ECLI:NL:RBNHO:2015:5482

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 mei 2015
Publicatiedatum
1 juli 2015
Zaaknummer
3628903
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens onbetaalde nevenwerkzaamheden en concurrentie met werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [werknemer] en Stichting Kinderopvang Den Helder (SKDT) over een ontslag op staande voet. [werknemer] was in dienst bij SKDT als groepsleidster en heeft zonder toestemming van haar werkgever onbetaalde nevenwerkzaamheden verricht bij de oprichting van een concurrerend kinderdagverblijf. SKDT heeft [werknemer] op 15 augustus 2014 op staande voet ontslagen, omdat zij haar werkgever niet op de hoogte had gesteld van deze nevenwerkzaamheden, wat in strijd was met de CAO Kinderopvang. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag terecht was, omdat [werknemer] de regels omtrent nevenwerkzaamheden had geschonden en er sprake was van een dringende reden voor ontslag. De vordering van [werknemer] tot schadevergoeding werd afgewezen, terwijl SKDT in reconventie werd toegewezen in haar vordering tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 5.598,46, alsook de wettelijke rente over dit bedrag. De proceskosten werden voor rekening van [werknemer] gesteld, omdat zij ongelijk kreeg in de conventie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 3628903 \ CV EXPL 14-8583 (CB)
Uitspraakdatum: 20 mei 2015
Vonnis in de zaak van:
[naam], wonende te [plaats]
eiseres in conventie
verweerster in reconventie
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: Flanderijn & Verlaek te Tilburg
tegen
de stichting
Stichting Kinderopvang Den Helder, gevestigd te Den Helder
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
verder te noemen: SKDT
gemachtigde: mr. P. van den Berg, advocaat te Utrecht

1.Het procesverloop

1.1.
[werknemer] heeft bij dagvaarding van 18 november 2014 een vordering tegen SKDT ingesteld. SKDT heeft schriftelijk geantwoord en een eis in reconventie ingesteld.
1.2.
Op 21 april 2015 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
SKDT is aanbieder van professionele opvang van kinderen van 0 tot en met 12 jaar via kinderdagverblijven, peuter speel- en leergroepen, buitenschoolse opvang en gastouderbureau op locaties in Texel, Den Helder en [plaats].
2.2.
[werknemer] is op 24 augustus 1992 bij SKDT in dienst getreden. [werknemer] was laatstelijk gedurende 32 uur per week werkzaam in de functie van groepsleidster bij [X], een kinderdagverblijf, in [plaats] tegen een brutosalaris van € 2.105,93 per maand. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Kinderopvang (verder: de CAO) van toepassing verklaard.
2.3.
In artikel 2.2, tweede lid, van de CAO is bepaald:
“a. De werknemer moet betaalde nevenwerkzaamheden ten minste 1 maand voor aanvang daarvan schriftelijk bij de werkgever melden. Ditzelfde geldt voor onbetaalde nevenwerkzaamheden die een relatie hebben met de functie van de werknemer of die de zakelijke belangen van de werkgever zouden kunnen schaden. Als de werkgever niet binnen 1 maand na deze melding reageert, wordt dit beschouwd als goedkeuring.
b. De werkgever moet een besluit tot het niet toestaan van de nevenwerkzaamheden schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer mededelen. Het is de werknemer niet toegestaan de nevenwerkzaamheden aan te vangen als de werkgever daartegen bezwaar heeft gemaakt.”
2.4.
Bij brief van 14 augustus 2014 heeft SKDT [werknemer] op non-actief gesteld.
2.5.
Bij e-mailbericht van 15 augustus 2014 heeft SKDT [werknemer] op staande voet ontslagen.
2.6.
Bij brief van 18 augustus 2014 heeft de gemachtigde van SKDT dit ontslag aan [werknemer] bevestigd.
2.7.
Bij brief van 20 augustus 2014 heeft de gemachtigde van [werknemer] bezwaar gemaakt tegen het gegeven ontslag op staande voet.

3.De vordering in conventie

3.1.
[werknemer] vordert dat de kantonrechter SKDT veroordeelt tot betaling van € 5.598,46. Zij legt aan deze vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat het ontslag onregelmatig is en dat SKDT uit dien hoofde verplicht is tot vergoeding van haar schade bestaande uit het brutoloon over de periode van 15 augustus 2014 tot 1 november 2014.

4.Het verweer in conventie

4.1.
SKDT betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat het gegeven ontslag niet onregelmatig is.

5.De vordering in reconventie

5.1.
SKDT vordert dat de kantonrechter [werknemer] veroordeelt tot betaling van € 5.598,46 bruto. Ook vordert SKDT een verklaring voor recht dat [werknemer] onrechtmatig handelt jegens SKDT, alsmede [werknemer] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [werknemer] schadeplichtig is, aangezien door toedoen van [werknemer] de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden met onmiddellijke ingang is opgezegd. De gefixeerde schadevergoeding bedraagt € 5.598,46, zijnde het loon over de periode van 15 augustus tot 1 november 2014. Daarnaast stelt SKDT zich op het standpunt dat [werknemer] onrechtmatig jegens haar handelt en dat [werknemer] verplicht is tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade.

6.Het verweer in reconventie

6.1.
[werknemer] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat er geen dringende reden was voor het gegeven ontslag. Voorts betwist [werknemer] dat er sprake is van onrechtmatig handelen.

7.De beoordeling in conventie

7.1.
Ter beantwoording staat de vraag of het ontslag op 15 augustus 2014 wegens een dringende reden terecht is gegeven. De kantonrechter overweegt als volgt.
7.2.
Op grond van artikel 7:677, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 7:678 BW is de werkgever bevoegd een arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden, indien van de werkgever ten gevolge van daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de arbeidsovereenkomst, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is.
7.3.
In het emailbericht van 15 augustus 2014 heeft SKDT aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [werknemer] haar onkundig heeft gehouden van haar plannen en (voorbereidende) werkzaamheden bij het opzetten van een (concurrerend) kinderdagverblijf. Volgens SKDT heeft [werknemer] door haar handelwijze de geldende regels met betrekking tot de goedkeuring voor het verrichten van nevenwerkzaamheden geschonden.
7.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 2.2, tweede lid, van de CAO is het [werknemer] verboden om zonder toestemming van SKDT (on)betaalde nevenwerkzaamheden te verrichten. Bij de onbetaalde nevenwerkzaamheden geldt als voorwaarde dat die werkzaamheden een relatie moeten hebben met de functie van de werknemer of die de zakelijke belangen van de werkgever zouden kunnen schaden. Het doel van deze bepaling is om de werkgever vooraf een middel te geven om zich een beeld te vormen van de aard en inhoud van de nevenwerkzaamheden en de verenigbaarheid van deze werkzaamheden met de functie van de werknemer.
7.5.
Vast staat dat sinds 8 augustus 2014 een onderneming onder de naam Kinderdagverblijf Pomponella in het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat ingeschreven met als vennoten van de vennootschap onder firma Kinderdagverblijf Pomponella [werknemer] en de dochter van [werknemer]. Daarbij is als adres aangegeven het woonadres van [werknemer] en als beoogde startdatum 1 september 2014. Tussen partijen is niet in geschil dat er het nodige aan voorbereiding komt kijken bij de vestiging en exploitatie van een kinderdagverblijf, waaronder het maken van een businessplan, het verkrijgen van financiering, het vinden van een locatie, de inrichting van de locatie, het ontwikkelen van een pedagogisch plan en – werkplan, het doen van een risico-inventarisatie, de inschrijving in het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen, een onderzoek door de GGZ, de ontwikkeling van een website en het werven van klanten. Dat [werknemer], zoals zij stelt, bij geen van deze activiteiten betrokken is geweest en zich alleen heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, acht de kantonrechter, mede gezien de omvang van de werkzaamheden en de (juridische/financiële) gevolgen, niet aannemelijk. Daar komt bij dat [werknemer] – naar zij niet heeft betwist – in augustus 2014 in het pand naast SKDT, waarin Kinderdagverblijf Pomponella van start is gegaan, is gezien in aanwezigheid van de verhuurder. Deze verrichtingen, die verder gaan dan een oriëntatie naar de mogelijkheden voor het opzetten van een eigen bedrijf, kunnen naar het oordeel van de kantonrechter worden aangemerkt als werkzaamheden in de zin van artikel 2.2 van de CAO.
7.6.
Nu gesteld noch gebleken is dat [werknemer] betaald heeft gekregen voor voormelde werkzaamheden, gaat de kantonrechter uit van onbetaalde werkzaamheden. De kantonrechter kan [werknemer] niet volgen in haar ter zitting ingenomen standpunt dat de zinsnede ‘
nevenwerkzaamheden die een relatie hebben met de functie van de werknemer’in artikel 2.2, tweede lid, van de CAO onduidelijk is. Gelet op de letterlijke tekst moet er een verband aanwezig zijn tussen de nevenwerkzaamheden en de functie van [werknemer]. Dit verband is in de onderhavige zaak aanwezig, aangezien beide werkzaamheden betrekking hebben op de kinderopvang. Daar komt bij dat deze werkzaamheden de zakelijke belangen van de werkgever zouden kunnen schaden. Het werven van kinderen voor het op te starten kinderdagverblijf kan immers (financiële) gevolgen hebben voor SKDT, bijvoorbeeld doordat ouders in afwachting van de start van het nieuwe kinderdagverblijf hun kind(eren) niet bij SKDT aanmelden. Zoals door [werknemer] ter zitting is erkend, betekent het nieuwe kinderdagverblijf concurrentie en krijgen de ouders een keuzemogelijkheid wat betreft het plaatsen van hun kind(eren).
7.7.
Vast staat dat [werknemer] voor aanvang van de onbetaalde werkzaamheden geen toestemming van SKDT heeft gevraagd om deze nevenwerkzaamheden te mogen verrichten.
[werknemer] heeft daarmee in strijd met artikel 2.2, tweede lid, van de CAO gehandeld. Voor zover [werknemer] betoogt dat zij niet van dit artikellid op de hoogte was, komt dit voor haar rekening en risico. Daarbij heeft de kantonrechter mede in aanmerking genomen dat [werknemer] – zoals SKDT in haar conclusie van antwoord heeft gesteld en door [werknemer] niet is betwist – ook bij de aanvang van de werkzaamheden melding heeft moeten maken van eventuele nevenwerkzaamheden of nevenfuncties.
7.8.
De omstandigheid dat [werknemer] voornoemde verplichting uit de CAO niet heeft nageleefd, mede gelet op het belang van SKDT bij strikte naleving daarvan, levert een dringende reden op in de zin van het eerste lid in samenhang met het tweede lid, sub k, van artikel 7:678 BW op grond waarvan niet van SKDT kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te laten voortbestaan. De persoonlijke belangen van [werknemer] tot behoud van de arbeidsovereenkomst tot 1 november 2014 wegen dan ook minder zwaar. Dit betekent dat SKDT niet schadeplichtig is. De vordering van [werknemer] zal daarom worden afgewezen.
7.9.
De proceskosten komen voor rekening van [werknemer], omdat zij ongelijk krijgt.

8.De beoordeling in reconventie

8.1.
De kantonrechter acht zich bevoegd van de vordering in reconventie kennis te nemen. Immers, op grond van het bepaalde in artikel 97 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een zaak in reconventie, ook als de reconventionele vordering de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter overschrijdt, worden behandeld en beslist door de kantonrechter die de zaak in conventie behandelt en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Van die situatie is naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval sprake.
8.2.
SKDT vordert van [werknemer] de gefixeerde schadevergoeding, omdat zij door haar gedraging aan SKDT een dringende reden heeft gegeven tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
8.3.
In conventie is vastgesteld dat [werknemer] door opzet of schuld aan SKDT een dringende reden heeft gegeven de arbeidsovereenkomst op te zeggen en dat betekent, gelet op artikel 7:677 BW dat eveneens sprake is van schadeplichtigheid aan de kant van [werknemer]. De vordering tot betaling van het bedrag van € 5.598,46 bruto kan als zijnde niet betwist worden toegewezen. Ook de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is ingevolge artikel 7:680, zevende lid BW toewijsbaar.
8.4.
Vervolgens staat ter beantwoording de vraag of [werknemer] onrechtmatig heeft gehandeld jegens SKDT.
8.5.
De enkele omstandigheid dat [werknemer] activiteiten verricht waarmee zij SKDT als (voormalig) werkgever concurrentie aandoet, is naar vaste rechtspraak onvoldoende voor het oordeel dat [werknemer] onrechtmatig handelt. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist.
8.6.
SKDT heeft ter onderbouwing van de bijkomende omstandigheden gesteld dat [werknemer] in dezelfde plaats, op dezelfde locatie in het zelfde gebouw en in een voormalige ruimte van SKDT een kinderopvang is begonnen en daarbij gebruik maakt van de kennis en informatie die zij heeft verworven bij SKDT. Volgens SKDT was [werknemer] het gezicht van De Zandstapper. [werknemer] richt zich op dezelfde, beperkte, doelgroep als SKDT. Door de vertrouwensband met de ouders en de kinderen, de gekozen locatie, het net wat gunstiger tarief en/of de ruimere openingstijden beweegt [werknemer] de ouders ertoe om over te stappen naar haar kinderopvang. Ook spreekt [werknemer] ouders aan, waarbij zij (de voordelen van) haar kinderdagverblijf spiegelt met SKDT, respectievelijk De Zandstappers, aldus SKDT.
8.7.
Uit deze stellingen begrijpt de kantonrechter dat SKDT zich op het standpunt stelt dat er sprake is van oneerlijke concurrentie. Het ligt op de weg van de werkgever om ter voorkoming van dergelijke concurrentie bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst met de werknemer een (non-)concurrentiebeding overeen te komen. Daarmee voorkomt de werkgever dat een (ex-)werknemer met gebruikmaking van de kennis van de onderneming van de (ex-)werkgever, die hij zonder de werkzaamheden voor die onderneming niet zou hebben, de werkgever (rechtstreeks) concurrentie zou kunnen aandoen en daarmee zichzelf een ongerechtvaardigde voorsprong in concurrerend handelen zou kunnen bezorgen. In het (non-)concurrentiebeding kan de werkgever – onder meer – de aard van de werkzaamheden omschrijven, maar ook de plaats van de werkzaamheden en de tijdsduur waarvoor het beding geldt.
8.8.
Vast staat dat [werknemer] niet is gebonden aan een (non-)concurrentiebeding. In de door SKDT gestelde (deels door [werknemer] betwiste) omstandigheden ziet de kantonrechter dan ook geen aanleiding om te concluderen dat [werknemer] onrechtmatig heeft gehandeld. Ook het betoog van SKDT dat [werknemer] ouders heeft benaderd met – naar de kantonrechter begrijpt – het doel om zaken te doen of de relatie met SKDT te verstoren, kan niet leiden tot een ander oordeel, aangezien [werknemer] niet is gebonden aan een relatiebeding. De gevorderde verklaring voor recht en schadevergoeding zijn derhalve niet toewijsbaar.
8.9.
[werknemer] zal als de gedeeltelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op de samenhang met de conventie, worden de kosten op nihil begroot.

9.De beslissing in conventie

De kantonrechter:
9.1.
wijst de vordering af;
9.2.
veroordeelt [werknemer] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor SKDT worden vastgesteld op een bedrag van € 500,00 aan salaris van de gemachtigde van SKDT.

10.De beslissing in reconventie

De kantonrechter:
10.1.
veroordeelt [werknemer] tot betaling aan SKDT van € 5.598,46 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 augustus 2014 tot aan de dag van de gehele betaling;
10.2.
veroordeelt [werknemer] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van SKDT tot en met vandaag vaststelt op nihil;
10.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
10.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus, kantonrechter en op 20 mei 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter