15. [
verweerder] heeft een verweerschrift ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege.
1.16.
Op 9 januari 2015 heeft mr. Uhlenbroek, de advocaat van de maten, verzocht om hervatting van de arbitrageprocedure in de stand waarin deze zich bevond.
1.17.
Bij brief van 5 februari 2015 heeft de advocaat van [verzoeker] bezwaar gemaakt tegen hervatting van de arbitrageprocedure en verzocht de verdere procedure aan te houden in afwachting van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege over de klacht tegen [verweerder]. Voor zover men zou beslissen de procedure toch voort te zetten is aangevoerd dat dan een wrakingsverzoek voor de hand zou liggen.
1.18.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld over en weer op elkaars standpunt ten aanzien van de hervatting te reageren. Vervolgens heeft de voorzichter van het Scheidsgerecht, [voorzitter scheidslieden], in een e-mail van 23 maart 2015 laten weten dat het Scheidsgerecht besloten heeft de procedure voort te zetten.
1.19.
Bij brief van 31 maart 2015 heeft de advocaat van [verzoeker] aangegeven [verweerder] te wraken, aangezien de door [verzoeker] ingediende, nog aanhangige, tuchtklacht jegens [verweerder] ten minste een gegronde reden voor twijfel oplevert bij [verzoeker] of de persoonlijke opvatting van [verweerder] jegens [verzoeker] niet verworden zou zijn tot een antipathie.
1.20.
In een brief van 13 april 2015 heeft de advocaat van [verweerder] laten weten dat hij zich niet zal terugtrekken als arbiter.
1.21.
Op 23 april 2015 is namens [verzoeker] aan [voorzitter scheidslieden] als voorzitter van de arbitragecommissie verzocht de arbitrageprocedure aan te houden in afwachting van de beslissing van de voorzieningenrechter op het wrakingsverzoek.
1.22.
Op 28 april 2015 is bij het bureau van de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek ontvangen van [verzoeker] om het wrakingsverzoek in behandeling te nemen.
1.23.
In een e-mail van 1 mei 2015 heeft [voorzitter scheidslieden] laten weten dat de arbitrageprocedure zal worden opgeschort totdat de voorzieningenrechter op de wraking heeft beslist.
1.24.
Op 20 mei 2015 heeft het mondeling vooronderzoek bij het Regionaal Tuchtcollege plaatsgevonden. [verweerder] had verzocht om een andere datum voor de hoorzitting omdat hij op 20 mei 2015 in het buitenland zou zijn, maar dat verzoek is afgewezen. Na de mondelinge behandeling is de zaak verwezen naar het College in raadkamer voor een beraadslaging op basis van de stukken.

2.De mondelinge behandeling van het (wrakings)verzoek

2.1.
Op 9 juni 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het wrakingsverzoek door de voorzieningenrechter in deze rechtbank. Bij die gelegenheid zijn verschenen [verzoeker] vergezeld van mr. Kien voornoemd en [verweerder] vergezeld van mr. De Groot voornoemd.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1. [
verzoeker] heeft aangevoerd dat [verweerder], in strijd met het bepaalde in artikel 1034 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), geen melding heeft gemaakt van feiten die aanleiding zouden kunnen geven tot twijfel over zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid, zoals de tuchtklacht op de grond dat [verweerder] in zijn specifieke hoedanigheid van cardioloog als arbiter zich buiten zijn deskundigheid heeft begeven door zich onvoldoende ervan te hebben vergewist van de gevolgen en schade voor en aan de patiënten die aan de zorg en de uiteindelijke verantwoordelijkheid van het [verzoeker] zouden worden toevertrouwd bij de re-integratie zoals voorgestaan door het ziekenhuis. Vanwege deze klacht had [verweerder] kunnen vermoeden dat hij gewraakt zou worden. In de ogen van een buitenstaander, laat staan in de ogen van een partij in de betreffende arbitragezaak, kan een arbiter niet meer objectief handelen indien tegen hem een tuchtklacht is ingediend door een partij in die zelfde arbitragezaak, aldus [verzoeker]. [verzoeker] heeft benadrukt dat behalve het vorenstaande ook de op vertraging van de tuchtprocedure gerichte handelwijze van [verweerder] bij hem de objectieve indruk heeft doen ontstaan dat [verweerder] niet meer onpartijdig zal kunnen oordelen als arbiter in de arbitrale procedure waarin [verzoeker] partij is. Tot slot heeft [verzoeker] ook verzocht de arbitrale procedure te schorsen zolang de arbiters dat niet hangende de wraking hebben gedaan.

4.Het standpunt van de gewraakte arbiter

4.1. [
verweerder] heeft aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat [verzoeker] een tuchtklacht tegen hem heeft ingediend onvoldoende grond vormt om aan te nemen dat er gerechtvaardigde twijfel bestaat aan zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid. Hij heeft verklaard dat door [verzoeker] geen concrete feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die een dergelijk oordeel zouden kunnen rechtvaardigen of waaruit afgeleid zou kunnen worden dat bij hem sprake is van een antipathie jegens [verzoeker] vanwege de ingediende tuchtklacht. Dit berust uitsluitend op een subjectief vermoeden van [verzoeker], aldus [verweerder]. Verder heeft [verweerder] aangevoerd dat er sprake is van een arbitrale beslissing waar [verzoeker] het kennelijk niet mee eens en die hij nu nogmaals, na de tevergeefse gang langs de civiele rechter, via het tuchtrecht (en een wrakingsverzoek) wil laten toetsen, hetgeen niet kan. Bij het schorsingsverzoek heeft [verzoeker] geen belang nu de arbitrageprocedure reeds is geschorst in afwachting van de uitkomst van dit kort geding.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 1033 Rv kan een arbiter gewraakt worden indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid. Die twijfel dient objectief gerechtvaardigd te zijn op grond van feiten of omstandigheden.
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van gerechtvaardigde twijfel over de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van [verweerder] geen sprake is. Daartoe wordt het volgende in overweging genomen.
5.3.
Een arbiter wordt uit hoofde van zijn benoeming en de berusting in die benoeming door partijen vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een arbiter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
5.4.
De enige grond die [verzoeker] aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, is dat [verweerder] vermoed wordt een antipathie tegen hem te hebben ontwikkeld omdat hij, [verzoeker], een tuchtklacht tegen [verweerder] heeft ingediend.
5.5.
Voorop wordt gesteld dat met het enkel indienen van een tuchtklacht in beginsel geen wrakingsgrond kan worden gecreëerd tegen een medicus die als arbiter aan een scheidsgerecht deelneemt en in dat verband tezamen met de andere arbiters collegiale beslissingen neemt.
5.6.
Door [verweerder] is overigens weersproken dat sprake is van een antipathie tegen [verzoeker]. In het licht van hetgeen onder 5.5 is overwogen en het verweer van [verweerder] had het op de weg van [verzoeker] gelegen om concrete feiten of omstandigheden (gedragingen of uitingen) aan te voeren op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat [verweerder] als arbiter in de arbitrale procedure daadwerkelijk een antipathie jegens [verzoeker] heeft ontwikkeld. Door [verzoeker] zijn echter in het geheel geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die een aanwijzing kunnen vormen voor zijn vermoeden. Ook heeft hij geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de bij hem bestaande vrees te dier zake objectief gerechtvaardigd is. Door [verzoeker] is uitsluitend in aanvulling op zijn wrakingsgrond aangevoerd dat zijn gevoel nog eens versterkt is door het uitstelverzoek van [verweerder] voor de mondelinge behandeling bij het RegionaalTuchtcollege. Nog los van de vraag dat door [verweerder] is betwist dat er sprake was van een uitstelverzoek van zijn kant, kan echter ook uit die handelwijze, die uitsluitend ziet op administratieve, agenda technische aangelegenheden in de tuchtklachtprocedure, geen schijn van partijdigheid of vooringenomenheid als arbiter in de arbitrageprocedure worden afgeleid.
5.7.
Uit het vorenstaande blijkt dat geoordeeld wordt dat van gerechtvaardigde twijfel over de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van [verweerder] geen sprake is. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat er evenmin sprake is een objectief gerechtvaardigde vrees aan de zijde van [verzoeker] dat bij [verweerder] sprake is van vooringenomenheid van [verweerder] jegens [verzoeker]. Daartoe is onvoldoende aangevoerd. Het enkele subjectieve vermoeden van [verzoeker] is onvoldoende om daaromtrent anders te oordelen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat geen sprake is van tot [verweerder] herleidbare gedragingen, maar van een collegiaal genomen beslissing van een scheidsgerecht dat beslist als goede mannen naar billijkheid.
5.8.
Gelet op het vorenstaande wordt het wrakingsverzoek afgewezen. Het schorsingsverzoek is ingesteld onder de voorwaarde dat de arbiters niet zelf tot schorsing overgaan hangende de wrakingsprocedure. Nu niet aan de voorwaarde is voldoen komt de voorzieningenrechter aan de beoordeling van dat verzoek niet toe.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het wrakingsverzoek af;
- stelt vast dat de arbitrageprocedure kan worden voortgezet in de stand waarin deze procedure zich bij aanvang van de schorsing bevond;
- beveelt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan:
  • verzoeker
  • de arbiters.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2015.