ECLI:NL:RBNHO:2015:5716

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1706
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar inzake navorderingsaanslag vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. M. Sanders, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar tegen een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het belastingjaar 2007/2008. De navorderingsaanslag, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, was berekend op een belastbaar bedrag van € 238.272.469. Eiseres heeft op 11 maart 2014 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur heeft niet tijdig beslist. Eiseres heeft vervolgens op 27 januari 2015 beroep ingesteld, geregistreerd onder nummer 15/521, en op 16 februari 2015 een tweede beroep ingesteld, geregistreerd onder nummer 15/1706, tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor het bezwaar op 27 januari 2015 is verstreken. Eiseres heeft in het beroep onder nummer 15/521 geen motivering gegeven voor de uitzondering op de ingebrekestelling, waardoor dit beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Voor het beroep onder nummer 15/1706 was eiseres echter in gebreke gesteld, waardoor dit beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur binnen zes weken na de uitspraak alsnog op het bezwaar moest beslissen en dat hij een dwangsom van € 100 per dag verbeurde voor elke dag dat hij in gebreke bleef, tot een maximum van € 15.000.

De rechtbank veroordeelde de inspecteur ook in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 980, en droeg hem op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 juli 2015, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 15/521 en HAA 15/1706

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2015 in de zaken tussen

[X], gevestigd te [Z], eiseres
(gemachtigde: mr. M. Sanders),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 28 februari 2014 voor het belastingjaar 2007/2008 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 238.272.469.
Eiseres heeft bij brief van 11 maart 2014 bezwaar tegen de navorderingsaanslag gemaakt.
Bij brief van 27 januari 2015 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar tegen de navorderingsaanslag. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 15/521. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Bij brief van 16 februari 2015 heeft eiseres nogmaals beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar tegen de navorderingsaanslag. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 15/1706. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
In het beroep geregistreerd onder nummer HAA 15/521 heeft het eerste onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 14 april 2015 te Haarlem. Namens eiseres zijn verschenen [A], mr. M. Sanders, mr. [B], mr. [C] en [D] (tolk). Namens verweerder zijn verschenen mr. P.T. van Arnhem, mr. F. Buikema, J. Verstege en J.A.M. Stavenuiter.
Op de zitting van 29 mei 2015 heeft de behandeling plaatsgevonden van beide onderhavige beroepen. Namens eiseres zijn verschenen [A], mr. M. Sanders, mr. [C] en [E] (tolk). Namens verweerder zijn verschenen mr. P.T. van Arnhem, mr. F. Buikema en J.A.M. Stavenuiter.

Overwegingen

Geschil en beoordeling van het geschil1.In geschil is of verweerder in gebreke is tijdig op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag te beslissen.

2. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) beslist het bestuursorgaan binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Op grond van het derde lid kan deze termijn met ten hoogste zes weken worden verdaagd. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn voor het bezwaar tegen de navorderingsaanslag – in ieder geval – op 27 januari 2015 is verstreken.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is verweerder eerst in verzuim indien hij in gebreke is gesteld en daarna een termijn van twee weken is verstreken. Ingevolge het derde lid kan het beroepschrift worden ingediend zonder voorafgaande ingebrekestelling, indien redelijkerwijs niet van eiseres kan worden gevergd dat zij het bestuursorgaan in gebreke stelt.
4. Voor wat betreft het beroep geregistreerd onder nummer 15/521 beroept eiseres zich op de uitzondering van artikel 6:12, derde lid, van de Awb. Eiseres heeft haar beroep echter niet gemotiveerd. Gelet hierop dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Voor het beroep geregistreerd onder nummer 15/1706 geldt dat verweerder bij brief van 27 januari 2015 in gebreke is gesteld. Eiseres heeft het beroep bij brief van 16 februari 2015 ingesteld. Dit betekent dat, gelet op artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, er geen reden is ook dit beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
6. Verweerder neemt het standpunt in dat de handelwijze van eiseres leidt tot misbruik van recht. Verweerder stelt dat eiseres het beroep geregistreerd onder nummer 15/521 slechts heeft ingesteld om te voorkomen dat verweerder zijn beslis- en aanslagtermijnen zou bevriezen door het nemen van een informatiebeschikking. Door daarnaast verweerder in gebreke te stellen, gevolgd door een nieuw beroep tegen niet tijdig beslissen, wordt verweerder op oneigenlijke wijze gefrustreerd in het gebruik van zijn onderzoeksbevoegdheden, aldus verweerder. Daarnaast neemt verweerder het standpunt in dat de wijze waarop eiseres procedeert niet in lijn is met de systematiek van artikel 6:12 van de Awb. Verweerder stelt dat de inspecteur tot 27 januari 2015 in de veronderstelling was dat beide partijen in goed overleg tot een zorgvuldige besluitvorming wensten te komen en door het beroep geregistreerd onder nummer 15/521 te zijn overvallen. Volgens verweerder verhoudt het zich evenmin met het systeem van de Awb dat door eiseres tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van enerzijds een beroep zonder voorafgaande ingebrekestelling en anderzijds een beroep met voorafgaande ingebrekestelling.
7. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunten. Niet valt in te zien dat eiseres geen gebruik zou mogen maken van haar wettelijke recht om beroep in te stellen tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar. Het doel van de ingebrekestelling is niet om verweerder een standpunt te laten innemen, maar om te bevorderen dat hij een beslissing neemt op het bezwaar. Hetgeen verweerder aanvoert, rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake is van misbruik van recht.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep geregistreerd onder nummer 15/1706 gegrond moet worden verklaard. De rechtbank zal – toepassing gevende aan artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb – bepalen dat verweerder binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog zijn besluit bekend maakt. De rechtbank honoreert hiermee het verzoek van verweerder om hem een langere termijn te gunnen in verband met de zomervakantieperiode. De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder aan eiseres een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft deze uitspraak na te leven.
9. Indien en zolang verweerder in gebreke zal blijven de uitspraak na te leven, zal de rechtbank bepalen dat verweerder – nadat de onder 8 bedoelde termijn zal zijn verstreken – per dag een dwangsom verbeurt van € 100 voor elke dag waarmee hij de termijn overschrijdt, tot een maximum van € 15.000.
10. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om bij gegrondverklaring van de beroepen toepassing te geven aan artikel 27a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De rechtbank ziet daartoe in de gegeven omstandigheden echter geen aanleiding. Met deze uitspraak komt immers een eind aan de onderhavige beroepsprocedures.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep geregistreerd onder nummer 15/521 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep geregistreerd onder nummer 15/1706 gegrond;
- draagt verweerder op alsnog te beslissen op het bezwaarschrift van 11 maart 2014 binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100 per dag, zodra en zolang verweerder in gebreke blijft uitspraak op bezwaar te doen na het verstrijken van de hiervoor gestelde termijn van zes weken, tot een maximum van € 15.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Bruijnzeel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.