ECLI:NL:RBNHO:2015:5136

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
C-14-158063 - HA ZA 14-358
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen gemeente Hoorn en projectontwikkelaars over uitleg Raamovereenkomst Bangert & Oosterpolder

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de gemeente Hoorn en de Ontwikkelingsmaatschappij Hoorn B.V. (OMH) over de uitleg van de Raamovereenkomst met betrekking tot de ontwikkeling van het projectgebied Bangert en Oosterpolder. De gemeente vordert dat de rechtbank verklaart dat OMH de kosten van sloop en sanering van alle gronden in het projectgebied voor de helft moet dragen, ongeacht of deze gronden door de gemeente of OMH worden ontwikkeld. OMH daarentegen stelt dat zij alleen verantwoordelijk is voor de kosten van de gronden waarop zij zelf een bouwclaim heeft.

De rechtbank heeft de procedure in conventie en reconventie gezamenlijk behandeld. De rechtbank overweegt dat de taalkundige uitleg van de Raamovereenkomst 2004 erop wijst dat OMH slechts hoeft bij te dragen in de sloop- en saneringskosten voor de grond waarop een bouwclaim rust. Echter, de rechtbank concludeert dat de partijen bij de totstandkoming van de Raamovereenkomst 2004 hebben afgesproken dat OMH ook bijdraagt aan de kosten voor de door de gemeente te ontwikkelen gronden. Dit blijkt uit de wijze waarop de overeenkomst is uitgevoerd en de afspraken die zijn gemaakt tijdens de onderhandelingen.

De rechtbank oordeelt dat de gemeente gelijk heeft en dat OMH de helft van de sloop- en saneringskosten moet dragen voor alle gronden in het projectgebied. De vorderingen van de gemeente worden toegewezen, terwijl de vorderingen van OMH in reconventie worden afgewezen. OMH wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel en Insolventie
Zittingsplaats Alkmaar
JG/ST
zaaknummer / rolnummer: C/14/158063 / HA ZA 14-358
Vonnis van 24 juni 2015
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HOORN,
gevestigd te Hoorn,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D.A.W. van Dijk te Amsterdam,
tegen

1.de commanditaire vennootschap DE BANGERT C.V.,

gevestigd te Hoorn,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ONTWIKKELINGSMAATSCHAPPIJ HOORN B.V.,
gevestigd te Hoorn,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. J.C. Binnerts te Haarlem.
Partijen zullen hierna ook de gemeente en OMH genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 oktober 2014
  • de akte overlegging producties van de gemeente
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • het tussenvonnis van 31 december 2014
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 april 2015 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
OMH is een vennootschap waarin diverse partijen (projectontwikkelaars) participeren. Ten behoeve van de ontwikkeling van het in de gemeente Hoorn gelegen projectgebied Bangert en Oosterpolder (het Projectgebied) zijn twee commanditaire vennootschappen opgericht, Bangert c.v. (partij in deze procedure) en Oosterpolder c.v. OMH is beherend vennoot van de beide c.v.’s. De gemeente is met Bangert c.v. en Oosterpolder c.v. een overeenkomst aangegaan betreffende de ontwikkeling van Projectgebied Bangert en Oosterpolder (het Projectgebied). Oosterpolder c.v. is eind 2014 uit de overeenkomst met de gemeente getreden en zij heeft haar rechten en plichten overgedragen aan Bangert c.v. Waar hierna wordt gesproken over OMH, wordt daar steeds mede bedoeld Bangert c.v.
2.2.
De gemeente en OMH hebben hun samenwerking voor de ontwikkeling van het Projectgebied vastgelegd in een door partijen op 25 augustus 2004 ondertekende “Raamovereenkomst Hoorn Bangert en Oosterpolder” (hierna: Raamovereenkomst 2004). Met de Raamovereenkomst 2004 heeft OMH het recht verkregen om gronden in het Projectgebied te ontwikkelen onder de daarbij overeengekomen afspraken en voorwaarden. Het Projectgebied heeft een capaciteit van circa 3.400 wooneenheden. Voorafgaand aan het sluiten van de Raamovereenkomst 2004 heeft OMH (dan wel hebben haar participanten) binnen het Projectgebied gronden en opstallen verworven, die vervolgens werden doorverkocht aan de gemeente. De praktijk was dat OMH naar rato van de door haar aan de gemeente verkochte gronden een ontwikkelrecht verkreeg. Met de Raamovereenkomst 2004 is geformaliseerd dat OMH haar gronden binnen het Projectgebied zou overgedragen aan de gemeente, met daarbij de afspraak dat aan haar de eigendom van kavels uitgeefbare grond met de bestemming woondoeleinden zou worden teruggeleverd. Daarnaast zou ook de gemeente grond in het Projectgebied verwerven. De gemeente is verantwoordelijk voor het woon- en bouwrijp maken van de grond in het Projectgebied. Zodra dit is gebeurd, levert de gemeente aan OMH de grond waarop OMH een bouwclaim heeft. Deze grond wordt door OMH ontwikkeld ten behoeve van woningbouw. De gemeente is verantwoordelijk voor het ontwikkelen en realiseren van alle openbare voorzieningen.
De Raamovereenkomst voorziet in een gefaseerde ontwikkeling. In 2004 zijn in Fase 1 de eerste bouwrijpe gronden aan OMH geleverd en is OMH begonnen met bouwen. De eerste woningen zijn in 2005 opgeleverd. Fase 1, met circa 600 woningen, is afgerond in 2007. Vervolgens is OMH in 2007 gestart met de bouw van woningen van Fase 2. Fase 2, eveneens van circa 600 woningen, is afgerond in 2009. Fase 3 betreft het door de gemeente te realiseren centrumgebied waarin geen woningbouw door OMH heeft plaatsgevonden of plaats zal vinden. In 2010 heeft OMH een begin gemaakt met de bouw van woningen van Fase 4A. Het op grond van de Raamovereenkomst vereiste uitwerkingsplan, verkavelingsplan en beeldkwaliteitsplan voor Fase 4 zijn vastgesteld. Met de ontwikkeling van Fase 5 dient nog een begin te worden gemaakt.
2.3.
In de Raamovereenkomst 2004 is over de grond binnen het Projectgebied bepaald:
Artikel 9: Gronden
9.1
Gemeentelijke gronden
De gemeente bezit de gronden in eigendom zoals aangegeven op de kaart van bijlage 1.
9.2
Verwerving gronden door gemeente van derden
De gemeente zal zich inspannen, voor zover mogelijk en nodig, de nieuwe bestemmingen te realiseren en de overige gronden in het projectgebied te verwerven. Hiervan zijn uitgezonderd de gronden van zelfrealisatoren. De gemeente verleent aan de OMH op de verworven gronden een bouwclaim
zoals in artikel 8 omschreven.
9.3
Staat van de geleverde en nog te leveren gronden
9.3.1
Ter zake van de door de gemeente te leveren en de nog door de gemeente te verwerven gronden waarop een bouwclaim rust van de OMH zullen de kosten van het slopen van te verwijderen opstallen en het verwijderen van bodemverontreinigingen, in de verhouding 50/50 tussen partijen worden verdeeld.
De uitvoering van bedoelde sloop- en saneringswerkzaamheden berust bij de gemeente. De gemeente zal ter zake nauw overleg voeren met de OMH.
9.3.2
De gemeente zal de bouwkavels in bouwrijpe staat, zoals gedefinieerd in artikel 1, aan de betreffende participant in de OMH leveren.
Over de aanvang en voltooiing van bouw- en woonrijp maken van de afzonderlijke (deel)fasen zullen partijen bij het sluiten van de ontwikkelingsovereenkomsten en realisatieovereenkomsten nadere uitvoeringsafspraken maken.
(…)”
2.4.
In 2006 is er een voor dit geschil niet van belang zijnde aanpassing van de Raamovereenkomst 2004 overeengekomen (de Aanvullende Overeenkomst).
In 2010 is onduidelijkheid ontstaan over de verenigbaarheid van de Raamovereenkomst 2004 en de Aanvullende Overeenkomst met het Europees aanbestedingsrecht. Om onzekerheid daarover weg te nemen zijn partijen een nieuwe raamovereenkomst aangegaan (de Raamovereenkomst 2010). Deze bepaalt, onder meer;
“(…)
Artikel 12; Staat van de geleverde en nog te leveren gronden
12.1
Ter zake van de door de Gemeente te leveren en de nog door de Gemeente te verwerven gronden waarop een bouwclaim rust van de OMH zullen de kosten van het slopen van te verwijderen opstallen en het verwijderen van bodemverontreinigingen, in de verhouding 50/50 tussen Partijen worden verdeeld.
12.2
De uitvoering van bedoelde sloop- en saneringswerkzaamheden berust bij de Gemeente, maar behoeft voorafgaande instemming van de OMH.
12.3
De Gemeente zal de bouwkavels in bouwrijpe staat aan de betreffende participant in de OMH leveren.
(…)”
2.5.
In maart 2012 is er tussen partijen een geschil ontstaan over de vraag welke sloop- en saneringskosten (mede) voor rekening van OMH zouden moeten komen. Volgens de gemeente dient OMH te dragen de helft van alle sloop- en saneringskosten die de gemeente heeft gemaakt. Volgens OMH dient zij slechts te dragen in de sloop- en saneringskosten van de gronden waarop OMH zelf een bouwclaim heeft verkregen.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie

3.1.
De gemeente vordert in conventie dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat OMH op grond van de raamovereenkomst de kosten van sloop en sanering van alle gronden van het Projectgebied voor de helft behoort te dragen, ongeacht of deze gronden door de gemeente of OMH worden ontwikkeld, en dat alleen de zelfrealisatoren (zoals gedefinieerd in de Raamovereenkomst) hiervan zijn uitgezonderd, zulks met veroordeling van OMH in de proceskosten.
3.2.
Volgens de gemeente zijn partijen in de Raamovereenkomst overeengekomen dat OMH zal betalen de helft van de sloop- en saneringskosten die zijn gemaakt ten behoeve van alle tot het Projectgebied behorende gronden, ongeacht of deze door de gemeente of door OMH worden ontwikkeld. Dit met uitsluiting van de percelen grond ten behoeve van de zogenaamde zelfrealisatoren. Dat partijen dit hebben afgesproken blijkt volgens de gemeente uit de afspraken en uitgangspunten voorafgaand aan de vastlegging daarvan in de Raamovereenkomst en uit de tekst van de Raamovereenkomst zelf. Dat partijen dit hebben afgesproken blijkt bovendien uit de wijze waarop OMH deze na het sluiten van de Raamovereenkomst 2004 heeft uitgevoerd, namelijk geheel in lijn met de door de gemeente gestelde inhoud van de overeenkomst. Het standpunt van OMH dat zij slechts hoeft bij te dragen voor gronden die zij zelf gaat ontwikkelen, is in strijd met de Raamovereenkomst en in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid die OMH jegens de gemeente in acht behoort te nemen.
3.3.
OMH voert verweer en heeft een vordering in reconventie ingesteld. Kort gezegd, stelt OMH zich op het standpunt dat partijen hebben afgesproken dat OMH slechts hoeft bij te dragen in de sloop- en saneringskosten voor de grond waarop zij een bouwclaim heeft en derhalve niet voor de grond waarvoor ze geen bouwclaim heeft (Fase 3 en de Strip). Dit blijkt ook uit de tekst van de Raamovereenkomst 2004 en 2010. Dat partijen in een eerder stadium over een andere kostenverdeling hebben gesproken, is niet relevant omdat partijen later tot de afspraken zijn gekomen zoals neergelegd in de tekst van de Raamovereenkomst.
3.4.
In reconventie vordert OMH dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat op grond van de Raamovereenkomst 2010 de kosten van het slopen van te verwijderen opstallen en het verwijderen van bodemverontreinigingen, slechts in de verhouding 50/50 tussen OMH en de gemeente behoren te worden verdeeld, en verdeeld hadden mogen worden, voor zover die kosten betrekking hebben op gronden waarop OMH een bouwclaim heeft, zulks met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De geschillen in conventie en reconventie gaan over hetzelfde, namelijk de vraag hoe de tussen partijen gesloten Raamovereenkomsten moeten worden uitgelegd. Dient OMH bij te dragen in de sloop- en saneringskosten van zowel de door haarzelf als door de gemeente te ontwikkelen percelen grond, zoals de gemeente stelt, of slechts in de sloop- en saneringskosten die worden gemaakt ten behoeve van de gronden die OMH zelf zal ontwikkelen of heeft ontwikkeld, zoals OMH stelt? De rechtbank zal de zaak in conventie en die in reconventie gezamenlijk behandelen.
4.2.
Bij de beantwoording van voormelde vraag kan ervan worden uitgegaan dat de Raamovereenkomst 2010 op dit geschilpunt geen verandering beoogt te geven ten opzichte van de Raamovereenkomst 2004.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel de gemeente dit tegenspreekt, zou letterlijke interpretatie van de Raamovereenkomst 2004 tot de conclusie leiden dat OMH slechts hoeft bij te dragen in de sloop- en saneringskosten voor de grond waarop een bouwclaim van OMH rust. Dit blijkt uit het volgende:
  • in artikel 9.3.1 van de Raamovereenkomst 2004 staat letterlijk dat OMH slechts hoeft bij te dragen in de sloop- en saneringskosten voor de grond waarop een bouwclaim van OMH rust;
  • artikel 1 van de Raamovereenkomst 2004 definieert het begrip “
  • artikel 8.1 van de Raamovereenkomst 2004 bepaalt:
  • artikel 1 van de Raamovereenkomst 2004 definieert “Voorziening” als: “
Weliswaar stelt de gemeente dat voor uitleg van het begrip “
Bouwclaim” aansluiting moet worden gezocht bij de bewoordingen van de door partijen op 11 oktober 2002 overeengekomen “
Uitgangspunten voor raamovereenkomst tussen de gemeente Hoorn en de Ontwikkelingsmaatschappij Hoorn bv inzake Bangert en Oosterpolder”, maar dat ligt taalkundig bezien gelet op het voorgaande niet voor de hand. Dat dit stuk met uitgangspunten als bijlage deel uitmaakt van de Raamovereenkomst 2004, maakt dat niet anders.
4.4.
Zoals gezegd, de taalkundige uitleg van de bepalingen van de Raamovereenkomst 2004 zou er op kunnen wijzen dat OMH het gelijk aan haar zijde heeft. Echter, ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.5.
Volgens de gemeente blijkt de door haar gegeven uitleg van de Raamovereenkomst ook uit de wijze van totstandkoming van de Raamovereenkomst 2004 en uit de wijze waarop aan de Raamovereenkomst 2004 uitvoering is gegeven. Ze wijst daarbij op de hiervoor genoemde “
Uitgangspunten voor raamovereenkomst tussen de gemeente Hoorn en de Ontwikkelingsmaatschappij Hoorn bv inzake Bangert en Oosterpolder”, waarin bij het begrip “bouwclaim” geen onderscheid wordt gemaakt tussen de grond die OMH zal ontwikkelen en de grond die door de gemeente ontwikkeld zou worden. Bovendien wijst ze er op dat partijen op 8 maart 2004, derhalve voorafgaand aan de totstandkoming van de Raamovereenkomst 2004, expliciet hebben afgesproken dat OMH zou bijdragen in de sloop- en saneringskosten van alle gronden. Tenslotte wijst de gemeente erop dat OMH na de totstandkoming van de Raamovereenkomst 2004 jarenlang heeft bijgedragen aan de sloop- en saneringskosten voor zowel de gronden waarop OMH een bouwclaim had als voor de grond waarop de gemeente voorzieningen zou realiseren (kortweg Fase 3 en de Strip) en er dus zelf ook van uit ging dat ze daartoe krachtens de Raamovereenkomst verplicht was. De rechtbank zal daar nu op ingaan.
4.6.
Niet in geschil is dat partijen oorspronkelijk de bedoeling hadden dat OMH de door haar aan de gemeente te leveren gronden, schoon, derhalve vrij van opstallen en verontreiniging, aan de gemeente zou overdragen. Vervolgens zou de gemeente de grond bouwrijp maken. De gemeente zou daarna de grond die door OMH ontwikkeld zou worden bouwrijp aan OMH leveren. Dit is door of namens OMH ter comparitie bevestigd. Verder is gebleken dat later uit praktisch oogpunt tussen partijen is afgesproken dat de gemeente de sloop en sanering zou doen en dat OMH zou meebetalen in die (sloop- en sanerings)kosten. Vast staat verder dat partijen al enige tijd samenwerkten voordat zij besloten de diverse tussen hen geldende afspraken over de ontwikkeling van het Projectgebied vast te leggen in een raamovereenkomst.
4.7.
Over de voorwaarden waaronder die raamovereenkomst zou worden gesloten heeft meermalen overleg tussen partijen plaatsgevonden, onder meer op 8 maart 2014. In een door of namens de gemeente opgemaakt gespreksverslag van die bespreking van 8 maart 2004 (productie 8 van de gemeente) staat onder meer het volgende vermeld:
“…
5. Kwalitatieve bedingen
Onderscheid kan worden gemaakt tussen percelen die door de gemeente van de OMH zijn gekocht en de percelen welke direct door de gemeente worden gekocht.
Ter zake van de eerste categorie is onduidelijkheid in de betreffende contracten. Een raming door een onafhankelijk deskundige in opdracht van OMH bedraagt ca. € 6.000.000,-- excl. BTW voor sloop en eenzelfde bedrag voor sanering. Ter zake van de tweede categorie moeten afspraken worden gemaakt.
Overeengekomen wordt dat zowel de eerste als de tweede categorie op 50/50 basis tussen de gemeente en de OMH worden verdeeld.. De uitvoering geschiedt door de gemeente.
…”
Weliswaar stelt OMH dat dit verslag éénzijdig door (of namens) de gemeente is opgesteld, maar zij heeft de juistheid van de weergave van de gesprekken in het verslag verder niet betwist.
4.8.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat partijen op 8 maart 2004 hebben afgesproken dat OMH vijftig procent van de sloop- en saneringskosten zou dragen voor alle gronden. Niet gebleken is dat partijen na 8 maart 2004 er gezamenlijk voor hebben gekozen van deze afspraak af te wijken, dan wel dat de ene partij dit uit de gedragingen van de andere partij redelijkerwijs mocht afleiden. Weliswaar stelt OMH dat de afspraak van 8 maart 2004 moet worden gezien als onderdeel van een
packagedeal, dat de
packageuiteindelijk niet op deze wijze tot stand is gekomen en dat partijen uiteindelijk uit commerciële motieven andere afspraken hebben gemaakt, maar OMH heeft dat verder niet met steekhoudende argumenten onderbouwd. Dat de Raamovereenkomst 2004 het resultaat is van onderhandelingen over een veelheid van onderwerpen, is aannemelijk. Echter, buiten kijf staat dat partijen als onderdeel van de package op 8 maart 2004 hebben afgesproken dat OMH ook zou bijdragen in de sloop- en saneringskosten voor de door de gemeente te ontwikkelen grond. Slechts in algemene bewoordingen heeft OMH aangevoerd dat het op 8 maart 2004 overeengekomen principe van kostendeling is gewijzigd en dat om die reden in de Raamovereenkomst 2004 een andere kostenverdeling is opgenomen. Echter, op geen enkele wijze heeft OMH inzichtelijk gemaakt (a) wanneer die wijziging tussen partijen is besproken en wat de gedachte daarachter is/was, (b) op welke wijze dat invloed heeft gehad op de
packagedan wel (c) op welke wijze de uiteindelijk overeengekomen
packageinvloed heeft gehad op de op 8 maart 2004 gemaakte afspraak over het delen van de sloop- en saneringskosten. Het door OMH ter comparitie genoemde punt van de
package, te wetende de hoogte van het Deficit (het verschil tussen de aankoopprijs van de door OMH aangekochte gronden en de (door)verkoopprijs hiervan aan de gemeente, vermeerderd met rente en kosten) is onvoldoende specifiek. In dit licht bezien kent de rechtbank verder geen gewicht toe aan het feit dat ook een concept van de Raamovereenkomst uit april 2004 bewoordingen bevat die in lijn zijn met het standpunt van OMH. Immers, gesteld noch gebleken is dat partijen hebben beoogd op dit punt af te wijken van de afspraak van 8 maart 2004.
4.9.
Dat partijen zijn overeengekomen dat OMH ook diende bij te dragen in de sloop- en saneringskosten voor de door de gemeente te ontwikkelen grond blijkt bovendien uit de wijze waarop partijen de Raamovereenkomst 2004 hebben uitgevoerd. Immers, nadat partijen de Raamovereenkomst 2004 hebben ondertekend heeft de gemeente ten minste eenmaal per jaar een factuur aan OMH gestuurd voor door de gemeente gemaakte kosten van sloop en sanering. Bij die facturen heeft de gemeente overzichten verstrekt. In die overzichten is steeds, onderverdeeld naar Fase, per adres inzichtelijk gemaakt hoeveel de door de gemeente gemaakte kosten bedragen. Op het merendeel van die overzichten komt ook Fase 3 en/of de Strip voor. Fase 3 is het centrale gebied waarin de voorzieningen worden gerealiseerd en waarin OMH geen bouwclaim heeft. De Strip is de door de gemeente te realiseren bovenwijkse voorziening (ontsluitingsweg) waarop OMH ook geen bouwclaim heeft. Tot medio 2012 heeft OMH de betreffende facturen van de gemeente betaald.
4.10.
In ieder geval over de factuur 126755 d.d. 27 november 2007 met daarbij behorend overzicht is tussen partijen gecorrespondeerd. De rechtbank constateert dat op dit overzicht onder het kopje Fase 3 een adressen met kosten voorkomen, die kennelijk bij de afrekening zijn meegenomen. In de factuur 126755 heeft bovendien op basis van een opgave van OMH een afrekening/verrekening plaatsgevonden van de sloop- en saneringskosten die OMH al eerder had gemaakt. Ook in die opgave is door OMH geen onderscheid gemaakt tussen, enerzijds, de Fasen 1, 2, 4 en 5 en, anderzijds, Fase 3 en de Strip. OMH is op 11 februari 2008 uitdrukkelijk akkoord gegaan met de verschuldigdheid van deze factuur.
4.11.
OMH moet dus vanaf de ondertekening van de Raamovereenkomst 2004 beseft hebben dat de gemeente ook sloop- en saneringskosten aan OMH in rekening bracht voor percelen grond die de gemeente zou ontwikkelen. Nu OMH daarover pas in 2012 is gaan klagen, leidt de rechtbank daaruit af dat OMH kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat zij daartoe krachtens de Raamovereenkomst 2004 verplicht was.
4.12.
Het verweer van OMH dat de afrekeningen/overzichten van de gemeente onduidelijk waren, snijdt geen hout. Uit de wijze waarop de gemeente inzicht heeft gegeven in de door haar gemaakte sloop- en saneringskosten alsmede uit het expliciete akkoord van OMH met de factuur 126755 volgt dat OMH redelijkerwijs moet hebben geweten wat de gemeente in rekening bracht en waarvoor zij betaalde. Dit verweer van OMH is ook niet te rijmen met de stelling van de heer [naam bestuurder], bestuurder van OMH, ter comparitie, dat OMH op basis van de door de gemeente verstrekte overzichten na eigen onderzoek constateerde dat de op de overzichten onder de kopjes Fase 3 en de Strip genoemde adressen betrekking hadden op andere percelen dan die in Fase 3 of de Strip.
4.13.
Opmerkelijk is tenslotte dat de tussen partijen overeengekomen wijze waarop de sloop- en saneringskosten verdeeld zouden worden, onveranderd is blijven voortbestaan in de Raamovereenkomst 2010. Dit terwijl OMH in ieder geval vanaf 2009 vond dat deze kosten uit de hand liepen en partijen dientengevolge in de Raamovereenkomst 2010 hebben afgesproken dat OMH, anders dan onder de Raamovereenkomst 2004, een instemmingsrecht kreeg voor het maken van sloop- en saneringskosten. Het had voor de hand gelegen dat OMH, indien zij vond dat de kosten onevenredig hoog waren, dan ook ter sprake had gebracht dat de gemeente ten onrechte kosten betrekking hebbend op de Strip en Fase 3 bij haar in rekening bracht. Dat is niet gebeurd. Dat OMH dit niet heeft gedaan omdat zij ook al een aantal andere conflicten met de gemeente had en die eerst wilde oplossen voordat ze dit probleem wilde aankaarten, zoals OMH ter comparitie heeft verklaard, is evenmin geloofwaardig.
4.14.
Tijdens de comparitie heeft OMH er nog op gewezen dat ook medewerkers van de gemeente in de veronderstelling verkeerden dat OMH niet hoefde bij te dragen in de sloop- en saneringskosten voor Fase 3. Dat verweer faalt eveneens. Het enkele gegeven dat een medewerker van de gemeente - waarvan is gesteld noch gebleken is dat hij inhoudelijk op de hoogte was van de gemaakte afspraken dan wel de gemeente in deze vertegenwoordigde - in 2010 in die veronderstelling verkeerde, doet niet af aan de inhoud van de gemaakte afspraak.
4.15.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat, hoewel taalkundige uitleg van de Raamovereenkomst anders suggereert, als vaststaand kan worden aangenomen dat partijen hebben afgesproken dat OMH de helft zou dragen van de door de gemeente gemaakte en nog te maken sloop- en saneringskosten betreffende het hele Projectgebied en dus niet alleen voor de gronden waarop OMH een bouwclaim heeft.
4.16.
De conclusie is dat de Raamovereenkomst tussen partijen moet worden uitgelegd zoals de gemeente dit in de door haar gevorderde verklaring van recht weergeeft en dus niet zoals OMH dit doet. Het gevorderde in conventie is derhalve toewijsbaar. Het gevorderde in reconventie ligt voor afwijzing gereed.
4.17.
OMH zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. In conventie worden de kosten aan de zijde van de gemeente begroot op:
- dagvaarding € 93,80
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat
904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.605,80
OMH zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Wegens de verbondenheid tussen de zaak in conventie en die in reconventie worden de kosten aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 452,00.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat OMH op grond van de Raamovereenkomst de kosten van sloop en sanering van alle gronden van het Projectgebied voor de helft behoort te dragen, ongeacht of deze gronden door de gemeente of OMH worden ontwikkeld, en dat alleen de zelfrealisatoren (zoals gedefinieerd in de Raamovereenkomst) hiervan zijn uitgezonderd,
5.2.
veroordeelt OMH hoofdelijk, des de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.605,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt OMH hoofdelijk, des de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt OMH in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 452,00,
5.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2015.